ECLI:NL:GHSHE:2022:3662

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
14 september 2022
Publicatiedatum
24 oktober 2022
Zaaknummer
20-000348-22
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis politierechter inzake diefstal, huisvredebreuk en mishandeling

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 14 september 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Oost-Brabant. De verdachte, geboren in 1989, was eerder veroordeeld voor vergelijkbare delicten en stond terecht voor diefstal, huisvredebreuk en mishandeling. De politierechter had de verdachte veroordeeld voor het stelen van goederen uit de woning van [benadeelde 1] en het wederrechtelijk binnendringen van die woning, alsook voor het mishandelen van [benadeelde 2]. Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd en kwam tot een andere bewezenverklaring. Het hof achtte wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan de tenlastegelegde feiten, waarbij hij zich toegang tot de woning had verschaft door middel van braak. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijf maanden. Daarnaast werd de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1] tot schadevergoeding toegewezen tot een bedrag van € 1.550,00, en de vordering van [benadeelde 2] tot € 650,00. Het hof legde ook een schadevergoedingsmaatregel op en gelastte de tenuitvoerlegging van een eerder opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf.

Uitspraak

Parketnummer : 20-000348-22
Uitspraak : 14 september 2022
TEGENSPRAAK (ex art. 279 Sv)

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch, van 10 februari 2022, parketnummer
01-301066-21 en de van dat vonnis deel uitmakende beslissing op de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerder opgelegde voorwaardelijke straf, parketnummer
21-005292-18, in de strafzaak tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1989,
ingeschreven te [adres 1] .
Hoger beroep
De politierechter heeft de verdachte bij vonnis waarvan beroep ter zake van:
  • diefstal (het onder 1 primair tenlastegelegde);
  • in de woning bij een ander in gebruik, wederrechtelijk binnendringen, terwijl twee of meer verenigde personen het misdrijf plegen (het onder 2 tenlastegelegde), en
  • mishandeling (het onder 3 tenlastegelegde),
veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vijf maanden. Voorts is bij vonnis waarvan beroep de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1] toegewezen tot een bedrag van € 1.050,00 (bestaande uit materiële schade van € 300,00 en immateriële schade van € 750,00), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 20 juli 2021 en tevens is de schadevergoedingsmaatregel opgelegd. Voor het overige is voornoemde benadeelde partij in de vordering niet-ontvankelijk verklaard. Daarnaast heeft de politierechter de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2] toegewezen tot een bedrag van € 1.268,63 (bestaande uit materiële schade van € 810,63 en immateriële schade van € 458,00), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 20 juli 2021 en tevens is de schadevergoedingsmaatregel opgelegd. Voor het overige is voornoemde benadeelde partij in de vordering niet-ontvankelijk verklaard. Tot slot heeft de politierechter de vordering tot tenuitvoerlegging van een bij arrest van de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden d.d. 10 februari 2020 (parketnummer 21-005292-18) voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf voor de duur van één week afgewezen.
Namens de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende:
  • het onder 1 primair, 2 en 3 tenlastegelegde bewezen zal verklaren;
  • de verdachte zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van vijf maanden;
  • de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1] zal toewijzen tot een bedrag van € 1.050,00 (bestaande uit materiële schade van € 300,00 en immateriële schade van € 750,00), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 20 juli 2021 en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel en dat het hof de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk zal verklaren in de vordering tot schadevergoeding;
  • de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2] zal toewijzen tot een bedrag van € 1.268,63 (bestaande uit materiële schade van € 810,63 en immateriële schade van € 458,00), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 20 juli 2021 en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel en dat het hof de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk zal verklaren in de vordering tot schadevergoeding;
  • de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerder opgelegde voorwaardelijke straf zal afwijzen.
De verdediging heeft zich voor wat betreft de bewezenverklaring gerefereerd aan het oordeel van het gerechtshof en een strafmaatverweer gevoerd.
Vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de politierechter.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
1.
hij op een of meerdere tijdstippen in de periode van 18 juli 2021 tot en met 23 juli 2021 te Bergeijk tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, in een woning en/of op een besloten erf waarop een woning stond, te weten [adres 2] , alwaar verdachte en/of zijn mededader(s) zich buiten weten of tegen de wil van de rechthebbende bevond(en), drie fietsen (merken: Gazelle en/of Postcodeloterij), een laptop (merk: Acer), een garagesleutel, een koffiezetapparaat (merk: Senseo), een inbussleutelset, een kindermodel quad, een tas vol met handgereedschappen, een rood kacheltje, een telefoon (merk: Samsung), een omvormer en/of torx bitjes, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [benadeelde 1] , in elk geval aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde(n), heeft weggenomen met het oogmerk om deze/het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft/hebben verschaft en/of dat/die weg te nemen goed(eren) onder zijn/haar/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak, verbreking, inklimming en/of een valse sleutel;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij op een of meerdere tijdstippen in de periode van 18 juli 2021 tot en met 29 juli 2021 te Bergeijk, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, meermalen, althans eenmaal, twee fietsen (merk: Gazelle), een inbussleutelset, een kindermodel quad, een tas vol met handgereedschappen, een rood kacheltje, een telefoon (merk: Samsung), een omvormer en/of torx bitjes, althans een of meer goederen heeft verworven, voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen, terwijl hij en zijn mededader(s) (telkens) ten tijde van de verwerving of het voorhanden krijgen van dit goed/deze goederen wist(en), althans redelijkerwijs had(den) moeten vermoeden dat het (een) door misdrijf verkregen goed(eren) betrof;
2.
hij op of omstreeks 20 juli 2021 te Bergeijk tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, in de woning, het besloten lokaal en/of het besloten erf, gelegen aan [adres 2] bij [benadeelde 1] , althans bij een ander of anderen dan bij verdachte en/of zijn mededader(s), in gebruik wederrechtelijk is binnengedrongen;
3.
hij op of omstreeks 20 juli 2021 te Bergeijk [benadeelde 2] heeft mishandeld door die [benadeelde 1] meermalen, althans eenmaal, tegen zijn hoofd en/of lichaam te slaan.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 primair, 2 en 3 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
1.primair
hij in de periode van 18 juli 2021 tot en met 23 juli 2021 te Bergeijk, in een woning aan [adres 2] , alwaar verdachte zich buiten weten of tegen de wil van de rechthebbende bevond drie fietsen (merken: Gazelle en Postcodeloterij), een laptop (merk: Acer), een garagesleutel, een koffiezetapparaat (merk: Senseo), een inbussleutelset, een kindermodel quad, een tas vol met handgereedschappen, een rood kacheltje, een telefoon (merk: Samsung), een omvormer en torx bitjes die aan [benadeelde 1] toebehoorden, heeft weggenomen met het oogmerk om deze zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak;
2.
hij op 20 juli 2021 te Bergeijk tezamen en in vereniging met een ander, in de woning, gelegen aan [adres 2] bij [benadeelde 1] in gebruik, wederrechtelijk is binnengedrongen;
3.
hij op 20 juli 2021 te Bergeijk [benadeelde 2] heeft mishandeld door die [benadeelde 1] meermalen tegen zijn hoofd te slaan.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen
Indien tegen dit verkorte arrest beroep in cassatie wordt ingesteld, worden de door het hof gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het arrest. Deze aanvulling wordt dan aan dit arrest gehecht.
Bewijsoverwegingen
De beslissing dat het bewezenverklaarde door de verdachte is begaan, berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen in onderlinge samenhang beschouwd.
Elk bewijsmiddel wordt - ook in zijn onderdelen - slechts gebruikt tot bewijs van dat bewezenverklaarde feit, of die bewezenverklaarde feiten, waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het onder 1 primair bewezenverklaarde levert op:
diefstal, in een woning, door iemand die zich aldaar buiten weten of tegen de wil van de rechthebbende bevindt, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak.
Het onder 2 bewezenverklaarde levert op:
in de woning bij een ander in gebruik, wederrechtelijk binnendringen, terwijl twee of meer verenigde personen het misdrijf plegen.
Het onder 3 bewezenverklaarde levert op:
mishandeling.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. De feiten zijn strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezenverklaarde.
Op te leggen sanctie
De raadsman heeft het hof in overweging gegeven de verdachte een allerlaatste kans te geven door een tussenarrest te wijzen om de problematiek van de verdachte te laten onderzoeken en de straf te matigen. De raadsman heeft aangevoerd dat de verdachte een behandeling moet krijgen voor zijn PTSS en dat eerst daarna de andere problemen van de verdachte opgelost kunnen worden.
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Ten laste van de verdachte is bewezen verklaard dat verdachte goederen uit de woning van [benadeelde 1] heeft gestolen en hij zich de toegang tot die woning heeft verschaft door middel van braak. Door aldus te handelen heeft de verdachte er blijk van gegeven geen respect te hebben voor het eigendomsrecht van een ander. Daarnaast heeft verdachte zich – nadat hij eerder in de woning een diefstal had gepleegd – met een ander schuldig gemaakt aan het (opnieuw) wederrechtelijk binnendringen van deze woning. Huisvredebreuk is een hinderlijk en overlastgevend feit waarbij er inbreuk wordt gemaakt op het eigendomsrecht van een ander. Toen de verdachte en medeverdachte Schuman vervolgens waren betrapt door de broer van [benadeelde 1] , die op de woning lette omdat [benadeelde 1] op dat moment op vakantie was, heeft verdachte deze broer, [benadeelde 2] , meermalen tegen het hoofd geslagen. Daarmee heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan een ernstig feit, te weten mishandeling. De verdachte heeft daarmee de lichamelijke integriteit van [benadeelde 2] aangetast. Het hof rekent het de verdachte dan ook aan dat hij heeft gehandeld zoals bewezen is verklaard.
Het hof heeft acht geslagen op de inhoud van het uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 20 juli 2022, betrekking hebbend op het justitiële verleden van de verdachte, waaruit blijkt dat de verdachte eerder onherroepelijk is veroordeeld ter zake van gelijksoortige delicten. Daaronder bevinden zich eerdere veroordelingen ter zake van mishandeling en vermogensdelicten, waarbij aan de verdachte (deels) onvoorwaardelijke vrijheidsstraffen zijn opgelegd. Voorts blijkt uit voornoemd uittreksel uit de Justitiële Documentatie dat het bepaalde in artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht van toepassing is.
Tot slot heeft het hof de overige persoonlijke omstandigheden van de verdachte in aanmerking genomen, voor zover die ter terechtzitting in hoger beroep naar voren zijn gebracht. Het hof heeft daarbij acht geslagen op de door de advocaat-generaal ter terechtzitting in hoger beroep overgelegde reclasseringsadviezen d.d. 11 mei 2021 en 11 juni 2021 die ter zake van een eerdere verdenking zijn opgesteld. Daaruit blijkt dat de verdachte een ongespecificeerde persoonlijkheidsstoornis met een mengbeeld van cluster B- en A-trekken, in combinatie met een verstandelijke beperking heeft. Het risico op recidive wordt door de reclassering als hoog ingeschat. In het rapport van 11 juni 2021 overweegt de reclassering onder meer het volgende:
“De heer [verdachte] heeft al jaren geen stabiele woonsituatie, heeft geen werk of dagbesteding. Hij zwierf door het land en in diverse regio’s zijn er (verdenkingen van) delictplegingen. Sinds enkele maanden woont hij samen, waarvan betrokkene aangeeft dat dit goed gaat, maar er hebben al conflicten plaatsgevonden die hebben geleid tot justitieel ingrijpen. Er is reeds jaren sprake van gedragsproblemen, zoals (verbaal) agressief gedrag, weerstand, zelfbepalend, dwingend gedrag en is sprake van frustratie, onvrede en groot wantrouwen. Hij weet deze gevoelens niet op een adequate manier te uiten en legt ze vervolgens buiten zichzelf. (…) In de afgelopen jaren zijn reclasseringstrajecten geprobeerd. Het lukte betrokkene niet om naar de meldplicht te komen, omdat betrokkenes leefomstandigheden instabiel waren en hij overal in het land kon zitten. Omdat hij geen vaste woon- of verblijfplaats had, bleven praktische problemen aanhouden en kon er niet gestart worden met het aanpakken van de psychische en gedragsproblemen. Vanwege de forse problematiek, het hoge recidive en de lage responsiviteit en ontvankelijkheid van betrokkene voor de reclassering, is een toezicht met een ambulant kader ook nu niet haalbaar. Een klinisch traject werd nodig bevonden door het NIFP (14 december 2018) en de reclassering, echter de heer [verdachte] heeft zich in het kader van de bijzondere voorwaarden bij vonnis in de vorige zaak niet gemeld bij de kliniek en hiermee de bijzondere voorwaarden overtreden. Op basis van bovenstaande bevindingen is de uitvoering van een reclasseringstraject op dit moment niet mogelijk en niet wenselijk. Betrokkene lijkt in enige mate aan te haken bij het vrijwillige traject wat Neos hem heeft geboden, ondanks dat de reclassering kritisch is of deze inzet wel voldoende zal zijn, om de problematiek van betrokkene te behandelen. Rapportrice verwacht echter, wanneer we dit vrijwillige traject om zullen zetten naar een forensisch traject, dit een nekslag zal zijn voor de (geringe) motivatie die er nu wel lijkt te zijn. Betrokkene is dusdanig wars van alles wat met justitie te maken heeft dat een reclasseringstoezicht op dit moment waarschijnlijk een averechts effect zal bewerkstelligen.”
De reclassering ziet geen mogelijkheden om met interventies of toezicht de risico’s te beperken of het gedrag van de verdachte te veranderen. Gelet op de inhoud van de reclasseringsadviezen ziet het hof thans geen aanleiding om, zoals is bepleit door de raadsman, een tussenarrest te wijzen en de problematiek van de verdachte (nader) te laten onderzoeken.
Het hof is alles afwegende met de advocaat-generaal van oordeel dat, in verband met een juiste normhandhaving en met het oog op vergelding en generale preventie, niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of lichtere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming met zich brengt. Het hof acht een gevangenisstraf voor de duur van vijf maanden passend en geboden.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1]
De benadeelde partij [benadeelde 1] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van € 53.847,48, bestaande uit materiële schade van € 3.847,48 en immateriële schade van € 50.000,00, te vermeerderen met de wettelijke rente. Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 1.050,00, bestaande uit materiële schade van € 300,00 en immateriële schade van
€ 750,00, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 20 juli 2021, voor het overige is de benadeelde partij in de vordering niet-ontvankelijk verklaard.
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van zijn oorspronkelijke vordering.
De vordering is door de verdediging niet betwist.
Materiële schade
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 1 primair bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot € 1.550,00 aan materiële schade (posten: eigen risico CAR-verzekering (€1.250,00) en waarde van de weggenomen spullen die niet zijn teruggevonden (€ 300,00)). Ten aanzien van de overige gevorderde materiële schade zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk worden verklaard in de vordering tot schadevergoeding. Het hof overweegt daarover het volgende.
Ten aanzien van de vordering tot vergoeding van materiële schade is het hof van oordeel dat deze ten aanzien van de post ‘Betaling van de verzekering’ niet voldoende is onderbouwd. De benadeelde partij heeft naar voren gebracht dat door het onder 1 primair bewezenverklaarde handelen van de verdachte de bouw van de woning vertraging heeft opgelopen. Hij heeft daarbij twee betalingen gevorderd. Het bedrag van € 690,24 ziet op de periode van 16 juli 2021 tot 31 december 2021 en het bedrag € 488,24 ziet op de periode van 14 december 2021 tot 31 maart 2022. De tenlastegelegde periode van de diefstal met braak betreft 18 juli 2021 tot en met 23 juli 2021. Het hof is van oordeel dat het onduidelijk is welke kosten op de tenlastegelegde periode van de diefstal betrekking hebben. Het onderzoek van de zaak heropenen om de benadeelde partij in de gelegenheid te stellen dit deel van de vordering alsnog nader te onderbouwen, levert een onevenredige belasting van het strafgeding op. De benadeelde partij kan daarom thans in dat deel van de vordering niet worden ontvangen en kan deze slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De gevorderde wettelijke rente is, gelet op de bewezenverklaring, toewijsbaar vanaf 20 juli 2021.
Immateriële schade
Uit het onderzoek ter terechtzitting is onvoldoende gebleken dat de benadeelde partij [benadeelde 1] door de bewezenverklaarde feiten rechtstreeks nadeel is toegebracht dat niet uit vermogensschade bestaat. Het hof is van oordeel dat de gevorderde immateriële schadevergoeding niet onder het bereik van artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek valt. De verdachte is in zoverre niet tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering voor een bedrag van € 50.000,00 zal worden afgewezen.
Schadevergoedingsmaatregel t.b.v. [benadeelde 1]
Op grond van het onderzoek ter terechtzitting heeft het hof in rechte vastgesteld dat door het onder 1 primair bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade aan het slachtoffer [benadeelde 1] is toegebracht tot een bedrag van € 1.550,00. De verdachte is daarvoor jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk.
Het hof ziet aanleiding om aan de verdachte de maatregel tot schadevergoeding op
te leggen ter hoogte van voormeld bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 20 juli 2021 tot aan de dag der algehele voldoening
,nu het hof het wenselijk acht dat de Staat der Nederlanden schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert. Het hof zal daarbij bepalen dat gijzeling voor na te melden duur kan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verschuldigdheid niet opheft.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2]
De benadeelde partij [benadeelde 2] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van € 1.460,63, bestaande uit materiële schade van € 810,63 en immateriële schade van € 650,00, te vermeerderen met de wettelijke rente. Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van
€ 1.268,63, bestaande uit materiële schade van € 810,63 en immateriële schade van
€ 458,00, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 20 juli 2021. Voor het overige is de benadeelde partij in de vordering niet-ontvankelijk verklaard.
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van zijn oorspronkelijke vordering.
De vordering is door de verdediging niet betwist.
Materiële schade
Het hof is uit het onderzoek ter terechtzitting gebleken dat de door de benadeelde partij gevorderde materiële schade geen rechtstreeks gevolg is van het onder 3 tenlastegelegde en bewezenverklaarde handelen van de verdachte, te weten het slaan tegen het hoofd van aangever. Het hof zal de benadeelde partij daarom niet-ontvankelijk verklaren in de vordering tot schadevergoeding ter zake van de materiële schade.
Immateriële schade
Uit het onderzoek ter terechtzitting is komen vast te staan dat aan de benadeelde partij door de onder 3 bewezenverklaarde mishandeling rechtstreeks nadeel is toegebracht dat niet uit vermogensschade bestaat. Dit is aan de verdachte toe te rekenen. Het hof is derhalve van oordeel dat de gevorderde immateriële schadevergoeding onder het bereik van artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek valt. Gelet op de aard en de ernst van het bewezenverklaarde feit en de gevolgen daarvan voor de benadeelde partij acht het hof het billijk deze immateriële schade te begroten op een bedrag van € 650,00, te vermeerderen met de wettelijke rente.
De gevorderde wettelijke rente is, gelet op de bewezenverklaring, toewijsbaar vanaf 20 juli 2021.
Schadevergoedingsmaatregel
Op grond van het onderzoek ter terechtzitting heeft het hof in rechte vastgesteld dat door het onder 3 bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade aan het slachtoffer [benadeelde 2] is toegebracht tot een bedrag van € 650,00. De verdachte is daarvoor jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk.
Het hof ziet aanleiding om aan de verdachte de maatregel tot schadevergoeding op
te leggen ter hoogte van voormeld bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 20 juli 2021 tot aan de dag der algehele voldoening
,nu het hof het wenselijk acht dat de Staat der Nederlanden schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert. Het hof zal daarbij bepalen dat gijzeling voor na te melden duur kan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verschuldigdheid niet opheft.
Vordering tenuitvoerlegging
De officier van justitie in het arrondissement Oost-Brabant heeft de tenuitvoerlegging gevorderd van de bij arrest van de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 10 februari 2020 (parketnummer 21-005292-18) opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van één week. Deze vordering is in hoger beroep opnieuw aan de orde.
Het hof is ten aanzien van de vordering tot tenuitvoerlegging van oordeel dat, nu gebleken is dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig heeft gemaakt, de tenuitvoerlegging van de gehele voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf dient te worden gelast.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 36f, 47, 57, 63, 138, 300 en 311 van het Wetboek van Strafrecht. Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 primair, 2 en 3 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 primair, 2 en 3 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
5 (vijf) maanden.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 1] ter zake van het onder 1 primair bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 1.550,00 (duizend vijfhonderdvijftig euro) ter zake van materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Wijst de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding voor een bedrag van
€ 50.000,00 (vijftigduizend euro) aan immateriële schadeaf.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 1] , ter zake van het onder 1 primair bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 1.550,00 (duizend vijfhonderdvijftig euro) als vergoeding voor materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 25 (vijfentwintig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 20 juli 2021.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 2] ter zake van het onder 3 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 650,00 (zeshonderdvijftig euro) ter zake van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 2] , ter zake van het onder 3 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 650,00 (zeshonderdvijftig euro) als vergoeding voor immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 13 (dertien) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 20 juli 2021.
Gelast de tenuitvoerlegging van de straf, voor zover voorwaardelijk opgelegd bij arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 10 februari 2020, parketnummer 21-005292-18, te weten van:
gevangenisstrafvoor de duur van
1 (één) week.
Aldus gewezen door:
mr. R.G.A. Beaujean, voorzitter,
mr. F.P.E. Wiemans en mr. G.M. Goes, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. C.E.C.N. Schlüter, griffier,
en op 14 september 2022 ter openbare terechtzitting uitgesproken.