ECLI:NL:GHSHE:2022:3661

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
14 september 2022
Publicatiedatum
24 oktober 2022
Zaaknummer
20-002431-19
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de politierechter inzake openlijk in vereniging geweld plegen tegen goederen

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Oost-Brabant, waarbij de verdachte is veroordeeld voor openlijk in vereniging geweld plegen tegen goederen. De politierechter had de verdachte een taakstraf van 40 uren opgelegd, subsidiair 20 dagen hechtenis, en de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1] volledig toegewezen, terwijl de vordering van [benadeelde 2] niet-ontvankelijk was verklaard. De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen dit vonnis. Tijdens de zitting in hoger beroep heeft de advocaat-generaal gevorderd dat het hof het vonnis zou bevestigen, maar met een lagere taakstraf van 36 uren, subsidiair 18 dagen hechtenis, vanwege een schending van de redelijke termijn. Het hof heeft het beroep in hoger beroep behandeld en is tot de conclusie gekomen dat de redelijke termijn is overschreden, maar heeft besloten om de straf niet te verlagen, maar de overschrijding enkel te constateren. Het hof heeft de verdachte schuldig bevonden aan het plegen van geweld tegen de snorfiets van [benadeelde 1] en een raam van de woning van [benadeelde 2] door vuurwerk onder de snorfiets te plaatsen en aan te steken. De schade aan [benadeelde 1] is vastgesteld op € 838,13, waarvoor de verdachte hoofdelijk aansprakelijk is. Het hof heeft de schadevergoedingsmaatregel opgelegd en de duur van gijzeling bepaald op maximaal 16 dagen indien verhaal niet mogelijk blijkt. Het hof heeft het vonnis waarvan beroep vernietigd ten aanzien van de sanctiebeslissingen en opnieuw recht gedaan, waarbij de taakstraf is vastgesteld op 40 uren en de schadevergoedingsmaatregel is bevestigd.

Uitspraak

Parketnummer : 20-002431-19
Uitspraak : 14 september 2022
VERSTEK (DNIP)

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

’s-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats Eindhoven, van 26 juli 2019, in de strafzaak met parketnummer 01-256962-18 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1984,
wonende te [adres] .
Hoger beroep
De politierechter heeft de verdachte bij vonnis waarvan beroep ter zake van ‘openlijk in vereniging geweld plegen tegen goederen’ veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 40 uren, subsidiair 20 dagen hechtenis. Voorts is bij vonnis waarvan beroep de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1] geheel toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 8 februari 2018 en tevens is de schadevergoedingsmaatregel opgelegd. Tot slot is de benadeelde partij [benadeelde 2] in de vordering niet-ontvankelijk verklaard.
Door de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Omvang van het hoger beroep
De benadeelde partij [benadeelde 2] heeft zich in hoger beroep niet opnieuw gevoegd. Daarom is de vordering van deze benadeelde partij in hoger beroep niet meer aan de orde.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal bevestigen met uitzondering van de opgelegde straf, en in zoverre rechtdoende, de verdachte zal veroordelen tot een taakstraf voor de duur van 36 uren, subsidiair 18 dagen hechtenis.
Vonnis waarvan beroep
Het hof verenigt zich met het beroepen vonnis met aanvulling van de gronden en met uitzondering van de sanctiebeslissingen en de toepasselijke wettelijke voorschriften.
Bewijsmiddelen
Indien tegen dit verkorte arrest beroep in cassatie wordt ingesteld, worden de door het hof gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het arrest. Deze aanvulling wordt dan aan dit arrest gehecht.
Op te leggen sanctie
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat aan de verdachte in plaats van de in eerste aanleg opgelegde taakstraf voor de duur van 40 uren subsidiair 20 dagen, een taakstraf voor de duur van 36 uren subsidiair 18 dagen hechtenis zal worden opgelegd, omdat in hoger beroep sprake is van een schending van de redelijke termijn.
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Ten laste van de verdachte is bewezen verklaard dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan in vereniging geweld plegen tegen de snorfiets van [benadeelde 1] en een raam van de woning van [benadeelde 2] door het plaatsen van vuurwerk, althans enig explosief, onder voornoemde snorfiets en dit aan te steken. Het hof rekent het verdachte aan dat hij hierdoor blijk heeft gegeven van een gebrek aan respect voor het eigendom van [benadeelde 1] en [benadeelde 2] en hen financiële schade heeft berokkend.
Het hof heeft bij de strafoplegging gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Ook heeft het hof gelet op de landelijke oriëntatiepunten straftoemeting van het ‘Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS)’, waarin het gebruikelijke rechterlijke straftoemetingsbeleid zijn neerslag heeft gevonden. Zij gaan bij openlijke geweldpleging door het beschadigen van een reeks auto’s of door het aanrichten van andere vernielingen als vertrekpunt van denken uit van 60 uur taakstraf.
Het hof heeft daarnaast acht geslagen op de inhoud van het uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 17 juni 2022, betrekking hebbend op het justitiële verleden van de verdachte, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder onherroepelijk is veroordeeld ter zake van gelijksoortige delicten. Voorts blijkt uit voornoemd uittreksel uit de Justitiële Documentatie dat het bepaalde in artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht van toepassing is.
Het hof acht alles overwegend, met de politierechter, een taakstraf voor de duur van 40 uren, subsidiair 20 dagen hechtenis, passend en geboden.
Het hof stelt vast dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden (EVRM) hangende de procedure in hoger beroep is overschreden.
Tussen de datum waarop het hoger beroep is ingesteld, te weten 29 juli 2019, en de datum waarop het hof de uitspraak doet, 14 september 2022, is een periode van ongeveer drie jaren en twee maanden verstreken. Hieruit volgt dat het hof niet binnen twee jaar nadat het hoger beroep is ingesteld tot een einduitspraak is gekomen.
Uit vaste jurisprudentie van de Hoge Raad volgt dat het uitgangspunt in geval van overschrijding van de redelijke termijn is dat deze overschrijding wordt gecompenseerd door vermindering van de op te leggen straf. Gelet op de aard en de hoogte van de op te leggen (taak)straf ziet het hof echter aanleiding om in dit geval te volstaan met de enkele constatering van de overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het EVRM.
Schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde 1]
Op grond van het onderzoek ter terechtzitting heeft het hof in rechte vastgesteld dat door het bewezen verklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade aan de benadeelde partij [benadeelde 1] is toegebracht tot een bedrag van € 838,13. Verdachte is daarvoor jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht (hoofdelijk) aansprakelijk.
Het hof ziet aanleiding om aan verdachte de maatregel tot schadevergoeding op te leggen ter hoogte van voormeld bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 8 februari 2018 tot aan de dag der algehele voldoening, nu het hof het wenselijk acht dat de Staat schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert. In verband met de op 1 januari 2020 gewijzigde wetgeving zal het hof bepalen dat – in plaats van vervangende hechtenis – gijzeling voor de duur van ten hoogste 16 dagen kan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de op te leggen verplichting tot schadevergoeding niet opheft.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 9, 22c, 22d, 36f, 63 en 141 van het Wetboek van Strafrecht. Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van de sanctiebeslissingen en doet in zoverre opnieuw recht.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
40 (veertig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
20 (twintig) dagen hechtenis.
Schadevergoedingsmaatregel [benadeelde 1]
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 1] , ter zake van het primair bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 838,13 (achthonderdachtendertig euro en dertien cent) als vergoeding voor materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 8 februari 2018 tot aan de dag van de algehele voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 16 (zestien) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededader aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige.
Aldus gewezen door:
mr. G.M. Goes, voorzitter,
mr. F.P.E. Wiemans en mr. R.G.A. Beaujean, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. C.E.C.N. Schlüter, griffier,
en op 14 september 2022 ter openbare terechtzitting uitgesproken.