ECLI:NL:GHSHE:2022:367

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
10 februari 2022
Publicatiedatum
11 februari 2022
Zaaknummer
200.295.389_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Zorgregeling en kinderalimentatie in hoger beroep met verzoek om raadsonderzoek

In deze zaak, die voorligt bij het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, betreft het een hoger beroep van de moeder tegen een beschikking van de rechtbank Limburg inzake de zorgregeling en kinderalimentatie voor hun twee minderjarige kinderen. De moeder verzoekt om een wijziging van de zorgregeling, waarbij de kinderen eenmaal in de veertien dagen van donderdag uit school tot maandag bij de vader verblijven. Tevens vraagt zij vervangende toestemming voor hulpverlening en een raadsonderzoek naar de zorgregeling en gezag. De vader heeft geen schriftelijk verweer gevoerd en stelt dat de huidige zorgregeling goed functioneert. Tijdens de mondelinge behandeling op 6 januari 2022 zijn beide ouders en de Raad voor de Kinderbescherming gehoord. De raad adviseert een onderzoek in te stellen, omdat de belangen van de kinderen in het geding zijn. Het hof oordeelt dat het onvoldoende voorgelicht is om een beslissing te nemen en verzoekt de raad om een onderzoek in te stellen naar de zorg- en opvoedingstaken van de ouders. De verdere beoordeling van de zaak wordt aangehouden tot de resultaten van het onderzoek bekend zijn, met een pro forma datum vastgesteld op 10 augustus 2022.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 10 februari 2022
Zaaknummer: 200.295.389/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/03/271758 / FA RK 19-4383
in de zaak in hoger beroep van:
[de moeder],
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. L.H.M. Zonnenberg,
tegen
[de vader],
wonende te [woonplaats] ,
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
zonder procesvertegenwoordiging.
Deze zaak gaat over de minderjarigen:
  • [minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum] 2012 te [geboorteplaats] ;
  • [minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum] 2014 te [geboorteplaats] .
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
regio Zuidoost-Nederland, locatie [locatie] ,
hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 4 juni 2021, heeft de moeder verzocht voormelde beschikking te vernietigen, voor zover het hoger beroep van de moeder strekt en opnieuw rechtdoende, uitvoerbaar bij voorraad:
  • te bepalen dat de kinderen eenmaal in de veertien dagen van donderdag uit school tot maandag naar school bij de vader verblijven;
  • te bepalen dat de vader dient mee te werken aan de aanmelding van de kinderen bij [instantie] voor ambulante hulpverlening en aan alles wat in het kader van de uitvoering van de hulpverlening voor zowel de kinderen als de ouders nodig is, bij gebreke waarvan aan de moeder vervangende toestemming wordt verleend om [minderjarige 1] en [minderjarige 2] aan te melden voor [instantie] , dan wel voor een andere passende en praktisch uitvoerbare vorm van hulpverlening;
  • een onderzoek door de raad te gelasten en daarbij aan de raad opdracht te verstrekken te onderzoeken welke zorgregeling het meest tegemoet komt aan de belangen van de kinderen, alsmede onderzoek te doen in het kader van gezag;
  • te bepalen dat het hoofdverblijf van [minderjarige 2] bij de moeder is;
  • voorwaardelijkte bepalen dat de vader met ingang van de datum beschikking een bijdrage van € 464,- per kind per maand verschuldigd is in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen, bij vooruitbetaling voor de eerste van elke nieuwe maand aan de moeder te voldoen, althans een zodanig bedrag en een zodanige ingangsdatum vast te stellen als het hof juist acht.
  • voorwaardelijkte bepalen dat de moeder met het eenhoofdig gezag over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] wordt belast.
2.2.
De vader heeft geen schriftelijk verweer gevoerd.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 6 januari 2022. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • de moeder, bijgestaan door mr. A.H.M. Mallant;
  • de vader;
  • de raad, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de raad] .
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg d.d. 4 maart 2021;
  • het V6-formulier met bijlagen van de advocaat van de moeder d.d. 23 december 2021.

3.De beoordeling

3.1.
Op 23 juni 2012 zijn partijen te [plaats] een geregistreerd partnerschap aangegaan.
Uit de relatie van partijen zijn geboren:
  • [minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum] 2012 te [geboorteplaats] ;
  • [minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum] 2014 te [geboorteplaats]
Partijen oefenen gezamenlijk het ouderlijk gezag over de kinderen uit.
3.2.
Bij beschikking van 1 december 2017 heeft de rechtbank de ontbinding van het geregistreerd partnerschap van partijen uitgesproken. Het geregistreerd partnerschap is ontbonden op 24 augustus 2018.
Bij voormelde beschikking is bepaald dat het hoofdverblijf van [minderjarige 2] bij de vader is en het hoofdverblijf van [minderjarige 1] bij de moeder. Er is een structurele verdeling van de zorg- en opvoedingstaken bepaald ten aanzien van de schoolweken en een afwijkende verdeling ten aanzien van de vakanties en feestdagen.
3.4.
Bij beschikking van 13 februari 2018 is de vader veroordeeld om vanaf 8 januari 2018 € 339,50 per kind per maand te betalen aan de moeder als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen (hierna: kinderalimentatie). Ingevolge wettelijke indexering bedraagt de kinderbijdrage in 2021 € 365,60 per kind per maand.
De procedure in eerste aanleg
3.5.
In de procedure in eerste aanleg heeft de moeder – kort en zakelijk weergegeven – verzocht:
  • primair te bepalen dat de moeder met het eenhoofdig gezag over de kinderen wordt belast;
  • subsidiair te bepalen dat de vader dient mee te werken aan de aanmelding van de kinderen bij [instantie] voor ambulante hulpverlening en bij gebreke daarvan vervangende toestemming aan de moeder te verlenen om de kinderen aan te melden.
  • een nadere verdeling van de zorgregeling vast te stellen
  • de hoofdverblijfplaats van [minderjarige 2] te wijzigen en bij de moeder te bepalen;
  • de kinderalimentatie te wijzigen en deze op € 464,- per maand vast te stellen.
3.6.
De vader heeft in eerste aanleg – kort en zakelijk weergegeven – bij wijze van zelfstandig verzoek de rechtbank verzocht de kinderalimentatie op nihil vast te stellen.
3.7.
Bij de bestreden – uitvoerbaar bij voorraad verklaarde – beschikking, heeft de rechtbank de beschikking van 13 februari 2018 gewijzigd voor zover het de kinderalimentatie betreft, in die zin dat de vader met ingang van 4 maart 2021 aan de moeder heeft te betalen een bijdrage van € 122,-
per maand, wat betreft de toekomstige termijnen telkens bij vooruitbetaling te voldoen.
De rechtbank heeft het meer of anders verzochte afgewezen.
3.8.
De moeder kan zich met deze beslissing niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.9.
De moeder voert, kort samengevat, het volgende aan.
Ten onrechte heeft de rechtbank geoordeeld dat er geen sprake is van een wijziging van omstandigheden die een hernieuwde beoordeling van de zorgregeling rechtvaardigt. De moeder wijst erop dat de hulpverlening is beëindigd en niet langer in beeld is omdat de vader daaraan zijn medewerking niet wilde verlenen, het solo parallel ouderschap niet goed vorm heeft gekregen en de communicatie tussen de ouders sterk is verslechterd. Ook is de moeder gebleken dat de vader zijn verantwoordelijkheid als gezaghebbende ouder niet neemt, door het nemen van beslissingen over de kinderen tegen te werken. De moeder heeft een nieuwe baan en zij werkt momenteel in [plaats] . De huidige zorgregeling is niet langer werkbaar voor de ouders vanwege praktische problemen. De ouders hebben nooit een volledig weekend met de kinderen en de moeder kan nooit eens bij het voetbal van [minderjarige 1] kijken. Ook mist de moeder veel activiteiten op school (die vaak op vrijdag worden gehouden) en kan de moeder vaak niet met de kinderen naar de verjaardagen en feesten van familie in de randstad. De moeder heeft bovendien zorgen over de kinderen wanneer zij bij de vader verblijven, gezien zijn houding en onvoorspelbare gedrag. De moeder krijgt van de kinderen signalen dat de kinderen klem zitten tussen de ouders en dat het co-ouderschap te belastend is omdat de opvoedsituaties te verschillend zijn, dat de vader erg boos kan doen tegen de kinderen en hen niet goed verzorgt. De wisselmomenten leveren veel spanning op: het is beter voor de kinderen als de wisselmomenten op neutraal terrein plaatsvinden. Ook brengt de vader de kinderen geregeld te laat terug naar de moeder.
Bij de vaststelling van de zorgregeling destijds is uitgegaan van onjuiste of onvolledige gegevens, hetgeen eveneens een herbeoordeling rechtvaardigt. De moeder heeft er niet mee ingestemd dat de kinderen nooit een heel weekend bij de ouders verblijven. Bovendien heeft de rechtbank miskend dat de kinderen er belang bij hebben dat beide ouders bij schoolfeesten betrokken kunnen zijn.
De moeder heeft het belang van de kinderen bij een hulpverleningstraject bij [instantie] , waar de vader weigert zijn medewerking aan te verlenen, onderbouwd. De kinderen hebben last van de situatie. De vader neemt zijn verantwoordelijkheid als gezaghebbende ouder niet: hij heeft in het verleden herhaaldelijk en recent nog, geen toestemming gegeven voor noodzakelijke hulpverlening voor de kinderen.
De moeder verzoekt een raadsonderzoek te gelasten. Er is op dit moment geen zicht op het welzijn en de situatie van de kinderen. De grootste zorg van de moeder is dat de kinderen opgroeien in een onveilige omgeving.
Het is in het belang van [minderjarige 2] dat zij haar hoofdverblijf bij de moeder heeft. Indien het hof de zorgregeling wijzigt conform het verzoek van de moeder, verblijven de kinderen het grootste deel van de tijd bij haar. Bovendien wordt de situatie van beide kinderen dan gelijk en heeft de moeder, als minst verdienende ouder, recht op een hoger bedrag aan kindgebonden budget.
Met een wijziging van de zorgregeling (en de wijziging van het hoofdverblijf van [minderjarige 2] ), dient de kinderalimentatie opnieuw te worden vastgesteld. Voorwaardelijk verzoekt de moeder derhalve alsnog de kinderalimentatie op € 464,- per kind per maand vast te stellen.
Voorwaardelijk, in het geval het hof de verzoeken van de vrouw afwijst inzake de wijziging van de zorgregeling en/of vervangende toestemming hulpverlening en/of de wijziging van het hoofdverblijf van [minderjarige 2] , verzoekt de moeder haar met het eenhoofdig gezag over de kinderen te belasten.
3.10.
De vader voert, kort samengevat, het volgende aan.
Door de scheiding kunnen beide ouders de kinderen minder zien en de kinderen minder bieden, maar de vader ervaart geen problemen met de huidige zorgregeling. De vele procedures in de afgelopen jaren zijn geïnitieerd door de moeder.
De moeder zegt dat zij in de weekenden met de kinderen naar de randstad wil, maar daarbij vergeet zij dat de kinderen ook sporten in het weekend. Sommige afspraken zouden wel wat beter kunnen. De vader staat ervoor open een aantal dagen te wisselen maar het aantal dagen dat de kinderen bij de vader verblijven wil de vader behouden. De vader vreest dat wanneer zijn dagen met de kinderen verminderen, dit het begin is van een verhuizing van de moeder met de kinderen naar [plaats] . Een week op/week af-regeling is wat de vader betreft een optie in de toekomst.
Wanneer de moeder iets wil ondernemen met de kinderen op de dagen dat zij eigenlijk bij de vader zijn, biedt zij de vader geen compensatie aan. De moeder kan met toestemming van de vader gewoon op vakantie met de kinderen, maar dan dient de vader wel gecompenseerd te worden.
De vader stelt dat hij bereikbaar is voor de moeder. Als hij zijn telefoon niet opneemt, kan de moeder wat inspreken. Het liefst communiceert hij via e-mail.
Het gaat uitstekend met de kinderen. Zij doen het goed op school en zijn sportief. In de oudergesprekken zijn geen zorgen of bijzonderheden besproken. De kinderen hebben geen last van de situatie. Er is absoluut geen hulpverlening nodig voor de kinderen.
De vader heeft vertrouwen in de moeder als opvoeder. In de zittingszaal is zij een ander persoon; zij speelt dan een rol.
De moeder ervaart de dingen anders, maar daar heeft de vader geen invloed op.
De vader verbiedt de moeder niet naar het voetbal van [minderjarige 1] te komen kijken, maar hij vindt het niet prettig als zij er is. Hij is bang dat zij alleen komt omdat haar dat kan baten in een procedure.
3.11.
De raad heeft tijdens de mondelinge behandeling geadviseerd een raadsonderzoek te gelasten.
De raad vindt het opvallend dat, hoewel de belevingen van de ouders haaks op elkaar staan, zij beiden aangeven dat het goed gaat met de kinderen. Het moeten dan wel heel veerkrachtige kinderen zijn. Het kan echter ook zo zijn dat dit ten koste gaat van de eigen identiteit van de kinderen.
De kinderen hebben beide ouders nodig. De ouders communiceren niet en de kinderen voelen dat haarfijn aan. Er is nu sprake van een 50/50 verdeling van de zorg, maar er is geen co-ouderschap. De ouders staan niet samen voor de kinderen; zij leven in aparte werelden.
In het raadsonderzoek naar de zorgregeling, kan worden onderzocht wat de kinderen nodig hebben ter ondersteuning. Het ligt niet meteen voor de hand om onderzoek te doen naar de gezagssituatie, maar het kan wel meegenomen worden in het kader van het onderzoek naar de zorgregeling. Dan wordt er ‘breed’ naar de situatie gekeken.
Een week op/week af-regeling vraagt nogal wat van de ouders.
De wachttijd bedraagt in ieder geval zes maanden. Gedurende de pro forma aanhouding kunnen andere afspraken worden gemaakt, bijvoorbeeld een regeling waarbij iedere ouder steeds een heel weekend heeft met de kinderen.
3.12.
Het hof oordeelt als volgt.
3.13.
Het hof acht zich op grond van de thans beschikbare informatie onvoldoende voorgelicht om een verantwoorde beslissing te kunnen nemen over de zorgregeling en de vervangende toestemming en de daarmee samenhangende (voorwaardelijke) verzoeken met betrekking tot het hoofdverblijf van [minderjarige 2] . Het hof zal daarom de raad verzoeken een onderzoek in te stellen en te rapporteren en adviseren omtrent de volgende vragen:
  • Welke verdeling van de zorg- en opvoedingstaken door de ouders komt het meest tegemoet aan de belangen van de kinderen en hoe dient de regeling qua aard, duur en frequentie te worden vormgegeven?
  • Is hulpverlening nodig? Zo ja, welke, ten behoeve van wie en met welk doel?
  • Is een wijziging in de hoofdverblijfplaats van [minderjarige 2] , conform het voorwaardelijke verzoek van de moeder in het belang van [minderjarige 2] ?
  • Welke andere feiten en/of omstandigheden die uit het onderzoek naar voren zijn gekomen, zijn niet in voorgaande vragen aan de orde gesteld en zijn wel van belang om in de rapportage en het advies te vermelden?
3.14.
Het hof zal de verdere beoordeling zaak (waaronder begrepen de beoordeling van het voorwaardelijke verzoek van de moeder tot wijziging van de kinderalimentatie) zes maanden aanhouden, teneinde de resultaten van het onderzoek en het advies van de raad af te wachten. Indien de raad daartoe aanleiding ziet, kan de raad eerder een terugkoppeling aan het hof geven. Partijen zullen vervolgens door het hof in de gelegenheid worden gesteld binnen twee weken schriftelijk te reageren op het rapport en het advies van de raad.
3.15.
Op grond van het vorenstaande zal het hof iedere verdere beslissing aanhouden.

4.De beslissing

Het hof:
verzoekt de raad een onderzoek in te stellen conform hetgeen hiervoor onder rechtsoverweging 3.13. is overwogen;
verzoekt de raad tijdig vóór de hierna te noemen pro forma datum rapport en advies uit te brengen aan het hof, onder gelijktijdige verstrekking van een afschrift daarvan aan de raadslieden van partijen;
houdt iedere verdere beslissing aan tot PRO FORMA 10 augustus 2022.
Deze beschikking is gegeven door mrs. C.N.M. Antens, E.P. de Beij en M.J.C. van Leeuwen en is op 10 februari 2022 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.