ECLI:NL:GHSHE:2022:3667

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
11 oktober 2022
Publicatiedatum
24 oktober 2022
Zaaknummer
20-002583-21
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de rechtbank Oost-Brabant inzake ontuchtige handelingen met minderjarige en onttrekking aan wettig gezag

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 11 oktober 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Oost-Brabant. De verdachte was eerder veroordeeld voor het plegen van ontuchtige handelingen met een minderjarige, die op het moment van de feiten 13 of 14 jaar oud was, en voor het onttrekken van deze minderjarige aan het wettig gezag. De rechtbank had de verdachte een gevangenisstraf van 24 maanden opgelegd, waarvan 12 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 jaren. Daarnaast waren er bijzondere voorwaarden verbonden aan de voorwaardelijke straf, waaronder een meldplicht bij de reclassering en een contactverbod met het slachtoffer.

In hoger beroep heeft het hof de zaak opnieuw beoordeeld, waarbij het hof zich verenigde met het vonnis van de rechtbank, maar met aanvulling van gronden. Het hof heeft de ernst van de feiten en de impact op het slachtoffer in overweging genomen. De verdachte had zich schuldig gemaakt aan meerdere ontuchtige handelingen, waaronder seksueel binnendringen van het lichaam van het slachtoffer. Het hof heeft ook rekening gehouden met het psychologisch rapport dat wees op een hoge kans op recidive en de beperkte motivatie van de verdachte voor behandeling.

Het hof heeft uiteindelijk de gevangenisstraf bevestigd, met de bijzondere voorwaarden die eerder waren opgelegd. De vordering van de benadeelde partij, die was verlaagd tot € 5.000,00 voor immateriële schade, werd toegewezen. Het hof heeft ook de teruggave van de in beslag genomen mobiele telefoon aan de verdachte gelast. De beslissing is gegrond op verschillende artikelen van het Wetboek van Strafrecht, en het hof heeft de verdachte verplicht om zich te houden aan de opgelegde voorwaarden.

Uitspraak

Parketnummer : 20-002583-21
Uitspraak : 11 oktober 2022
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch, van 27 oktober 2021, in de strafzaak met parketnummer 01-305225-20 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1990,
wonende te [adres 1] .
Hoger beroep
De meervoudige strafkamer van de rechtbank Oost-Brabant heeft de verdachte bij vonnis waarvan beroep ter zake van ‘met iemand die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren heeft bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen plegen die bestaan uit of mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam, meermalen gepleegd’ (feit 1) en ‘onttrekking van een minderjarige aan het wettig gezag’ (feit 2) veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden, waarvan 12 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 jaren, met aftrek van voorarrest. Aan het voorwaardelijk strafdeel heeft
de rechtbank onder meer een aantal bijzondere voorwaarden verbonden, kort gezegd inhoudende, een meldplicht bij Reclassering Nederland, locatie ’s-Hertogenbosch,
een ambulante behandeling bij [zorgverlener] of een soortgelijke zorgverlener en een contactverbod met het slachtoffer [slachtoffer] . De rechtbank heeft bepaald dat voornoemde bijzondere voorwaarden dadelijk uitvoerbaar zijn. Voorts is bij vonnis waarvan beroep de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] toegewezen tot een bedrag van € 5.000,- ter zake van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 1 mei 2020 en tevens is de schadevergoedingsmaatregel opgelegd. Voor het overige is de benadeelde partij in de vordering niet-ontvankelijk verklaard. Tot slot is de teruggave gelast van de inbeslaggenomen telefoon aan de verdachte.
Namens de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal bevestigen met uitzondering van de beslissing op de vordering van de benadeelde partij en de beslissing ten aanzien van het beslag, en in zoverre rechtdoende:
  • de vordering van de benadeelde partij, welke in hoger beroep is verlaagd tot het door de rechtbank toegewezen bedrag van € 5.000,00, zal toewijzen tot een bedrag van € 5.000,00, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel;
  • de inbeslaggenomen mobiele telefoon zal onttrekken aan het verkeer.
De verdediging heeft een straftoemetingsverweer gevoerd. Voorts heeft de verdediging de vordering van de benadeelde partij niet betwist. De verdachte heeft zich ter terechtzitting in hoger beroep bereid verklaard de vordering tot schadevergoeding te voldoen. Ten aanzien van het beslag heeft de verdediging zich op het standpunt gesteld dat de verdachte de inbeslaggenomen mobiele telefoon terug dient te krijgen.
Vonnis waarvan beroep
Het hof verenigt zich met het beroepen vonnis met aanvulling van gronden en met uitzondering van de opgelegde straf, de beslissing ten aanzien van het beslag en de beslissing op de vordering van de benadeelde partij en de opgelegde schadevergoedingsmaatregel. Voorts zal het hof de toepasselijke wetsartikelen aanvullen.
Ten aanzien van de beslissing op het beslag is de reden van vernietiging gelegen in de efficiency nu het hof tot een iets andere motivering komt dan de rechtbank, gelet op hetgeen ter terechtzitting in hoger beroep aan de orde is geweest.
Voorts zal het hof een beslissing nemen op het verleende bevel tot voorlopige hechtenis, welk bevel op 4 december 2020 is geschorst.
Aanvulling bewijsmiddelen
Het hof verenigt zich met de door de rechtbank in het vonnis gebezigde bewijsmiddelen, met aanvulling van het hiernavolgende bewijsmiddel:
De verklaring van de verdachte, afgelegd ter terechtzitting van dit hof d.d. 27 september 2022, voor zover inhoudende:
U, voorzitter, houdt mij voor de bewezenverklaring van de rechtbank voor, inhoudende dat ik:
op tijdstippen in de periode van 1 mei 2020 tot en met 25 november 2020 te [plaats 1] en/of [plaats 2] , met [slachtoffer] (geboren op [geboortedatum] ), die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen heb gepleegd, die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer] , te weten
- het tongzoenen met die [slachtoffer] en/of
- het betasten van het lichaam van die [slachtoffer] en/of
- het brengen en/of bewegen van zijn penis en/of vinger(s) in de vagina van die [slachtoffer] en/of
- me laten pijpen door die [slachtoffer] en/of
- me laten aftrekken door die [slachtoffer] ,
en
op 30 november 2020 in Nederland, opzettelijk een minderjarige, te weten [slachtoffer] (geboren op [geboortedatum] ), heb onttrokken aan het wettig over haar gesteld gezag van degene die dit desbevoegd over haar uitoefende, te weten de vader van die [slachtoffer] ,
immers heb ik, verdachte,
- die [slachtoffer] opgehaald van school en mee laten rijden op mijn vrachtwagen en
- (vervolgens) die [slachtoffer] naar een woning van een vriend gebracht en in die woning ondergebracht en
- (aldus) die [slachtoffer] zodanig feitelijk buiten de invloedssfeer van haar vader gebracht, zodat de uitoefening van het gezag door die vader onmogelijk was geworden.
U vraagt mij om een reactie. Dit klopt. Dit heb ik gedaan.
Op een vraag van u, oudste raadsheer, verklaar ik meermalen echte seks, en daarmee bedoel ik het onder meer met mijn penis binnendringen in de vagina van [slachtoffer] , heb gehad. U houdt mij voor dat [slachtoffer] heeft verklaard dat dit is gebeurd bij mij thuis in [plaats 2] , bij haar thuis in [plaats 1] als haar vader werken was en achter in mijn bus, op een bospad in [plaats 1] was. U vraagt mij om een reactie. Dat klopt.
U, oudste raadsheer, houdt mij verder voor dat ik bij de politie onder meer heb verklaard, dossierpagina 93, dat ik [slachtoffer] vaak heb gevingerd, en dat de eerste keer toen ik met mijn vinger in haar vagina ging dat haar toen zeer deed en zij ‘auw, auw’ zei, dossierpagina’s 93-94. Dat klopt.
Op te leggen sanctie
De raadsvrouw heeft bepleit een taakstraf voor de duur van 240 uren per feit in combinatie met een deels voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen waarbij de duur van het onvoorwaardelijke deel gelijk is aan de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht. Voorts heeft de raadsvrouw verzocht aan het voorwaardelijke deel van de gevangenisstraf de bijzondere voorwaarden verbonden zoals door de rechtbank eerder is bepaald. In ieder geval heeft de raadsvrouw verzocht geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen, omdat dit gezien alle omstandigheden en de persoon van de verdachte volgens haar geen passende straf is.
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Ten aanzien van de ernst van het bewezenverklaarde heeft het hof in aanmerking genomen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het plegen van ontuchtige handelingen die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van [slachtoffer] , geboren op [geboortedatum] , op verschillende momenten en op verschillende plaatsen in een periode van bijna zeven maanden. Daarnaast heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan de onttrekking van het slachtoffer [slachtoffer] aan het wettig gezag. Ten tijde van de strafbare feiten was het slachtoffer 13 jaar dan wel (net) 14 jaar oud. Verdachte was destijds 30 jaar oud. Uit de verklaring van het slachtoffer en de verdachte blijkt dat er tussen de twee een vertrouwensband bestond. Het slachtoffer is de dochter van de nieuwe partner van de vader van de verdachte en verdachte zegt haar te beschouwen als zijn (stief)zusje. Het slachtoffer kon aanvankelijk goed praten met de verdachte over problemen die zij in haar jonge leven ondervond. Zij vond bij de verdachte een luisterend oor. Zij kon alles tegen hem zeggen. Verdachte heeft ernstig misbruik gemaakt van het vertrouwen dat het slachtoffer in hem had gesteld. In plaats van een luisterend oor te zijn heeft verdachte steeds verdergaande ontuchtige handelingen met het jonge slachtoffer gepleegd, die bestonden of mede bestonden uit het meermalen seksueel binnendringen van het lichaam van het slachtoffer, op de wijze zoals bewezen is verklaard. Verdachte wist dat het fout was, maar is er desalniettemin mee door blijven gaan. Enkel door het ingrijpen van de politie naar aanleiding van de onttrekking van [slachtoffer] aan het wettig gezag op 30 november 2020 is een einde gekomen aan deze zeer vergaande ontuchtige handelingen tussen de op 30 november 2020 net 14 jaar oud zijnde [slachtoffer] en de toen bijna 31 jaar oude verdachte. Met zijn handelen heeft de verdachte de vertrouwensband geschonden en de lichamelijke integriteit van het slachtoffer ernstig aangetast. Slachtoffers van dergelijke delicten kunnen daar nog lange tijd nadelige psychische gevolgen van ondervinden. Uit de ter terechtzitting in eerste en tweede aanleg gegeven toelichtingen van de raadsvrouw van het slachtoffer blijkt dat dit ook het geval is. De verdachte heeft kennelijk zijn eigen (lust)gevoelens voorop gesteld en zich onvoldoende rekenschap gegeven van de gevolgen voor het slachtoffer. Het hof rekent het de verdachte dan ook zwaar aan dat hij heeft gehandeld zoals bewezen is verklaard.
Gelet op de leeftijd van het slachtoffer, de aard van de bewezenverklaarde ontuchtige handelingen, de impact die het handelen van de verdachte op haar had en de omstandigheden waaronder de ontuchtige handelingen hebben plaatsgevonden is naar het oordeel van het hof sprake van een ernstige inbreuk op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. Gelet op de ernst van het bewezenverklaarde, kan naar het oordeel van het hof, anders dan door de verdediging is bepleit, niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming van na te noemen duur met zich brengt.
Ten aanzien van de persoonlijke omstandigheden van de verdachte heeft het hof gelet op de inhoud van het uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 4 augustus 2022, betrekking hebbend op het justitiële verleden van de verdachte, waaruit blijkt dat de verdachte eerder onherroepelijk is veroordeeld ter zake van meerdere zedendelicten. De meervoudige strafkamer van de rechtbank te ’s-Hertogenbosch heeft de verdachte bij vonnis van 11 december 2006 ter zake van meerdere feitelijke aanrandingen van de eerbaarheid en twee pogingen daartoe veroordeeld tot een jeugddetentie van 330 dagen, waarvan 220 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 jaren, met daarbij de bijzondere voorwaarde dat hij zich dient te gedragen naar aanwijzingen van de hulpverleningsinstantie.
Voorts heeft het hof de overige persoonlijke omstandigheden van de verdachte in aanmerking genomen, voor zover die ter terechtzitting in hoger beroep naar voren zijn gebracht. De verdachte heeft verklaard dat hij in behandeling is bij de [zorgverlener] en daar een keer per twee weken naartoe gaat. Hij is in het verleden bij de GGZe te Eindhoven behandeld. Daarnaast werkt de verdachte 50 tot 60 uren per week en heeft hij een relatie. Zowel zijn vriendin als werkgever weten echter niets van de zedenzaak.
Voorts heeft het hof acht geslagen op het psychologisch onderzoek pro justitia d.d. 16 maart 2021, het reclasseringsadvies d.d. 4 oktober 2021 en het reclasseringsadvies d.d. 13 september 2022.
Uit voornoemd rapport van psycholoog [psycholoog] volgt dat dat er bij de verdachte sprake is van zwakbegaafdheid en een anders gespecificeerde persoonlijkheidsstoornis met vooral vermijdende en afhankelijke trekken. Volgens de psycholoog was de verdachte goed op de hoogte van het strafbare van zijn handelen. Het kan hem geheel worden toegerekend. Daarnaast blijkt uit voornoemd rapport dat de kans op recidive van seksuele grensoverschrijdingen bij de verdachte als hoog wordt ingeschat. In het rapport wordt, gelet op de hoge kans op recidive en sprake is van een duidelijke behoefte aan ondersteuning, geadviseerd om de verdachte in het kader van bijzondere voorwaarden bij een voorwaardelijk strafdeel onder behandeling te stellen van een forensische polikliniek waar gewerkt kan worden aan bewustwording van zijn gedrag en behoeften. Daarbij kan in praktische zin aangestuurd worden op het vergroten van het sociaal netwerk van de verdachte en het versterken van zijn vaardigheden.
Uit laatstgenoemd reclasseringsadvies d.d. 13 september 2022 volgt dat er al geruime tijd sprake is van begeleiding door de reclassering en behandeling door de [zorgverlener]. De verdachte lijkt zich te houden aan de voorwaarden en volgt behandeling in die zin dat hij zijn afspraken nakomt en op de behandelafspraken verschijnt. Door de [zorgverlener] wordt echter gesteld dat er weinig verbetering is op de risicofactoren en dat het aangeleerde bij de verdachte maar moeilijk beklijft. Dit hangt samen met de beperkte vaardigheden en verstandelijke beperking van de verdachte, maar ook met de beperkte motivatie voor behandeling. Gaandeweg de behandeling vordert, wordt steeds meer duidelijk dat de verdachte weinig motivatie heeft voor behandeling gericht op de risicofactoren. Hardnekkige cognities maken dat de verdachte zichzelf niet te veranderen vindt. Tevens ontbreekt het hem aan inzicht in de factoren die hebben geleid tot het delict. Daarnaast is hij naar zijn hulpverleners en toezichthouder niet open over zaken die spelen en wel van belang zijn om te delen in het kader van het risicomanagement. Het verloop van de huidige ambulante behandeling van verdachte en zijn lange hulpverlenersgeschiedenis maken dat zijn behandelbaarheid als laag wordt ingeschat. Ondanks dit blijft er sprake van een fors risico op recidive, wat maakt dat het volgens de reclassering noodzakelijk is dat de verdachte verdere begeleiding en eventuele behandeling krijgt. De reclassering heeft verder gerapporteerd dat het opvallend te noemen is dat ondanks het feit dat er al geruime tijd sprake is van begeleiding/behandeling de scores (van de berekening van het recidiverisico met risicotaxatie instrumenten) niet lager zijn geworden en het recidiverisico derhalve niet lager is geworden. Bij een veroordeling adviseert de reclassering een (deels) voorwaardelijke straf met de bijzondere voorwaarden van een meldplicht bij de reclassering, een ambulante behandeling door de Forensisch Psychiatrische Kliniek Kairos of een soortgelijke zorgverlener en een contactverbod met het slachtoffer. De reclassering heeft daarbij de dadelijke uitvoerbaarheid van deze voorwaarden en het toezicht geadviseerd. De kans op een misdrijf met schade voor personen is volgens de reclassering groot.
De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep te kennen gegeven open te staan voor behandeling, begeleiding door de reclassering en hulp. De verdachte heeft zich bereid verklaard, indien het hof bijzondere voorwaarden mocht opleggen, zich daaraan te houden.
Alles overziende acht het hof oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden, waarvan 12 maanden, met een proeftijd van 3 jaren, met aftrek van voorarrest, passend en geboden. Met oplegging van een gedeeltelijk voorwaardelijke straf wordt enerzijds de ernst van het bewezenverklaarde tot uitdrukking gebracht en wordt anderzijds de strafoplegging dienstbaar gemaakt aan het voorkomen van nieuwe strafbare feiten.
Daarnaast ziet het hof aanleiding om naast de algemene voorwaarde dat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit, daarbij voorts bijzondere voorwaarden als hierna te noemen te verbinden en de op grond daarvan van rechtswege verbonden voorwaarden. Het hof zoekt hiervoor aansluiting bij het in hoger beroep uitgebrachte reclasseringsadvies d.d. 13 september 2022.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een misdrijf dat is gericht tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van [slachtoffer] , te weten het meermalen plegen van ontuchtige handelingen van de 13/14-jarige [slachtoffer] , welke handelingen bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen in haar lichaam. Het hof is van oordeel dat gelet op:
  • de aard en de omstandigheden waaronder deze bewezenverklaarde handelingen zijn gepleegd;
  • het psychologisch rapport waaruit blijkt dat de kans op recidive van seksuele grensoverschrijdingen bij de verdachte als hoog wordt inschat;
  • de reclassering in het advies van 13 september 2022 benoemt dat de verdachte weinig motivatie heeft voor behandeling van de risicofactoren, de reclassering het risico op recidive fors noemt en het recidiverisico ondanks dat er al geruime tijd sprake is van begeleiding/behandeling niet is veranderd;
  • de eerdere veroordeling van de verdachte ter zake van meerdere zedendelicten,
er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte wederom een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. Daarom zal het hof bevelen dat de hierna op grond van artikel 14c Sr te stellen voorwaarden en het uit te oefenen reclasseringstoezicht dadelijk uitvoerbaar zijn.
Hetgeen door de verdediging naar voren is gebracht ten aanzien van de straftoemeting brengt het hof niet tot een ander oordeel. Hetgeen door de verdediging is bepleit doet geen recht aan de ernst van de bewezenverklaarde feiten. Het hof verwerpt het verweer.
Beslag
Anders dan de advocaat-generaal ziet het hof, op basis van het dossier, geen grondslag om de inbeslaggenomen mobiele telefoon te onttrekken aan het verkeer. Het hof zal, evenals de rechtbank, de teruggave gelasten aan de verdachte van de inbeslaggenomen mobiele telefoon nu naar het oordeel van het hof het belang van strafvordering zich niet verzet tegen de teruggave van de telefoon.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]
De benadeelde partij [slachtoffer] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van € 10.000,00 ter zake van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente. Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 5.000,00 ter zake van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 1 mei 2020 en voor het overige is de benadeelde partij in de vordering niet-ontvankelijk verklaard.
De benadeelde partij heeft in hoger beroep de vordering tot schadevergoeding verlaagd. De raadsvrouw van de benadeelde partij heeft ter terechtzitting in hoger beroep d.d. 27 september 2022 namens de benadeelde partij naar voren gebracht dat de benadeelde partij zich kan vinden in het bedrag van € 5.000,00 ter zake van immateriële schade dat door de rechtbank is toegewezen.
De vordering van de benadeelde partij bedraagt in hoger beroep € 5.000,00 derhalve ter zake van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente.
De vordering is door de verdachte niet betwist. De verdachte heeft zich ter terechtzitting in hoger beroep bereid verklaard de vordering tot schadevergoeding te voldoen.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij [slachtoffer] als gevolg van verdachtes bewezenverklaarde handelen rechtstreeks schade heeft geleden tot een bedrag van € 5.000,00 ter zake van immateriële schade. De gevorderde wettelijke rente is, gelet op de bewezenverklaring, toewijsbaar vanaf, anders dan de rechtbank, 25 november 2020, zijnde de laatste dag van de bewezenverklaarde pleegperiode. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag toewijsbaar is.
Schadevergoedingsmaatregel
Op grond van het onderzoek ter terechtzitting heeft het hof in rechte vastgesteld dat door het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade aan het slachtoffer [slachtoffer] is toegebracht tot een bedrag van € 5.000,00. De verdachte is daarvoor jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk.
Het hof ziet aanleiding om aan de verdachte de maatregel tot schadevergoeding op
te leggen ter hoogte van voormeld bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 25 november 2020 tot aan de dag der algehele voldoening, nu het hof het wenselijk acht dat de Staat der Nederlanden schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert. Het hof zal daarbij bepalen dat gijzeling voor na te melden duur kan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verschuldigdheid niet opheft.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14e, 36f, 57, 245 en 279 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van de opgelegde straf, de beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] en de opgelegde schadevergoedingsmaatregel en de beslissing op het beslag en doet in zoverre opnieuw recht.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
24 (vierentwintig) maanden.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
12 (twaalf) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
3 (drie) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of de verdachte gedurende de proeftijd van 3 (drie) jaren ten behoeve van het vaststellen van zijn/haar identiteit geen medewerking heeft verleend aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage heeft aangeboden of geen medewerking heeft verleend aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclasseringsinstelling zo vaak en zolang als de reclasseringsinstelling dit noodzakelijk acht daaronder begrepen, dan wel de hierna te noemen bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd.
Stelt als bijzondere voorwaarden dat:
- de veroordeelde zich meldt binnen 48 uur na ingang van de proeftijd bij Reclassering Nederland, locatie ’s-Hertogenbosch, [adres 2] . De veroordeelde blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt;
- de veroordeelde zich laat behandelen door Forensisch Psychiatrische Polikliniek Kairos of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling is reeds gestart. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. De veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Het innemen van medicijnen kan onderdeel zijn van de behandeling;
- de veroordeelde heeft of zoekt op geen enkele wijze - direct of indirect - contact met het slachtoffer [slachtoffer] , geboren op [geboortedatum] , zolang de reclassering dit verbod nodig vindt.
Geeft opdracht aan de reclassering tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden
Beveelt dat voormelde bijzondere voorwaarden en het uit te oefenen reclasseringstoezicht, dadelijk uitvoerbaar zijn.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Gelast de
teruggaveaan de verdachte van het in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten:
1. STK GSM ( PL2100-2020273439-G1744675, zwart, merk: Samsung).

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer] ter zake van het onder 1 en 2 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 5.000,00 (vijfduizend euro) ter zake van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer] , ter zake van het onder 1 en 2 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van
€ 5.000,00 (vijfduizend euro) als vergoeding voor immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 60 (zestig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 25 november 2020.
Bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige, met inachtneming van het hiervoor overwogene.
Heft op het tegen verdachte verleende bevel tot voorlopige hechtenis, welk bevel op 4 december 2020 is geschorst.
Aldus gewezen door:
mr. Y.G.M. Baaijens-van Geloven, voorzitter,
mr. J.J.M. Gielen-Winkster en mr. B.F.M. Klappe, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. C.E.C.N. Schlüter, griffier,
en op 11 oktober 2022 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mr. Y.G.M. Baaijens-van Geloven is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.