ECLI:NL:GHSHE:2022:3665

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
14 september 2022
Publicatiedatum
24 oktober 2022
Zaaknummer
20-000292-21
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de politierechter in de strafzaak van vernieling en diefstal

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, van 22 januari 2021. De verdachte, geboren in 1979 en thans verblijvende in Huis van Bewaring Grave, was eerder veroordeeld voor vermogensdelicten. De politierechter had de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier weken voor de eendaadse samenloop van opzettelijke vernieling en diefstal, waarbij de verdachte zich toegang tot de plaats van het misdrijf had verschaft door middel van braak. De benadeelde partij, [benadeelde], had een vordering tot schadevergoeding ingesteld, die door de politierechter was toegewezen. In hoger beroep heeft de advocaat-generaal gevorderd dat het vonnis wordt bevestigd, terwijl de verdediging vrijspraak heeft bepleit. Het hof heeft de zaak opnieuw beoordeeld en is tot de conclusie gekomen dat de verdachte wettig en overtuigend schuldig is aan de tenlastegelegde feiten. Het hof heeft de vordering van de benadeelde partij toegewezen en de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier weken, alsook tot schadevergoeding aan de benadeelde partij. De beslissing is gegrond op de artikelen 36f, 55, 63, 311 en 350 van het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

Parketnummer : 20-000292-21
Uitspraak : 14 september 2022
TEGENSPRAAK (ex art. 279 Sv) (OIP)

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, van 22 januari 2021, in de strafzaak met parketnummer 03-279755-20 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1979,
thans uit anderen hoofde verblijvende in Huis van Bewaring Grave (Unit A + B) te Grave.
Hoger beroep
De politierechter heeft de verdachte bij vonnis waarvan beroep ter zake van: ‘de eendaadse samenloop van: opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen en diefstal, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak’ veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vier weken. Voorts is bij vonnis waarvan beroep de vordering van de benadeelde partij [benadeelde] geheel toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 15 maart 2020 en tevens is de schadevergoedingsmaatregel opgelegd.
Namens de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep integraal zal bevestigen.
De verdediging heeft primair vrijspraak bepleit. Subsidiair, indien het hof komt tot een bewezenverklaring, heeft de verdediging een strafmaatverweer gevoerd. Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij heeft de verdediging primair bepleit dat het hof de vordering zal afwijzen. Subsidiair heeft de verdediging zich gerefereerd aan het oordeel van het hof.
Vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de politierechter.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 15 maart 2020 in de gemeente Venlo opzettelijk en wederrechtelijk een auto, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan een ander, te weten aan [benadeelde] toebehoorde, heeft vernield, beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt;
2.
hij op of omstreeks 15 maart 2020 in de gemeente Venlo een tas (met inhoud), in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, te weten aan [benadeelde] , heeft weggenomen met het oogmerk om deze/het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en/of dat weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak en/of verbreking.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
1.
hij op 15 maart 2020 in de gemeente Venlo opzettelijk en wederrechtelijk een auto, die aan [benadeelde] toebehoorde, heeft beschadigd;
2.
hij op 15 maart 2020 in de gemeente Venlo een tas met inhoud, die toebehoorde aan [benadeelde] , heeft weggenomen met het oogmerk om deze zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen
Indien tegen dit verkorte arrest beroep in cassatie wordt ingesteld, worden de door het hof gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het arrest. Deze aanvulling wordt dan aan dit arrest gehecht.
Bewijsoverwegingen
Door de raadsman is gesteld dat de verdachte vrijgesproken dient te worden. Daartoe heeft de raadsman aangevoerd dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs is dat de verdachte degene is geweest die de ruiten van de auto heeft vernield en vervolgens de goederen uit de auto heeft weggenomen. De tijdstippen die in de aangifte worden genoemd, komen niet overeen met de tijdstippen op de camerabeelden. Daarnaast is de verdachte weliswaar op de camerabeelden te zien, maar tonen de camerabeelden niet dat de verdachte ook degene is geweest die de ruiten heeft vernield. Tot slot is het niet duidelijk dat de tas die de verdachte op de camerabeelden vast heeft, de tas van aangeefster [benadeelde] is.
Het hof overweegt omtrent dit verweer als volgt.
Uit de camerabeelden die vanuit de auto van aangeefster zijn opgenomen volgt dat de verdachte op de plaats delict aanwezig was en een bijzondere belangstelling heeft voor de auto. Op de camerabeelden is vervolgens te zien dat de verdachte een witte tas in zijn handen heeft waarvan aangeefster heeft verklaard dat die in haar auto lag. Deze tas is doorslaggevend voor de bewezenverklaring.
De camerabeelden geven dezelfde datum weer als de datum waarop de beschadiging van de auto en de diefstal hebben plaatsgevonden. Dat er een andere tijd dan het tijdstip waarop volgens de aangeefster de auto-inbraak zou hebben plaatsgevonden wordt vermeld op de beelden – waarbij onduidelijk is wat die tijdsindicatie betekent – maakt dat niet anders.
Op grond van voornoemde feiten en omstandigheden – in samenhang beschouwd met de overige inhoud van de bewijsmiddelen – is naar het oordeel van het hof wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, zodat het daartegen gevoerde bewijsverweer wordt verworpen.
Er is sprake van een eendaadse samenloop tussen feit 1 en 2.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het onder 1 en 2 bewezenverklaarde levert op:

de eendaadse samenloop van:

opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, beschadigen
en
diefstal, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. De feiten zijn strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezenverklaarde.
Op te leggen sanctie
De raadsman heeft verzocht om aan de verdachte een deels voorwaardelijke straf op te leggen.
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Ten laste van de verdachte is bewezen verklaard dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan het inslaan van de ruit van de linker achterportier en de ruit van de rechter voorportier van de auto van aangeefster [benadeelde] . Vervolgens heeft de verdachte een tas met inhoud uit de auto weggenomen. Dit zijn ergerlijke strafbare feiten, waarbij de verdachte voor aangeefster [benadeelde] veel schade en overlast heeft veroorzaakt. De verdachte heeft zich van dit alles niets aangetrokken. Uit het handelen van de verdachte spreekt minachting voor andermans eigendom.
Het hof heeft acht geslagen op de inhoud van het uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 29 augustus 2022, betrekking hebbend op het justitiële verleden van de verdachte, waaruit blijkt dat de verdachte eerder onherroepelijk is veroordeeld ter zake van vermogensdelicten. Daaronder bevinden zich veroordelingen in 2017 en 2019. De verdachte heeft voor vermogensdelicten eerder onvoorwaardelijke gevangenisstraffen ondergaan. Het hof weegt die omstandigheid ten nadele van de verdachte mee bij de strafoplegging. Voorts blijkt uit voornoemd uittreksel uit de Justitiële Documentatie dat het bepaalde in artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht van toepassing is.
Tot slot heeft het hof de overige persoonlijke omstandigheden van de verdachte in aanmerking genomen, voor zover die ter terechtzitting in hoger beroep naar voren zijn gebracht. Het hof hierbij acht geslagen op de reclasseringsadviezen d.d. 8 augustus 2022 en 23 augustus 2022. Hieruit volgt dat het risico op recidive als hoog wordt ingeschat. Voorts is het hof gebleken dat de verdachte thans in voorarrest zit vanwege de zaak met parketnummer 01-168307-22. Het NIFP heeft in het kader van voornoemde zaak geadviseerd om een gedragskundig onderzoek pro justitia door een psychiater en psycholoog uit te laten brengen.
Het hof is van oordeel dat, in verband met een juiste normhandhaving en met het oog op vergelding en generale preventie, niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of lichtere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming met zich brengt. Het opleggen van een deels voorwaardelijke straf als door de raadsman is bepleit, doet naar het oordeel van het hof onvoldoende recht aan de aard en ernst van het bewezenverklaarde en is derhalve niet passend. Het hof heeft bij het bepalen van de straf rekening gehouden met het feit dat het onder 1 en onder 2 bewezenverklaarde in eendaadse samenloop zijn begaan. Het hof acht alles overwegend een gevangenisstraf voor de duur van vier weken passend en geboden.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]
De benadeelde partij [benadeelde] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van € 2.437,84 ter zake van materiële schade. Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep geheel toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 15 maart 2020.
De benadeelde partij [benadeelde] heeft de vordering in hoger beroep gehandhaafd.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij [benadeelde] als gevolg van verdachtes onder 1 en 2 bewezenverklaarde handelen rechtstreeks schade heeft geleden tot een bedrag van € 2.437,84. De gevorderde wettelijke rente is, gelet op de bewezenverklaring, toewijsbaar vanaf 15 maart 2020. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag toewijsbaar is.
Schadevergoedingsmaatregel
Op grond van het onderzoek ter terechtzitting heeft het hof in rechte vastgesteld dat door het onder 1 en 2 bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade aan het slachtoffer [benadeelde] is toegebracht tot een bedrag van € 2.437,84. De verdachte is daarvoor jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk.
Het hof ziet aanleiding om aan de verdachte de maatregel tot schadevergoeding op
te leggen ter hoogte van voormeld bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 15 maart 2020 tot aan de dag der algehele voldoening
,nu het hof het wenselijk acht dat de Staat der Nederlanden schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert. Het hof zal daarbij bepalen dat gijzeling voor na te melden duur kan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verschuldigdheid niet opheft.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 36f, 55, 63, 311 en 350 van het Wetboek van Strafrecht. Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 en 2 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
4 (vier) weken.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde] ter zake van het onder 1 en 2 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 2.437,84 (tweeduizend vierhonderdzevenendertig euro en vierentachtig cent) ter zake van materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde] , ter zake van het onder 1 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van
€ 2.437,84 (tweeduizend vierhonderdzevenendertig euro en vierentachtig cent) als vergoeding voor materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 34 (vierendertig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 15 maart 2020.
Aldus gewezen door:
mr. F.P.E. Wiemans, voorzitter,
mr. R.G.A. Beaujean en mr. G.M. Goes, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. C.E.C.N. Schlüter, griffier,
en op 14 september 2022 ter openbare terechtzitting uitgesproken.