ECLI:NL:GHSHE:2022:3699

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
4 oktober 2022
Publicatiedatum
26 oktober 2022
Zaaknummer
20-001723-21
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de politierechter inzake poging tot diefstal, bedreiging en vernieling

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 4 oktober 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De verdachte, geboren op [geboortedag 1] 2002, was in eerste aanleg veroordeeld voor poging tot diefstal, bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, en opzettelijke vernieling. De politierechter had de verdachte een gevangenisstraf van 5 maanden opgelegd, waarvan 2 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar, en een werkstraf van 20 uren. De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen dit vonnis.

Tijdens de zitting in hoger beroep heeft het hof de vordering van de advocaat-generaal gehoord, die bevestiging van het vonnis heeft gevorderd, met uitzondering van de beslissing op de vordering tot tenuitvoerlegging. De verdediging heeft vrijspraak bepleit voor de poging tot diefstal en zich gerefereerd aan het oordeel van het hof voor de andere tenlastegelegde feiten. Het hof heeft de zaak opnieuw beoordeeld en is tot de conclusie gekomen dat de verdachte de feiten zoals ten laste gelegd heeft begaan. Het hof heeft de eerdere veroordeling vernietigd en de verdachte opnieuw veroordeeld tot een gevangenisstraf van 6 maanden, waarvan 3 maanden voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden en een proeftijd van 2 jaar.

Daarnaast heeft het hof de vorderingen van de benadeelde partijen [benadeelde 1] en [benadeelde 2] toegewezen, waarbij de verdachte hoofdelijk aansprakelijk is gesteld voor de schadevergoeding. De totale schadevergoeding voor [benadeelde 1] bedraagt € 641,00 en voor [benadeelde 2] € 491,83, vermeerderd met wettelijke rente. Het hof heeft ook de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerder opgelegde voorwaardelijke straf afgewezen, omdat deze al volledig was uitgevoerd.

Uitspraak

Parketnummer : 20-001723-21
Uitspraak : 4 oktober 2022
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 5 juli 2021 in de in eerste aanleg gevoegde strafzaken, parketnummers 02-321014-20, 02-084508-21 en 02-115753-21, en de van dat vonnis deel uitmakende beslissing op de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerder opgelegde voorwaardelijke straf, parketnummer 02-248561-19, tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag 1] 2002,
wonende te [adres 1] .
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep heeft de politierechter de verdachte in de zaak met parketnummer 02-321014-20 ter zake het primair tenlastegelegde (poging tot diefstal, vergezeld van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen), de zaak met parketnummer 02-084508-21 (bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, meermalen gepleegd) en de zaak met parketnummer 02-115753-21 (opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat aan een ander toebehoort, vernielen) veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 5 maanden, waarvan 2 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar, en daarbij diverse voorwaarden gesteld. Voorts heeft de politierechter de tenuitvoerlegging gelast van een werkstraf voor de duur van 20 uren, subsidiair 10 dagen hechtenis. Tot slot heeft de politierechter beslissingen genomen ten aanzien van de vorderingen van de benadeelde partijen [benadeelde 1] en [benadeelde 2] en daarbij tevens schadevergoedingsmaatregelen opgelegd.
Namens de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis van de politierechter zal bevestigen, behoudens de beslissing op de vordering tot tenuitvoerlegging en in plaats daarvan de vordering tot tenuitvoerlegging zal afwijzen.
Namens de verdachte is in de zaak met parketnummer 02-321014-20 integrale vrijspraak bepleit en heeft de verdediging zich voor wat betreft de feiten onder de parketnummers 02-084508-21 en 02-115753-21 gerefereerd aan het oordeel van het hof. Subsidiair heeft de verdediging een straftoemetingsverweer gevoerd. Tot slot heeft de raadsvrouw standpunten ingenomen ten aanzien van de vorderingen tot schadevergoeding van de benadeelde partijen [benadeelde 1] en [benadeelde 2] .
Vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de politierechter.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg - tenlastegelegd dat:
Zaak met parketnummer 02-321014-20:
primair:
hij op of omstreeks 20 december 2020 te Hilvarenbeek tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededader(s) voorgenomen misdrijf om geld, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde, te weten aan [benadeelde 1] , weg te nemen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen
- ( op dreigende en/of intimiderende wijze) die [benadeelde 1] heeft ingehaald op de fiets en/of
- één of meermalen (op dwingende en/of dreigende toon) heeft gezegd en/of geroepen "geef je geld", althans woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid,
welke poging tot diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [benadeelde 1] , gepleegd met het oogmerk om die voorgenomen diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken, of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf en/of andere deelnemers aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, door die [benadeelde 1] éénmaal of meermalen (met gebalde vuist) op/tegen het gezicht, althans het hoofd te stoten en/of stompen en/of te slaan;
subsidiair:
hij op of omstreeks 20 december 2020 te Hilvarenbeek op of aan de openbare weg, te weten [straat 1] , in elk geval op of aan een openbare weg, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen personen, te weten [benadeelde 1] en goederen, te weten Airpods en een telefoon, welk geweld bestond uit
- uit de handen slaan van de telefoon van benadeelde;
- het slaan van benadeelde;
meer subsidiair:
hij op of omstreeks 20 december 2020 te Hilvarenbeek tezamen en in vereniging met een ander, althans alleen, [benadeelde 1] heeft mishandeld door hem te slaan;
en
hij op of omstreeks 20 december 2020 te Hilvarenbeek tezamen en in vereniging met een ander, althans alleen, opzettelijk en wederrechtelijk de telefoon en de Airpods, toebehorende aan [benadeelde 1] , heeft vernield;
Zaak met parketnummer 02-084508-21 (gevoegd):
hij op of omstreeks 8 maart 2021 te Tilburg [verbalisant 1] , buitengewoon opsporingsambtenaar bij de gemeente Tilburg, en/of [verbalisant 2] , buitengewoon opsporingsambtenaar bij de gemeente Tilburg, heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door die [verbalisant 1] en/of [verbalisant 2] dreigend de woorden toe te voegen “Ik sla jullie helemaal de kanker in” en “ik steek jullie helemaal kapot” en/of “Ik maak je kapot”, althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
Zaak met parketnummer 02-115753-21 (gevoegd):hij op of omstreeks 7 oktober 2020 te Tilburg, althans in Nederland, opzettelijk en wederrechtelijk, een ruit (van de voordeur), in elk geval enig goed, die geheel of ten dele aan [benadeelde 2] , in elk geval aan een ander toebehoorde heeft vernield, beschadigd, onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het in de zaak met parketnummer 02-321014-20 primair, het in de zaak met parketnummer 02-084508-21 en het in de zaak met parketnummer 02-115753-21 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
Zaak met parketnummer 02-321014-20:
hij op 20 december 2020 te Hilvarenbeek tezamen en in vereniging met een ander, ter uitvoering van het door verdachte en zijn mededader voorgenomen misdrijf om geld, in elk geval enig goed, dat aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader toebehoorde, te weten aan [benadeelde 1] , weg te nemen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen
- die [benadeelde 1] heeft ingehaald op de fiets en
- één of meermalen (op dwingende en/of dreigende toon) heeft gezegd en/of geroepen "geef je geld", althans woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid,
welke poging tot diefstal werd voorafgegaan en vergezeld van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [benadeelde 1] , gepleegd met het oogmerk om die voorgenomen diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, door die [benadeelde 1] (met gebalde vuist) tegen het gezicht te slaan;
Zaak met parketnummer 02-084508-21 (gevoegd):
hij op 8 maart 2021 te Tilburg [verbalisant 1] , buitengewoon opsporingsambtenaar bij de gemeente Tilburg, en [verbalisant 2] , buitengewoon opsporingsambtenaar bij de gemeente Tilburg, heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, door die [verbalisant 1] en [verbalisant 2] dreigend de woorden toe te voegen “Ik sla jullie helemaal de kanker in” en “ik steek jullie helemaal kapot” en “Ik maak je kapot”, althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
Zaak met parketnummer 02-115753-21 (gevoegd):
hij op 7 oktober 2020 te Tilburg, opzettelijk en wederrechtelijk, een ruit van de voordeur, die aan [benadeelde 2] toebehoorde, heeft vernield.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen
Zaak met parketnummer 02-321014-20:
In de volgende bewijsmiddelen wordt – tenzij anders vermeld – telkens verwezen naar dossierpagina’s van het doorgenummerde einddossier van de politie, Eenheid Zeeland-West-Brabant, District Hart van Brabant, Basisteam Groene Beemden, registratienummer PL2000-2020334011, opgemaakt door [verbalisant 3] , hoofdagent van politie
Eenheid Zeeland-West-Brabant, sluitingsdatum 22 december 2020, pagina’s 1 tot en met 107. Alle te noemen processen-verbaal zijn in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde verbalisanten. Alle verklaringen zijn, voor zover nodig, zakelijk weergegeven.
1.
Het proces-verbaal van aangifte d.d. 20 december 2020, met daarbij als bijlage onder meer foto’s van aangever (dossierpagina’s 4 tot en met 12), voor zover inhoudende als verklaring van [benadeelde 1] , geboren op [geboortedag 2] 2005:
(dossierpagina 4)
Op 20 december 2020, omstreeks 00.15 uur, vertrok ik op de fiets vanaf mijn woning gelegen aan [adres 2] . Op de [straat 1] te Hilvarenbeek werd ik, omstreeks 00.40 uur, aan mijn linkerzijde ingehaald door de 2 jongens die ook op de fiets waren. Ik hoorde dat 1
(het hof begrijpt telkens: verdachte 1)tegen mij zei dat ik mijn geld moest afgeven. Ik antwoordde dat ik geen geld bij me had. Ik zag en voelde dat verdachte 1 mij vervolgens een harde klap met de vuist gaf tegen de linkerzijde van mijn gelaat. Dit deed veel pijn en ik kwam ten gevolge van de klap ten val met mijn fiets. Ik begon vervolgens hard te schreeuwen dat ik geen geld had.
Ik hoorde en zag vervolgens dat er een vrouw uit het raam van een woning vroeg wat er aan de hand was. De jongens schrokken hiervan, sprongen op hun fietsen en fietsten weg in de richting van de [straat 2] . De vrouw die uit het raam riep was vermoedelijk woonachtig aan [adres 3]
(het hof begrijpt: getuige [getuige] , zie hierna bewijsmiddel 3).
(dossierpagina 5)
Ik merk op dat naast de pijn aan mijn kaak nu ook mijn Airpod beschadigd is door de val.
Verdachte 1 voldeed aan het volgend signalement:
- Blanke jongen;
- Bruin haar;
- Zwarte jas met capuchon welke hij over zijn hoofd droeg;
- Donkerkleurige fiets.
Verdachte 2 voldeed aan het volgend signalement:
- Blanke jongen;
- Donkerkleurige kleding;
- Donkerkleurige fiets.
2.
De eigen waarneming van dit hof, gedaan ter terechtzitting van 20 september 2022, betreffende de eigen waarneming op foto’s van de aangever, gevoegd achter de aangifte (dossierpagina’s 8 tot en met 10):
Het hof neemt waar dat aan de linkerzijde van het gezicht van aangever, ter hoogte van diens kaak, een roodkleurige verkleuring zichtbaar is.
Het hof neemt waar dat in de linker oorschelp van aangever een kleine roodkleurige verwonding zichtbaar is
(dossierpagina 10).
3.
Het proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 20 december 2020 (dossierpagina’s 13 en 14), voor zover inhoudende als verklaring van [getuige] :
Op 20 december 2020, omstreeks 00.40 uur, lag ik in mijn bed te slapen. Ik ben woonachtig aan [adres 3] . Ik werd wakker en ik hoorde stemmen voor onze woning. Ik bleef de stemmen horen op hetzelfde volume. Normaal gesproken als mensen voorbij fietsen hoor je dat het volume steeds minder wordt.
Ik hoorde op enig moment iemand roepen: "Ik heb niks bij me", waarop ik dacht dat er mogelijk iemand beroofd werd. Ik ben hierop naar de voorzijde van onze woning gelopen en keek uit het raam. Ik zag een jongen op zijn rug op de grond liggen. Ik zag dat er twee jongens over hem heen gebukt stonden en ik zag wilde bewegingen met armen en voeten.
Ik heb de jongens enkel schuin van de zijkant kunnen zien. Ik kan deze als volgt omschrijven:
(Persoon 1:)
- donkere jas of hoody met een lichtere capuchon;
- smal postuur;
- kleinste van de twee jongens.
(Persoon 2:)
- lichtere hoody of jas in ieder geval met capuchon;
- slank postuur maar iets groter en breder dan persoon 1.
Ik had direct het idee dat de jongen werd mishandeld of beroofd. Ik heb hierop uit het raam geroepen “Hey wat moet dat”. Ik hoorde een jongen terugroepen: “ze slaan me”. Ik riep hierop terug: “what the fuck”.
Ik zag dat de jongens even kort uit beeld verdwenen richting mijn buren en hierna op een fiets wegfietsten richting Goirle .
Toen de jongens weg waren gefietst, zag ik dat de andere jongen opstond. Ik hoorde hem zeggen: “mijn oortjes”. Ik zag dat er 2 witte dingen op straat lagen en heb de jongen daarnaartoe gewezen.
Onze buren van [adres 3] hebben een Ring videodeurbel. Mogelijk dat de jongens hierop zijn te zien.
4.
Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 20 december 2020 (dossierpagina’s 15 tot en met 17), voor zover inhoudende als relaas van verbalisanten [verbalisant 4] en [verbalisant 5] :
(dossierpagina 15)
Wij, verbalisanten, [verbalisant 4] en [verbalisant 5] , verklaren het volgende:
Op 20 december 2020, omstreeks 00.55 uur, kregen wij het verzoek om uit te kijken naar twee personen in het donker gekleed op de fiets. Deze personen zouden samen gepoogd hebben om de zoon van de meldster te beroven. Zij zouden geld geëist hebben en daarbij het slachtoffer op de kaak hebben geslagen. De zoon was erg overstuur. Hij had last van zijn kaak. Hij wilde aangifte doen. De poging beroving was ongeveer tien minuten geleden gebeurd.
Wij reden vanaf de Korvelseweg in Tilburg naar de Beeksedijk in Goirle . Daar zagen wij twee fietsers fietsen op het fietspad. Wij zagen dat het twee jongens waren rond de 18 jaar oud. Wij zagen dat zij in het donker gekleed waren en vanuit de richting van Hilvarenbeek gefietst kwamen. Wij zagen dat de jongens richting Goirle reden.
Op 20 december 2020, omstreeks 01.05 uur, hielden wij de twee jongens staande. Dit was ongeveer 20 minuten later dan de poging beroving had plaats gevonden. Ik, verbalisant [verbalisant 4] , ben plaatselijk erg bekend. Ik weet dat het vanaf de locatie van de beroving tot de locatie van staande houding ongeveer 20 minuten fietsen is.
Wij zagen dat zij allebei kleding droegen met een capuchon. Een van de twee was een stuk langer dan de andere.
Ik, verbalisant [verbalisant 5] , vroeg aan de kleinere jongen of hij een identiteitsbewijs kon overhandigen. Ik zag dat hij mij het identiteitsbewijs overhandigde van [medeverdachte] , geboren op [geboortedag 3] 2002
(het hof begrijpt: de medeverdachte).
Ik, verbalisant [verbalisant 4] , vroeg aan de langere jongen of hij een identiteitsbewijs kon overhandigden. Ik zag dat hij mij het identiteitsbewijs overhandigde van [verdachte] , geboren op [geboortedag 1] 2002
(het hof begrijpt: de verdachte).
(dossierpagina 16)
Ik hoorde vervolgens van politieambtenaar [verbalisant 6] dat hij ter plaatse bij de getuige was. Deze is woonachtig aan [adres 3] . Ik hoorde dat de getuige het incident had gezien. Zie voor het signalement het proces-verbaal van verhoor getuige. Het signalement kwam duidelijk overeen met de jongens welke wij staande hadden
(hof: gehouden).
(dossierpagina 17)
Wij, verbalisanten [verbalisant 5] en [verbalisant 4] , brachten verdachte [verdachte] naar het cellencomplex van team arrestantentaken aan [adres 4] . Een andere eenheid bracht [medeverdachte] naar hetzelfde cellencomplex.
Wij kunnen [medeverdachte] als volgt omschrijven:
  • blanke huidskleur;
  • ongeveer 160 centimeter lang;
  • grijs vest met grijze capuchon;
  • zwarte gewatteerde jas;
  • zwarte trainingsbroek;
  • witte Nike schoenen met Nike-symbool.
Wij kunnen [verdachte] als volgt omschrijven:
  • blanke huidskleur;
  • ongeveer 180 centimeter lang;
  • rood vest met capuchon;
  • zwarte jas met capuchon;
  • zwarte broek;
  • zwarte schoenen.
5.
Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 20 december 2020 (dossierpagina’s 35 en 36), voor zover inhoudende als relaas van verbalisant [verbalisant 3] :
Ik, verbalisant [verbalisant 3] , verklaar het volgende:
Op 20 december 2020 werd er een strafbaar feit gepleegd aan [adres 5] . Hierbij is door twee verdachten gepoogd aangever te beroven. De aangever is hierbij gewond geraakt.
Door de politieambtenaren die ter plaatse waren werd gezien dat er op [adres 3]
een RING-deurbel hing. Hiervan werden de camerabeelden veilig- en beschikbaar gesteld aan het onderzoeksteam. De camerabeelden werden per mail verzonden in de vorm van drie verschillende bestanden.
Op de camerabeelden werd het volgende waargenomen.

Bestand 1 clipPreview.mp4

De RING-deurbel hangt op het huis. De camera richt zich op de openbare weg, [straat 1] te Hilvarenbeek . Op de camerabeelden is te zien dat er drie personen op de fiets vanuit de richting van Tilburg richting het centrum van Hilvarenbeek fietsen. De personen hebben de volgende signalementen.
Persoon 1: rijdt voorop, verlichting van de fiets staat aan. Heeft een donkere jas aan en een lichtere broek, gelijkend op een spijkerbroek.
Persoon 2: rijdt als tweede, heeft verlichting van de fiets aan, helemaal in het donker gekleed.
Persoon 3: rijdt als derde, heeft geen verlichting van de fiets aan, heeft een lichtkleurige capuchon op, donkere jas, donkere broek, witte schoenen.

Bestemd 2 clipPreviewl.mp4

Tijdens deze beelden was het volgende te horen:
Stem 1 (man): “Auw Auw Auw”. Ook is er door dezelfde mannenstem gehuil te horen.
Stem 2 (vrouw): “hee hee, what the fuck he”.
Stem 1 (man): “Mevrouw help!”
Stem 2 (vrouw): “Wat is er aan de hand?”
Stem 1 (man): “Ik ben geslagen!”
Stem 2 (vrouw): “Waarom?”
Stem 1 (man): “Mevrouw, kunt u alstublieft naar buiten komen?”
Stem 2 (vrouw): “Waarom?”
Stem 1 (man): “Die jongens hebben mij geslagen”
Stem 2 (vrouw): “Waarom?”
Stem 1 (man): “Ja, omdat ik niet stopte”

Bestand 3 clipPreview2.mp4

Stem 2 (vrouw): “Hebben ze iets gepakt bij je?”
Stem 1 (man): “Nee, ik moest geld geven of mijn telefoon” “Zou u alsjeblieft naar buiten kunnen komen?”
Stem 1 (man): “Dat weet ik niet, ik ken die niet.” “Ze hebben mij geslagen omdat ik niet stopte”.
Stem 1 (man): “Ja, ze gingen richting Goirle terug en ze sloegen mij”. “Ze zeiden stoppen en toen sloegen ze mij heel hard hier”.
6.
Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 20 december 2020 (dossierpagina 41), voor zover inhoudende als relaas van verbalisant [verbalisant 7] :
Ik, verbalisant [verbalisant 7] , verklaar het volgende:
Ik vroeg verdachte [verdachte] zijn handen aan mij te tonen. [verdachte] liet hierop zijn handen aan mij zien door deze met de palmen naar beneden gericht op de tafel te leggen. Ik zag vervolgens dat verdachte [verdachte] paars/blauwe knokkels aan beide handen
(hof: had). Vooral aan zijn rechterhand zag ik paars verkleurde plekken rondom zijn knokkels. De knokkels waarbij dit het meeste opviel waren de knokkels aan zijn wijs- middel en ringvinger.
7.
Het proces-verbaal van de terechtzitting van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, d.d. 5 juli 2021, voor zover inhoudende als verklaring van de verdachte:
Ik was er op 20 december 2020 bij. Ik was samen met [medeverdachte]
(het hof begrijpt: [medeverdachte] ). Op enig moment kwam die jongen langs. Ik ben achter hem aangegaan. Ik heb hem daarbij op een agressieve manier aangesproken. Ik heb hem gezegd dat hij moest stoppen met fietsen.
Zaak met parketnummer 02-084508-21:
In de volgende bewijsmiddelen wordt – tenzij anders vermeld – telkens verwezen naar dossierpagina’s van het doorgenummerde einddossier van de politie, Eenheid Zeeland-West-Brabant, District Hart van Brabant, Basisteam Tilburg-Centrum, registratienummer PL2000-2021060942, opgemaakt door [verbalisant 8] , hoofdagent van politie-Eenheid
Zeeland-West-Brabant, sluitingsdatum 27 maart 2021, pagina’s 1 tot en met 36. Alle te noemen processen-verbaal zijn in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde verbalisanten. Alle verklaringen zijn, voor zover nodig, zakelijk weergegeven.
1.
Het proces-verbaal van aangifte d.d. 9 maart 2021 (dossierpagina’s 3 tot en met 5), voor zover inhoudende als verklaring van [verbalisant 1] :
Ik doe aangifte van bedreiging.
Ik ben werkzaam als buitengewoon opsporingsambtenaar bij de gemeente Tilburg.
Op 8 maart 2021, omstreeks 21.30 uur, was ik samen met mijn collega
(het hof begrijpt: aangever [verbalisant 2] )een nacontrole aan het doen op het Clarissenhof te Tilburg. Wij hadden eerder op de avond een melding van overlast van blowende jeugd gehad aldaar. Wij zijn vervolgens die richting in gelopen. Wij hebben ze aangesproken en gevraagd of alles goed ging.
Daarop reageerde de jongen
(het hof begrijpt: de verdachte)van de in totaal drie personen en hij was direct verbaal agressief. Hij riep “ik zweer je, ik maak je kapot”. Hij was op dat moment erg wild met zijn armen aan het zwaaien. Nadat dat gebeurd was liep de jongen van mijn collega af en liep iets verder de Lange Nieuwstraat te Tilburg in. Mijn collega vroeg of hij wilde blijven staan. Hierop keerde de jongen direct, ging kort tegen hem aan staan waarop mijn collega vroeg of hij afstand wilde houden. De jongen duwde mijn collega en begon daarna dreigingen te uiten richting ons. Hij riep het volgende “Ik sla jullie helemaal de kanker in en ik steek jullie helemaal kapot”.
Ik heb heel erg veel moeten malen door de bedreigingen met het idee wat er allemaal had kunnen gebeuren. Ik voelde me direct bedreigd door de jongen.
2.
Het proces-verbaal van aangifte d.d. 9 maart 2021 (dossierpagina’s 6 tot en met 8), voor zover inhoudende als verklaring van [verbalisant 2] :
Ik doe aangifte van bedreiging.
Op 8 maart 2021 omstreeks 20.50 uur, waren mijn collega, [verbalisant 1] , en ik ter plaatse aan de Clarissenhof in Tilburg naar aanleiding van een melding vanuit het operationeel centrum dat er jongeren aan het blowen waren bij de toegang naar de ondergrondse berging. Wij zijn werkzaam als boa
(hof: buitengewoon opsporingsambtenaar)bij de gemeente Tilburg, team stadstoezicht. Ik ben jeugdtoezichthouder en mijn collega is handhaver. Wij waren in uniform gekleed.
Om 21.40 uur, vroeg mijn collega [verbalisant 1] aan drie personen of alles goed ging. (…)
Ik zei toen tegen de jongen
(het hof begrijpt: de verdachte)dat hij moest blijven staan. Ik stond op dat moment naast hem. Ik zag dat hij zich daarna omdraaide. Hij kwam op mij af. Hij maakte zich breed. Ik zag dat hij fronste met zijn wenkbrauwen en ik zag dat hij naar voren leunde. Hij maakte een aanvalshouding naar mij toe. Ik zag dat hij op een paar centimeter voor mij kwam staan. Hij stond neus aan neus. Ik hoorde dat hij zei: “Ik maak je kapot en wat wil je me maken?!”. De jongen kwam hierdoor erg agressief op mij over. Ik zag dat hij tevens met beide armen wilde armbewegingen maakte. Ik zei tegen de jongen dat hij rustig aan moest doen en afstand moest nemen. Ik stapte toen een stap naar achteren.
Ik zag dat hij zich daarna omdraaide en terugliep naar de Lange Nieuwstraat
(het hof begrijpt: de Lange Nieuwstraat te Tilburg). Ik hoorde dat hij riep: “Ik sla jullie helemaal de kanker in en ik steek jullie helemaal kapot!”. Ik zag dat hij met een versneld tempo op mij af kwam lopen. Hij kwam gebogen op mij af, maakte zich wederom breed en fronste met zijn wenkbrauwen. Hij gaf mij vervolgens met twee handen een duw tegen mijn borst.
Ik voelde mij ernstig bedreigd. Dit incident kwam erg heftig binnen.
Het incident houdt mij nog erg bezig.
3.
Het proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 26 maart 2021 (dossierpagina’s 23 tot en met 28), voor zover inhoudende als verklaring van de verdachte:
(dossierpagina 24)
V: vraag verbalisant
A: antwoord verdachte
O: opmerking verbalisant
(dossierpagina 26)
O: Je bent aangehouden ter zake bedreiging, die gepleegd is op 8 maart 2021, omstreeks 21.30 uur. Wat kun je hier zelf over verklaren?
A: Ik was met twee vriendinnen van mij buiten. We kregen ruzie. We werden een beetje agressief. Hierna kwam de handhaving aanlopen. Toen zeiden ze tegen mij blijf even staan. Toen heb ik gezegd als je dichter bij komt sla ik je kapot. Ik liep hierna weg. De handhaving kwam achter mij aan. Ik heb toen iets geroepen van als je nou niet ophoudt steek ik je kanker dood.
4.
De verklaring van de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep d.d. 20 september 2022, voor zover inhoudende:
Ik kan mij herinneren dat ik op 8 maart 2021 te Tilburg met een van de buitengewoon opsporingsambtenaren neus aan neus heb gestaan en toen heb ik iets gezegd als “ik maak je kapot en wat wil je mij maken”. De buitengewoon opsporingsambtenaar zei dat ik iets rustiger aan moest doen en stapte hierop naar achteren. Ik heb mij daarna omgedraaid en gezegd “ik sla jullie allemaal de kanker en ik steek jullie allemaal kapot”.
Zaak met parketnummer 02-115753-21:
In de volgende bewijsmiddelen wordt – tenzij anders vermeld – telkens verwezen naar dossierpagina’s van het doorgenummerde einddossier van de politie, Eenheid Zeeland-West-Brabant, District Hart van Brabant, Basisteam Tilburg-Centrum, registratienummer PL2000-2021034595, opgemaakt door [verbalisant 9] , brigadier van politie
Eenheid Zeeland-West-Brabant, sluitingsdatum 8 februari 2021, pagina’s 1 tot en met 24. Alle te noemen processen-verbaal zijn in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde verbalisanten. Alle verklaringen zijn, voor zover nodig, zakelijk weergegeven.
Het hof volstaat op de voet van het bepaalde in artikel 359, lid 3, van het Wetboek van Strafvordering met de opgave van de bewijsmiddelen, aangezien de verdachte het tenlastegelegde feit in zaak met parketnummer 02-115753-21 heeft bekend en er ten aanzien van dit feit geen vrijspraak is bepleit.
De in de opsomming vermelde bewijsmiddelen worden slechts gebruikt voor zover zij het bewezenverklaarde ondersteunen.
Opsomming van de bewijsmiddelen:
  • Het proces-verbaal van aangifte d.d. 7 oktober 2020 (dossierpagina’s 3 en 4), inhoudende de verklaring van [benadeelde 2] .
  • Het proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 25 november 2020 (dossierpagina’s 13 tot en met 16), voor zover inhoudende de bekennende verklaring van de verdachte.
  • Het proces-verbaal van de terechtzitting van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, d.d. 5 juli 2021, voor zover inhoudende de bekennende verklaring van de verdachte.
Bewijsoverwegingen
I.
De beslissing dat het bewezenverklaarde door de verdachte is begaan, berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen in onderlinge samenhang beschouwd.
Elk bewijsmiddel wordt - ook in zijn onderdelen - slechts gebruikt tot bewijs van dat bewezenverklaarde feit, of die bewezenverklaarde feiten, waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
II. Overwegingen ten aanzien van de zaak met parketnummer 02-321014-20:
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdediging bepleit dat de verdachte zal worden vrijgesproken van het tenlastegelegde in de zaak met parketnummer 02-321014-20 nu er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs voorhanden is om tot een bewezenverklaring te komen. De raadsvrouw heeft ten aanzien van het primair tenlastegelegde bepleit dat de verdachte ten tijde van het onder parketnummer 02-321014-20 tenlastegelegde niet de intentie had om geld van [benadeelde 1] weg te nemen. De verdachte en de medeverdachte zijn achter [benadeelde 1] aangefietst omdat zij dachten dat die [benadeelde 1] hen aan het filmen was en zij dit filmpje verwijderd wilden hebben. Het opzet van de verdachte was er op gericht aangever te doen stoppen met filmen. Aangever heeft op de zitting bij de politierechter op 5 juli 2021 naar voren gebracht dat hij bezig was met het zoeken naar muziek op zijn telefoon. Dat ondersteunt volgens de raadsvrouw het gevoel dat de verdachte kreeg. Voorts vindt het tenlastegelegde volgens de raadsvrouw geen steun in de beschikbare camerabeelden van de Ring-deurbel en komt de getuige [getuige] pas in beeld nadat het tenlastegelegde feit heeft plaatsgevonden. Daarnaast stelt de verdediging dat de verdachte samen met [benadeelde 1] ten val is gekomen toen hij [benadeelde 1] zijn telefoon uit zijn handen sloeg, omdat hij wilde dat [benadeelde 1] de beelden zou wissen. [benadeelde 1] heeft verklaard wat hij moest afgeven aan de verdachte en zijn medeverdachte, maar deze verklaring vindt geen steun in andere bewijsmiddelen. De beschadiging aan de oorschelp van [benadeelde 1] kan volgens de raadsvrouw door voornoemde val worden verklaard.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
Op grond van voornoemde bewijsmiddelen acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde feit heeft begaan.
Naar het oordeel van het hof vindt het door de verdediging gevoerde verweer zijn weerlegging door de inhoud van de hierboven weergegeven bewijsmiddelen. Het hof hecht geen geloof aan de door de verdachte afgelegde verklaring en schuift deze terzijde.
Het hof verwerpt het verweer. Hetgeen overigens door de verdediging is bepleit, brengt het hof niet tot een ander oordeel.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het in de zaak met parketnummer 02-321014-20 primair bewezenverklaarde levert op:
poging tot diefstal, voorafgegaan en vergezeld van geweld en/of bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.
Het in de zaak met parketnummer 02-084508-21 bewezenverklaarde levert op:

bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, meermalen gepleegd.

Het in de zaak met parketnummer 02-115753-21 bewezenverklaarde levert op:
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. De feiten zijn strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezenverklaarde.
Op te leggen sanctie
De raadsvrouw van de verdachte heeft een straftoemetingsverweer gevoerd, inhoudende dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf, gelet op de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, niet in het belang van de verdachte is en dat in plaats daarvan een taakstraf (eventueel voor de maximale duur van 240 uren) met daarbij een voorwaardelijke gevangenisstraf, eventueel met daarbij (bijzondere) voorwaarden, meer passend is. Volgens de verdediging heeft de verdachte een lange weg afgelegd en gaat het nu de goede kant op met hem. Indien de verdachte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf opgelegd krijgt, worden de door de verdachte gemaakte stappen op sociaal en maatschappelijk gebied doorbroken.
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van een poging tot straatroof op een 15-jarige jongen. De verdachte heeft zich kennelijk enkel laten leiden door zijn eigen financieel gewin zonder erbij stil te staan dat het slachtoffer van dit delict nog geruime tijd kan lijden onder de psychische gevolgen van hetgeen hem is aangedaan. Daar komt nog bij dat dit soort delicten zorgen voor gevoelens van onveiligheid in de maatschappij.
Tevens heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht van twee buitengewoon opsporingsambtenaren van de gemeente Tilburg. De verdachte heeft hierdoor angst teweeggebracht bij de slachtoffers en daarmee inbreuk gemaakt op hun gevoel van veiligheid. Bovendien heeft hij door zijn handelen geen respect getoond voor de twee buitengewoon opsporingsambtenaren.
Voorts is ten laste van de verdachte bewezenverklaard dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan vernieling. Door dit feit te plegen heeft hij een inbreuk gemaakt op het eigendomsrecht van het slachtoffer. Ook bij dit feit heeft de verdachte er geen enkele blijk van gegeven enige acht te hebben geslagen op de gevolgen voor het slachtoffer. Het hof rekent het de verdachte dan ook aan dat hij heeft gehandeld zoals is bewezenverklaard.
Het hof heeft acht geslagen op de inhoud van het uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 26 juli 2022, betrekking hebbende op het justitiële verleden van de verdachte, waaruit blijkt dat hij bij onherroepelijk vonnis van de kinderrechter in de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 30 januari 2020 is veroordeeld ter zake van medeplegen van opzetheling (een vermogensdelict) en poging tot zware mishandeling tot een leerstraf van 20 uren, subsidiair 10 dagen jeugddetentie en 60 uur werkstraf subsidiair 30 dagen jeugddetentie waarvan 20 uren subsidiair 10 dagen jeugddetentie voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. Ten tijde van de drie bewezenverklaarde feiten, gepleegd op 7 oktober 2020, 20 december 2020 en 8 maart 2021, liep de verdachte telkens in deze proeftijd, hetgeen hem er niet van heeft weerhouden de bewezenverklaarde feiten te plegen.
Voorts heeft het hof gelet op de overige persoonlijke omstandigheden van de verdachte, voor zover daarvan ter terechtzitting is gebleken. Daarbij heeft het hof kennisgenomen van de inhoud van de rapportages van de reclassering van 23 februari 2021 en 7 juni 2022, betreffende de verdachte. Daaruit komt als voornaamste conclusie naar voren dat de verdachte iemand is die moeite heeft met impulsbeheersing. Wel ziet het hof dat de verdachte de afgelopen tijd stappen heeft gemaakt in het op maatschappelijk geaccepteerde wijze invulling geven aan zijn leven.
Ter terechtzitting van het hof is namens en door de verdachte nog naar voren gebracht dat hij op dit moment (nog steeds) bij zijn moeder woont en fulltime werkt. De verdachte heeft een bewindvoerder die hem bij bepaalde zaken ondersteunt.
Het hof is, met de politierechter en de advocaat-generaal, van oordeel dat – gelet op de ernst van het bewezenverklaarde in de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd – niet kan worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die vrijheidsbeneming met zich brengt. Het door de politierechter opgelegde onvoorwaardelijk gedeelte van de gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden kan zelfs nog te laag worden bevonden, gelet op de straffen die voor dergelijke feiten plegen te worden opgelegd.
Alles afwegend acht het hof een gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden, waarvan 3 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren, met aftrek van voorarrest, passend en geboden. Het hof heeft daarbij onder meer gelet op het gewelddadig karakter van de bewezenverklaarde feiten en dan met name het medeplegen van de poging tot beroving van een 15-jarige jongen. De (voorzichtige) positieve ontwikkelingen in het leven van de verdachte brengen het hof niet tot een ander oordeel.
Met oplegging van een gedeeltelijk voorwaardelijke straf wordt enerzijds de ernst van het bewezenverklaarde tot uitdrukking gebracht en wordt anderzijds de strafoplegging dienstbaar gemaakt aan het voorkomen van nieuwe strafbare feiten. In de ernst van het bewezenverklaarde en in hetgeen het hof is gebleken omtrent de persoon van de verdachte, waaronder voornoemde eerdere veroordeling, ziet het hof aanleiding om een langere voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen, dan de politierechter heeft opgelegd en de advocaat-generaal heeft gevorderd.
Hoewel de reclassering zulks niet (primair) heeft geadviseerd acht het hof het geboden – gelet op hetgeen het hof ter terechtzitting omtrent de persoon van de verdachte is gebleken en zijn nog voorzichtige stappen naar ‘een beter leven’ – de hierna opgenomen bijzondere voorwaarden te verbinden aan het voorwaardelijk deel van de gevangenisstraf. Onder meer deze voorwaarden die zijn geadviseerd in het rapport van de reclassering van 23 februari 2021, in het geval het wel wenselijk wordt geacht bijzondere voorwaarden op te leggen. Die voorwaarden kunnen de verdachte steun geven om zijn leven op een positieve manier vorm te (blijven) geven. Tevens heeft de verdachte zich ter terechtzitting in hoger beroep bereid verklaard, indien het hof aan hem bijzondere voorwaarden zal opleggen, zich te houden aan de door het hof aan hem op te leggen voorwaarden.
Hetgeen door de raadsvrouw is bepleit omtrent de straftoemeting doet naar het oordeel van het hof onvoldoende recht aan de ernst van het bewezenverklaarde. Het hof ziet geen ruimte voor de door de raadsvrouw bepleite straftoemeting en verwerpt het verweer.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1]
De benadeelde partij [benadeelde 1] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van € 641,00, bestaande uit € 391,00 aan materiële schade (ter zake van de reparatie aan zijn fiets, de kapotte Airpods en telefoonhoesje) en € 250,00 aan immateriële schade (ter zake van pijn aan de binnenkant van zijn wang en angstgevoelens), te vermeerderen met de wettelijke rente. Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep hoofdelijk toegewezen.
Ingeval van enige bewezenverklaring van het ten laste gelegde onder parketnummer 02-321014-20 heeft de raadsvrouw zich geschaard achter de beslissing van de politierechter, met toevoeging van vergoeding van de proceskosten (ter zake van de kilometervergoeding voor het bijwonen van de terechtzitting in eerste aanleg).
De materiële schade
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij [benadeelde 1] als gevolg van het in de zaak met parketnummer 02-321014-20 primair bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks materiële schade heeft geleden tot een bedrag van € 391,00. Dat bedrag heeft betrekking op de kosten die de benadeelde partij naar aanleiding van het gepleegde feit heeft moeten maken, te weten het repareren van zijn fiets en het vervangen van zijn kapotte Airpods en telefoonhoesje. Er is aldus sprake van een rechtstreeks verband tussen de handelwijze van de verdachte en de ontstane materiële schade.
Het toe te wijzen bedrag aan materiële schade zal, zoals gevorderd, worden vermeerderd met de wettelijke vanaf 20 december 2020, zijnde de datum waarop de schade is toegebracht en ontstaan, tot aan de dag der algehele voldoening. Nu sprake is van medeplegen is de verdachte en de medeverdachte ieder hoofdelijk aansprakelijk voor de schade.
De immateriële schade
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voorts voldoende gebleken dat de benadeelde partij [benadeelde 1] als gevolg van het in de zaak met parketnummer 02-321014-20 bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks immateriële schade heeft geleden, ter zake van lichamelijke klachten en psychische gevolgen. De aard en de ernst van de normschending (medeplegen van poging tot straatroof) en de gevolgen daarvan voor de benadeelde zoals die uit het schade-onderbouwingsformulier blijken, hebben bij de benadeelde angstgevoelens en een pijnlijke wang veroorzaakt. Het hof houdt bij de vaststelling van de schadevergoeding rekening met alle relevante omstandigheden van het geval en begroot deze op een bedrag van € 250,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 20 december 2020, zijnde de datum waarop de schade is toegebracht en ontstaan, tot aan de dag der algehele voldoening. Het hof heeft bij de schadebegroting mede gelet op bedragen die in soortgelijke gevallen worden toegewezen. Verdachte is ook ter zake van de veroorzaakte immateriële schade hoofdelijk aansprakelijk.
Het hof zal de verdachte tevens veroordelen in de proceskosten aan de zijde van de benadeelde partij, bestaande uit € 21,23 (ter zake van de kilometervergoeding voor het bezoek aan de rechtbank). Voorts zal de verdachte worden veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging van dit arrest door de benadeelde partij nog te maken kosten. Laatstgenoemde kostenpost wordt tot op heden begroot op nihil.
Schadevergoedingsmaatregel
Op grond van het onderzoek ter terechtzitting heeft het hof in rechte vastgesteld dat door het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks materiële en immateriële schade aan het slachtoffer [benadeelde 1] is toegebracht tot een bedrag van € 641,00. De verdachte is daarvoor jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht hoofdelijk aansprakelijk.
Het hof ziet aanleiding om aan de verdachte de maatregel tot schadevergoeding op te leggen ter hoogte van voormeld bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 20 december 2020 tot aan de dag der algehele voldoening
,nu het hof het wenselijk acht dat de Staat der Nederlanden schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert. Het hof zal daarbij bepalen dat gijzeling voor na te melden duur kan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verschuldigdheid niet opheft.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2]
De benadeelde partij [benadeelde 2] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van € 733,65, bestaande uit materiële schade (ter zake van het schilderen van de voordeur, de vervanging van het dubbelglas en de schade aan de scooter), te vermeerderen met de wettelijke rente. Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 491,83 (ter zake van het schilderen van de voordeur en de vervanging van het dubbelglas). De benadeelde partij is in het overige deel van de vordering, te weten de kosten ten aanzien van de schade aan de scooter, niet-ontvankelijk verklaard, met verwijzing naar de burgerlijke rechter.
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd ter zake van het niet toegewezen gedeelte van de vordering.
De verdediging heeft zich gerefereerd aan de beslissing van de politierechter.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij [benadeelde 2] als gevolg van het in de zaak met parketnummer 02-115753-21 bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks materiële schade heeft geleden tot een bedrag van € 491,83. Dat bedrag heeft betrekking op de kosten die de benadeelde partij naar aanleiding van het gepleegde feit heeft moeten maken, te weten het laten schilderen van de voordeur en de vervanging van het dubbelglas. Er is aldus sprake van een rechtstreeks verband tussen de handelwijze van de verdachte en de ontstane materiële schade. Het toe te wijzen bedrag aan materiële schade zal, zoals gevorderd, worden vermeerderd met de wettelijke vanaf 7 oktober 2020, zijnde de datum waarop de schade is toegebracht en ontstaan, tot aan de dag der algehele voldoening.
Ten aanzien van de gevorderde schade aan de scooter is het hof, met de politierechter, advocaat-generaal en verdediging, van oordeel dat voldoende verband met het bewezenverklaarde handelen van de verdachte ontbreekt, zodat geen sprake is van schade die een rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde feit. Het hof zal de benadeelde partij daarom niet-ontvankelijk verklaren in dat deel van de vordering en daarbij bepalen dat de vordering voor dat gedeelte bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Het hof zal de verdachte tevens veroordelen in de proceskosten aan de zijde van de benadeelde partij. Voorts zal de verdachte worden veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging van dit arrest door de benadeelde partij nog te maken kosten. Beide kostenposten worden tot op heden begroot op nihil.
Schadevergoedingsmaatregel
Op grond van het onderzoek ter terechtzitting heeft het hof in rechte vastgesteld dat door het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade aan het slachtoffer [benadeelde 2] is toegebracht tot een bedrag van € 491,83. De verdachte is daarvoor jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk.
Het hof ziet aanleiding om aan de verdachte de maatregel tot schadevergoeding op te leggen ter hoogte van voormeld bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 7 oktober 2020 tot aan de dag der algehele voldoening
,nu het hof het wenselijk acht dat de Staat der Nederlanden schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert. Het hof zal daarbij bepalen dat gijzeling voor na te melden duur kan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verschuldigdheid niet opheft.
Vordering tenuitvoerlegging
De officier van justitie van het arrondissementsparket Zeeland-West-Brabant heeft bij vordering van 21 december 2020, ingekomen ter griffie van de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 23 december 2020, de tenuitvoerlegging gevorderd van de bij vonnis van de kinderrechter in de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 30 januari 2020 onder parketnummer 02-248561-19 opgelegde voorwaardelijke werkstraf voor de duur van 20 uren, subsidiair 10 dagen jeugddetentie.
Deze vordering is in hoger beroep opnieuw aan de orde.
Het hof zal de vordering tot tenuitvoerlegging afwijzen nu uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat deze werkstraf van 20 uren, subsidiair 10 dagen jeugddetentie, al volledig ten uitvoer is gelegd bij vonnis van de politierechter van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 11 november 2021.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 45, 57, 63, 285, 312 en 350 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het in de zaak met parketnummer 02-321014-20 primair, in de zaak met parketnummer 02-084508-21 en in de zaak met parketnummer 02-115753-21 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het in de zaak met parketnummer 02-321014-20 primair, in de zaak met parketnummer 02-084508-21 en in de zaak met parketnummer 02-115753-21 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
6 (zes) maanden.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot 3 (drie) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van 2 (twee) jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of de verdachte gedurende de proeftijd van 2 (twee) jaren ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit geen medewerking heeft verleend aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage heeft aangeboden of geen medewerking heeft verleend aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclasseringsinstelling zo vaak en zolang als de reclasseringsinstelling dit noodzakelijk acht daaronder begrepen, dan wel de hierna te noemen bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd.
Stelt als bijzondere voorwaarden dat:
  • de veroordeelde zich binnen drie werkdagen na het ingaan van de proeftijd meldt bij Reclassering Nederland, Ringbaan-West 275 te Tilburg (telefoonnummer 088-8041505);
  • de veroordeelde, indien de reclassering dat nodig acht, actief deelneemt aan de gedragsinterventie CoVa of een andere gedragsinterventie die gericht is op cognitieve vaardigheden. De reclassering bepaalt welke training het precies wordt. De veroordeelde dient zich te houden aan de afspraken en aanwijzingen zoals die gedurende deze gedragsinterventie door de trainer/begeleider aan de veroordeelde zullen worden gegeven;
  • de veroordeelde, indien hij meer dan 2 maanden werkloos is, zijn medewerking zal verlenen aan de aanmelding van de reclassering bij de gemeente Tilburg, afdeling RMC (Regionaal Meld- en Coördinatiepunt (RMC) Voortijdig Schoolverlaters) en/of het Jongerenpunt die hem verder kunnen ondersteunen bij het vinden van werk of een passend werk/leertraject.
Geeft opdracht aan Reclassering Nederland tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 1] ter zake van het in de zaak met parketnummer 02-321014-20 primair bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 641,00 (zeshonderdeenenveertig euro), bestaande uit € 391,00 (driehonderdeenennegentig euro) materiële schade en € 250,00 (tweehonderdvijftig euro) immateriële schade,
waarvoor de verdachte met de mededader hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 20 december 2020 tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op
€ 21,32 (eenentwintig euro en tweeëndertig cent).
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 1] , ter zake van het in de zaak met parketnummer 02-321014-20 primair bewezenverklaarde een bedrag te betalen van
€ 641,00 (zeshonderdeenenveertig euro) bestaande uit € 391,00 (driehonderdeenennegentig euro) materiële schade en € 250,00 (tweehonderdvijftig euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 20 december 2020 tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 12 (twaalf) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededader aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 2] ter zake van het in de zaak met parketnummer 02-115753-21 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 491,83 (vierhonderd eenennegentig euro en drieëntachtig cent) ter zake van materiële schade,
vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 7 oktober 2020 tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 2] , ter zake van het in de zaak met parketnummer 02-115753-21 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van
€ 491,83 (vierhonderd eenennegentig euro en drieëntachtig cent) als vergoeding voor materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 7 oktober 2020 tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 9 (negen) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Wijst afde vordering van de officier van justitie in het arrondissement te Zeeland-West-Brabant van 21 december 2020, strekkende tot tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de kinderrechter in de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 30 januari 2020, parketnummer 02-248561-19, voorwaardelijk opgelegde werkstraf voor de duur van 20 uren, subsidiair 10 dagen jeugddetentie.
Aldus gewezen door:
mr. J.J.M. Gielen-Winkster, voorzitter,
mr. Y.G.M. Baaijens-van Geloven en mr. F. van Es, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. N. Koop, griffier,
en op 4 oktober 2022 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
mr. Y.G.M. Baaijens-van Geloven is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.