ECLI:NL:GHSHE:2022:3698

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
25 oktober 2022
Publicatiedatum
25 oktober 2022
Zaaknummer
200.316.117_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopig hoofdverblijf van de minderjarige in hoger beroep

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van een kort geding betreffende het voorlopig hoofdverblijf van de minderjarige, [de minderjarige], geboren op [geboortedatum] 2012. De vrouw, appellante, heeft in eerste aanleg verzocht om het hoofdverblijf van [de minderjarige] bij haar te laten zijn, terwijl de man, geïntimeerde, verzocht om het hoofdverblijf bij hem te vestigen. De voorzieningenrechter heeft in het vonnis van 2 september 2022 bepaald dat [de minderjarige] voorlopig bij de man zal verblijven, met een zorg- en contactregeling voor de vrouw. De vrouw heeft in hoger beroep de vernietiging van dit vonnis gevorderd en verzocht om het hoofdverblijf van [de minderjarige] bij haar te vestigen.

Tijdens de mondelinge behandeling op 4 oktober 2022 zijn beide partijen verschenen, bijgestaan door hun advocaten. De raad voor de kinderbescherming heeft ook zijn standpunt naar voren gebracht. Het hof heeft de zorgen over de thuissituatie van [de minderjarige] en de vrouw in overweging genomen, waarbij het hof heeft vastgesteld dat er onvoldoende zicht is op de situatie van de vrouw en dat er zorgen zijn over de veiligheid en stabiliteit in haar thuishaven. Het hof heeft geconcludeerd dat het voorlopig hoofdverblijf van [de minderjarige] bij de man moet blijven, gezien de onrust in de thuissituatie van de vrouw en de aanwezige hulpverlening bij de man. De grieven van de vrouw zijn verworpen en het hof heeft het vonnis van de voorzieningenrechter bekrachtigd.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team Familie- en jeugdrecht
zaaknummer 200.316.117/01
arrest van 25 oktober 2022
in de zaak van
[de vrouw],
wonende te [woonplaats] ,
appellante,
hierna aan te duiden als de vrouw,
advocaat: mr. C. Bayrak te Bergen op Zoom,
tegen
[de man] ,
wonende te [woonplaats] ,
geïntimeerde,
hierna aan te duiden als de man,
advocaat: L. Verheuvel te [plaats],
op het bij exploot van dagvaarding van 16 september 2022 ingeleide hoger beroep van het vonnis van 2 september 2022, door de voorzieningenrechter van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats [plaats], gewezen tussen de vrouw als gedaagde in conventie en eiseres in reconventie en de man als eiser in conventie en verweerder in reconventie.

1.Het geding in eerste aanleg (zaak-/rolnummer C/02/400619 /KG ZA 22-401)

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding in hoger beroep met grieven, producties en conclusie van eis;
  • de memorie van antwoord met producties;
  • het H16-formulier, houdende wijziging van eis van de advocaat van de vrouw
  • het H12-formulier met bijlage (proces-verbaal eerste aanleg van 30 augustus 2022) van de advocaat van de vrouw d.d. 3 oktober 2022;
  • het emailbericht met bijlage (vonnis d.d. 3 oktober 2022) van de advocaat van de man d.d. 3 oktober 2022;
  • het H12-formulier met bijlage (productie 11) van de advocaat van de vrouw d.d.
2.2.
De voorzitter en de griffier hebben op 29 september 2022 met de hierna nader genoemde [de minderjarige] buiten aanwezigheid van partijen gesproken.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft op 4 oktober 2022 plaatsgevonden. Partijen zijn verschenen, bijgestaan door hun advocaat.
Verder is in zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) [persoon A] namens de Raad voor de Kinderbescherming verschenen, hierna te noemen: de raad.
2.4.
Tijdens de mondelinge behandeling van 4 oktober 2022 heeft de voorzitter de inhoud van het kindgesprek met [de minderjarige] zakelijk weergegeven, waarna alle aanwezigen de gelegenheid hebben gekregen daarop te reageren.
2.5.
Het hof heeft vervolgens een datum voor arrest bepaald. Het hof doet recht op bovenvermelde stukken en de stukken van de eerste aanleg.

3.De beoordeling

De feiten
3.1.
In dit hoger beroep kan worden uitgegaan van de volgende feiten.
3.2.
De vrouw en de man zijnde ouders van [de minderjarige] , geboren op [geboortedatum] 2012 te [geboorteplaats] , hierna te noemen: [de minderjarige] . Partijen hebben gezamenlijk het gezag over [de minderjarige] .
3.3.
Partijen hebben daarnaast nog twee kinderen, te weten:
  • [zoon 1] , geboren op [geboortedatum] 2009 te [geboorteplaats] , hierna te noemen: [zoon 1] ;
  • [zoon 2] , geboren op [geboortedatum] 2015 te [geboorteplaats] , hierna te noemen: [zoon 2] , hierna gezamenlijk ook te noemen: de jongens of de broertjes.
3.4.
Bij beschikking van 24 oktober 2019 is de echtscheiding tussen partijen uitgesproken. Die beschikking is op 12 november 2019 ingeschreven in de daartoe bestemde registers van de burgerlijke stand.
3.5.
De vrouw heeft met haar huidige partner, [persoon B] , twee kinderen, te weten [dochter 1] en [dochter 2] , hierna gezamenlijk ook te noemen: de zusjes.
De procedure in eerste aanleg
3.6.
In eerste aanleg heeft de man - kortgezegd - primair gevorderd, om te bepalen dat [de minderjarige] in afwachting van de uitkomst in de bodemprocedure voorlopig het hoofdverblijf bij de man zal hebben en een voorlopige verdeling van de zorg- en opvoedtaken vast te stellen tussen de vrouw en [de minderjarige] gedurende een weekend per veertien dagen van vrijdagmiddag 17.00 uur tot zondagmiddag 17.00 uur, alsmede de helft van de schoolvakanties en feestdagen, waarbij de vrouw [de minderjarige] haalt en brengt, dan wel een regeling vast te stellen die de voorzieningenrechter juist acht. Subsidiair heeft de man gevorderd om te bepalen dat de vrouw wordt verboden om met [de minderjarige] uit [plaats] te verhuizen dan wel dat zij binnen zeven dagen na de beslissing zal terugkeren naar een woning in [plaats], op straffe van een dwangsom, in afwachting van een door de vrouw in te stellen bodemprocedure. Verder heeft de man gevorderd om hem vervangende toestemming te verlenen om [de minderjarige] (weer) aan te melden voor [basisschool 1]’ te [plaats].
3.7.
De vrouw heeft in eerste aanleg in reconventie gevorderd, om bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
  • te bepalen dat [de minderjarige] , feitelijk wordt toevertrouwd aan de vrouw en dat zij bij de vrouw kan wonen en verblijven te [plaats], althans toestemming te krijgen om met [de minderjarige] te [plaats] te verblijven;
  • vervangende toestemming te verlenen om [de minderjarige] aan te melden of te doen inschrijven op het speciaal [basisschool 2]’ te [plaats].
3.8.
Bij het bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - vonnis heeft de voorzieningenrechter bepaald dat het hoofdverblijf van [de minderjarige] voorlopig bij de man zal zijn en dat de vrouw [de minderjarige] naar de man zal brengen. Verder is er een voorlopige zorg- en contactregeling vastgesteld tussen de vrouw en [de minderjarige] waarbij er contact is gedurende een weekend per veertien dagen van vrijdagmiddag 17.00 uur tot zondagmiddag 17.00 uur, alsmede gedurende de helft van de schoolvakanties en feestdagen, waarbij de vrouw haalt en brengt. De vorderingen van de vrouw in reconventie zijn afgewezen.
Aan de raad is verzocht om ten behoeve van de bodemprocedure een raadsonderzoek te verrichten (onder de voorwaarde dat partijen binnen twee weken na datum vonnis een bodemprocedure aanhangig hebben gemaakt).
3.9.
Bij verzoek van 15 september 2022 heeft de vrouw het hof verzocht haar toestemming te verlenen om de man op de voet van artikel 117 Rv tegen een verkorte termijn te mogen dagvaarden. Dit verzoek is bij beschikking van 15 september 2022 in de procedure met zaaknummer 200.315.953/01 door de voorzieningenrechter van dit hof toegewezen.
3.10.
Bij vonnis van 3 oktober 2022 heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank de vrouw veroordeeld tot nakoming van de in rechtsoverweging 5.1 van het bestreden vonnis opgenomen verplichting om [de minderjarige] meteen naar de man te brengen en van de in rechtsoverweging 5.2 opgenomen zorg- en contactregeling en de verplichting om [de minderjarige] na afloop van dit zorg- en contactmoment (voor de weekendregeling op zondagmiddag 17.00 uur) tijdig naar de man terug te brengen. Daarbij heeft de voorzieningenrechter bepaald dat de vrouw voor iedere dag dat zij in strijd met het voorgaande handelt aan de man een dwangsom verbeurt van € 100,- per dag tot een maximum aan dwangsommen van € 5.000,-. Het meer of anders gevorderde is afgewezen.
De procedure in hoger beroep
3.11.
In de onderhavige procedure vordert de vrouw na wijziging van haar eis in hoger beroep om het bestreden vonnis te vernietigen en bij arrest, zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de vorderingen van de man af te wijzen en haar vorderingen alsnog geheel toe te wijzen, kosten rechtens en derhalve:
  • te bepalen dat [de minderjarige] voorlopig feitelijk aan de vrouw wordt toevertrouwd en dat zij bij de vrouw kan wonen en verblijven te [plaats], althans voorlopig vervangende toestemming te verlenen om te mogen verhuizen naar [plaats];
  • aan de vrouw voorlopig vervangende toestemming te verlenen om [de minderjarige] in te schrijven op het speciaal [basisschool 2] te [plaats].
3.12.
De man weerspreekt de vorderingen van de vrouw en vordert bij memorie van antwoord het bestreden vonnis te bekrachtigen en de vorderingen van de vrouw af te wijzen met veroordeling van de vrouw in kosten van het geding in hoger beroep.
De standpunten
3.13.
De vrouw heeft in hoger beroep - zakelijk weergegeven - aan haar vorderingen ten grondslag gelegd dat [de minderjarige] zich hevig verzet tegen de verhuizing naar de man en dat zij zich iedere keer in de kast opsluit als er iemand voor de deur staat. [de minderjarige] wil ook niet in [plaats] naar school, zodat zij op dit moment in het geheel niet naar school gaat.
In oktober 2022 is de relatie tussen de vrouw en haar partner hersteld. Aangezien haar huurcontract in [plaats] afliep en er problemen waren in de buurt is zij uiteindelijk terugverhuisd naar [plaats]. De vrouw heeft haar voornemen om te verhuizen met de man en de hulpverlening gecommuniceerd en zij heeft [de minderjarige] op de verhuizing voorbereid. Daar komt bij dat [de minderjarige] in [plaats] kan terugkeren in haar oude klas.
Er is nu rust in de thuissituatie van de vrouw, omdat de jongens, die te kampen hebben met gedragsproblemen, bij de man wonen. Daarnaast heeft de vrouw inmiddels goede, intensieve hulpverlening voor haarzelf. Zij is onder behandeling bij de GGZ en gaat een behandeling krijgen voor haar traumaproblematiek. De ruzies die de vrouw en haar partner in het verleden hadden, hielden verband met de toestand van de vrouw. De vrouw is erg in de war geweest, waardoor haar partner soms moest ingrijpen om de vrouw tegen zichzelf te beschermen. Van mishandeling door de partner van de vrouw is nooit sprake geweest.
[de minderjarige] ging tijdens de omgangsweekenden al met tegenzin naar de man. De vrouw heeft veel zorgen over de (lichamelijke) veiligheid van [de minderjarige] in de thuissituatie bij de man, waar onder meer sprake is van drugs- en drankgebruik.
3.14.
De man voert in hoger beroep - zakelijk weergegeven - het volgende aan.
De vrouw heeft geen opvolging gegeven aan het bestreden vonnis. De man heeft geprobeerd om met de vrouw afspraken te maken om de overdracht van [de minderjarige] zo min mogelijk belastend te maken, maar hij stuit op onbegrip en onwil bij de vrouw en haar partner. [de minderjarige] wordt door de vrouw en haar partner in de ouderstrijd betrokken en is hierdoor angstig gemaakt. Een loyaliteitsproblematiek wordt in de hand gewerkt. De man heeft van begin af aan duidelijk gemaakt dat hij het niet eens was met de verhuizing van [de minderjarige] met de vrouw. De man betwist bovendien dat een verhuizing van de vrouw onafwendbaar was. De verhuizing heeft ertoe geleid dat [de minderjarige] niet meer naar school gaat. De man heeft zorgen over de thuissituatie bij de vrouw. Niet voor niets heeft de gemeente [plaats] geconstateerd dat de opvoedsituatie bij de vrouw onvoorspelbaar en structureel onveilig is en dat vermoedelijk sprake is van huiselijk geweld tussen de vrouw en haar partner. De vrouw kampt verder met psychische problematiek. Dit wordt bevestigd door de onbevestigde en bizarre beschuldigingen die zij ten aanzien van de man en haar kinderen uit. Ook zou er bij de vrouw sprake zijn van lichamelijke problematiek, waardoor de zorg over [de minderjarige] bij de partner van de vrouw komt te liggen. De man acht dit niet wenselijk.
Er zijn daarentegen bij Juvent, Veilig Thuis en de casusregie vanuit de gemeente [plaats] geen zorgen over de thuissituatie van de man. Niet voor niets zijn [zoon 1] en [zoon 2] (door de vrouw) aan de man toevertrouwd. De hulpverlening is al geruime tijd actief. De kinderen moet bovendien de kans worden geboden om gezamenlijk op te groeien. Als uit het onderzoek blijkt dat de situatie bij de moeder veilig is, kan het zijn dat [de minderjarige] in de definitieve situatie weer bij haar komt wonen.
3.15.
De raad heeft tijdens de mondelinge behandeling zijn eerder ingenomen standpunt gehandhaafd. Er moet eerst zicht komen op de thuissituatie van de vrouw en er dient hulpverlening in de opvoedsituatie bij de vrouw te worden ingezet. De raad beseft dat deze beslissing voor [de minderjarige] stressvol zal zijn en daarom zou het goed zijn als de ouders gebruik maken van het aanbod van Olyk om de overdracht van de vrouw naar de man te begeleiden. Het is namelijk belangrijk dat het contact op een laagdrempelige wijze wordt hersteld. Hoe langer het duurt, hoe groter en spannender het voor [de minderjarige] wordt om weer naar de man te gaan. Het is daarnaast belangrijk dat [de minderjarige] zo snel mogelijk weer naar school gaat.
Het raadsonderzoek dat door de rechtbank is gelast heeft grote prioriteit, aangezien er veel zorgen zijn, ook met betrekking tot de jongens. Het contact tussen de vrouw en de jongens en tussen de [de minderjarige] en de jongens dient eveneens te worden hersteld. Olyk kan hierin ondersteunen. Voor wat betreft de zorgen die de vrouw over de man heeft geuit: deze zijn niet onderbouwd en deze worden niet op andere wijze ondersteund, zodat er op dit moment niet naar gehandeld kan worden. De raad zal voornoemde zorgen echter wel meenemen in het raadsonderzoek.
De overwegingen van het hof
3.16.
Met de voorzieningenrechter is het hof - op grond van de stukken en hetgeen tijdens de mondelinge behandeling naar voren is gebracht - van oordeel dat het hoofdverblijf van [de minderjarige] voorlopig bij de man dient te zijn. Hiertoe wordt het volgende overwogen.
3.17.
Het hof heeft veel zorgen over [de minderjarige] (en haar broertjes en zusjes).
[de minderjarige] is een kwetsbaar meisje van tien jaar dat de afgelopen jaren veel wisselingen en onrust in haar leef- en opvoedsituatie heeft meegemaakt. Vanaf het moment dat de ouders in 2019 uit elkaar zijn gegaan heeft [de minderjarige] haar hoofdverblijf bij de vrouw gehad. Op een gegeven moment heeft de vrouw een nieuwe partner gekregen met wie zij is gaan samenwonen en met wie zij nog twee dochters heeft gekregen. De man heeft eveneens een nieuwe relatie gekregen. Verder is gebleken dat [de minderjarige] getuige is geweest van huiselijk geweld.
Tijdens de laatste zwangerschap van de vrouw, omstreeks juni 2021, zijn er drie meldingen bij Veilig Thuis binnengekomen over een incident van huiselijk geweld. [de minderjarige] heeft dit meegekregen. Vervolgens is het crisisteam van Juvent ingezet en is de hulpverlening kort daarna opgepakt door Spring Jeugdhulp. In het kader van de hulpverlening voor de kinderen is verder Praktijk Olyk ingezet.
Uit het verslag van Spring Jeugdhulp blijkt onder meer dat de vrouw in gesprekken heeft bevestigd dat sprake is geweest van huiselijk geweld tussen haar en haar partner en dat zij bang was dat haar partner haar of de kinderen iets zou aandoen. In deze periode heeft de vrouw haar partner (tijdelijk) verlaten en is zij met haar vier kinderen van [plaats] naar de man in [plaats] gegaan, waar zij circa twee maanden heeft verbleven totdat zij een huurwoning in [plaats] kon betrekken. Na de bevalling van de vrouw is het contact tussen haar en haar partner hersteld en is de relatie tussen hen opgepakt. Spring Jeugdhulp achtte het noodzakelijk om veiligheidsafspraken met hen te maken, wat op dat moment althans, niet mogelijk was. Verder blijkt uit de stukken, waaronder het verzoek tot onderzoek VTO, dat er een nieuwe melding bij Veilig Thuis is binnengekomen, nadat de vrouw haar oudste drie kinderen urenlang alleen thuis had gelaten. In april 2022 heeft de vrouw zelf een melding van een nieuw incident van huiselijk geweld gedaan en in mei 2022 is een zorgmelding gedaan door de wijkagent in verband met diverse zorgen. Ten slotte is de politie en/of Veilig Thuis in juni 2022 nog een keer bij het gezin betrokken geweest in verband met een incident, waarbij sprake was van huiselijk geweld.
Daar komt bij dat de vrouw met zowel psychische als fysieke problematiek te kampen heeft en zij nog vrij recent een suïcidepoging heeft gedaan.
De onrust in de thuissituatie van de vrouw heeft er eind juni 2022 toe geleid dat [zoon 1] en [zoon 2] bij de man zijn gaan wonen, terwijl [de minderjarige] bij de vrouw is gebleven.
De zorgen over [de minderjarige] zijn toegenomen, nadat de vrouw met [de minderjarige] , zonder hiertoe expliciete toestemming van de man dan wel vervangende toestemming van de rechtbank te hebben verkregen, naar de partner in [plaats] is terugverhuisd. Immers, in deze veranderde thuissituatie is er onvoldoende zicht op [de minderjarige] en bestaat het risico dat [de minderjarige] opnieuw wordt geconfronteerd met spanningen tussen de vrouw en haar partner, dan wel met situaties waarbij sprake is van huiselijk geweld, terwijl de zorgen over de emotionele beschikbaarheid en belastbaarheid van de vrouw evenmin voldoende zijn weggenomen. Het hof kan immers niet beoordelen in hoeverre de hulpverlening die de vrouw voor haarzelf heeft gezocht toereikend is en - voor zover het met de vrouw beter gaat - in hoeverre sprake is van een bestendige situatie. Bovendien is er nog geen hulpverlening ten behoeve van [de minderjarige] in de opvoedsituatie bij de vrouw ingezet. Daar staat tegenover dat er wel voldoende zicht is op de thuissituatie van de man, waarbij er opvoedondersteuning aanwezig is en waarbij de hulpverlening vanuit Olyk en de regie vanuit de gemeente kunnen worden voortgezet. Gelet op de loyaliteitsproblematiek die bij [de minderjarige] aanwezig lijkt te zijn en gelet op de hiervoor genoemde zorgen, acht het hof het voor [de minderjarige] van groot belang dat deze hulpverlening wordt voortgezet.
3.18.
Op grond van het voorgaande is het hof van oordeel dat de grieven van de vrouw niet slagen en dat de bestreden beslissing van de voorzieningenrechter in stand dient te blijven.
Het hof vertrouwt daarbij op de door de vrouw tijdens de mondelinge behandeling gedane toezegging om aan een beslissing, die inhoudt dat de vrouw verplicht wordt om [de minderjarige] naar de man te brengen, haar medewerking te verlenen, zodat [de minderjarige] op een voor haar zo min mogelijk belastende manier aan de man kan worden toevertrouwd. Aan partijen wordt in dit kader het dringende advies meegeven om gebruik te maken van het aanbod van Olyk om partijen hierin te ondersteunen.
3.19.
Deze beslissing brengt verder met zich dat de door de voorzieningenrechter in rov. 4.9 verleende vervangende toestemming aan de man om [de minderjarige] opnieuw in te schrijven op (SBO) ‘Het Springtij’ te [plaats], in stand blijft. Immers, het is gelet op rov. 4.9 evident dat sprake is van een omissie van de rechtbank om de verleende vervangende toestemming niet in het dictum van de bestreden beschikking op te nemen.
3.20.
Het hof ziet, gelet op de onderlinge relatie van partijen, geen aanleiding om één van partijen te veroordelen in de proceskosten in hoger beroep. Het hof zal met toepassing van artikel 237 juncto artikel 353 Rv de proceskosten compenseren, in die zin dat iedere partij de eigen kosten van het hoger beroep draagt.

4.De uitspraak

Het hof:
bekrachtigt het vonnis van de voorzieningenrechter van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats [plaats], van 2 september 2022;
wijst af het meer of anders gevorderde;
compenseert de proceskosten in hoger beroep, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit arrest is gewezen door mrs. E.M.C. Dumoulin, J.F.A.M. Graafland-Verhaegen en M.L.F.J. Schyns en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 25 oktober 2022.
griffier rolraadsheer