ECLI:NL:GHSHE:2022:3642

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
24 oktober 2022
Publicatiedatum
24 oktober 2022
Zaaknummer
20-000682-21
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie in de vervolging van de verdachte in een strafzaak met zware mishandeling en oplichting

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 24 oktober 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Oost-Brabant. Het hof heeft geoordeeld dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in de vervolging van de verdachte, die wordt beschuldigd van zware mishandeling en oplichting. De zaak betreft een verdachte die op meerdere tijdstippen haar kind, [slachtoffer 1], zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht en daarnaast betrokken was bij een oplichtingszaak waarbij [slachtoffer 2] werd benadeeld. De rechtbank had eerder het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk verklaard in de vervolging, maar het hof heeft deze beslissing vernietigd. Het hof concludeert dat de tenlastegelegde feiten niet onder het specialiteitsbeginsel vallen, omdat de verdachte na haar invrijheidstelling in Nederland is gebleven en niet binnen 45 dagen het land heeft verlaten. De zaak is terugverwezen naar de rechtbank Oost-Brabant voor herbehandeling.

Uitspraak

Parketnummer : 20-000682-21
Uitspraak : 24 oktober 2022
TEGENSPRAAK (ex art. 279 Sv)

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch, van 1 maart 2021, in de strafzaak met parketnummer 01-865125-17 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1991,
wonende te [adres] .
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep is het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk verklaard in de vervolging van de verdachte ter zake van het onder feit 1, 2 en 3 tenlastegelegde.
De officier van justitie heeft tegen dit vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het Openbaar Ministerie ontvankelijk zal verklaren in de vervolging van de verdachte van het onder 1 primair, subsidiair en meer subsidiair, 2 en 3, primair en subsidiair tenlastegelegde.
De verdediging heeft primair verweer gevoerd strekkende tot niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie in de vervolging van de verdachte. Subsidiair heeft de verdediging het hof verzocht prejudiciële vragen te stellen aan het Hof van Justitie van de Europese Unie.
Vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd, omdat het niet te verenigen is met de hierna te geven beslissing.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
1.
zij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 01 september 2017 tot en met 12 oktober 2017 te [plaats 1] en/of [plaats 2] , in elk geval in het arrondissement Oost-Brabant, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, meermalen, althans eenmaal, aan haar kind, althans aan een persoon, te weten [slachtoffer 1] (geboren op [geboortedag slachtoffer] 2017), (telkens) opzettelijk zwaar lichamelijk letsel (te weten meerdere, althans een, ribfractu(u)r(en) en/of beenfractu(u)r(en)) heeft/hebben toegebracht, immers heeft/hebben zij, verdachte, en/of haar mededader(s)
- meerdere malen, althans eenmaal, die [slachtoffer 1] (met kracht) in het gezicht en/of tegen het hoofd en/of haar billen en/of benen en/of borstkas/romp, althans het lichaam, geslagen en/of gestompt en/of
- meerdere malen, althans eenmaal, die [slachtoffer 1] met kracht heen en weer geschud en/of
- meerdere malen, althans eenmaal, die [slachtoffer 1] in het gezicht en/of be(e)n(en), althans in het lichaam, geknepen en/of
- meerdere malen, althans eenmaal, met het hoofd/gezicht tegen de muur en/of deur gestoten/geslagen;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
zij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 01 september 2017 tot en met 12 oktober 2017 te [plaats 1] en/of [plaats 2] , in elk geval in het arrondissement Oost-Brabant, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, meermalen, althans eenmaal, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan haar kind, althans aan een persoon, te weten [slachtoffer 1] (geboren op [geboortedag slachtoffer] 2017), (telkens) opzettelijk zwaar lichamelijk letsel (te weten meerdere, althans een, ribfractu(u)r(en) en/of beenfractu(u)r(en)) toe te brengen, immers heeft/hebben zij, verdachte, en/of haar mededader(s)
- meerdere malen, althans eenmaal, die [slachtoffer 1] (met kracht) in het gezicht en/of tegen het hoofd en/of haar billen en/of benen en/of borstkas/romp, althans het lichaam, geslagen en/of gestompt en/of
- meerdere malen, althans eenmaal, die [slachtoffer 1] met kracht heen en weer geschud en/of
- meerdere malen, althans eenmaal, die [slachtoffer 1] in het gezicht en/of be(e)n(en), althans in het lichaam, geknepen en/of
-meerdere malen, althans eenmaal, met het hoofd/gezicht tegen de muur en/of deur gestoten/geslagen
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
zij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 01 september 2017 tot en met 12 oktober 2017 te [plaats 1] en/of [plaats 2] , in elk geval in het arrondissement Oost-Brabant, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, meermalen, althans eenmaal, (telkens) opzettelijk mishandelend haar kind, althans een persoon, te weten [slachtoffer 1] (geboren op [geboortedag slachtoffer] 2017), immers heeft/hebben zij en/of haar mededader(s)
- meerdere malen, althans eenmaal, die [slachtoffer 1] (met kracht) in het gezicht en/of tegen het hoofd en/of haar billen en/of benen en/of borstkas/romp, althans het lichaam, geslagen en/of gestompt en/of
- meerdere malen, althans eenmaal, die [slachtoffer 1] met kracht heen en weer geschud en/of
- meerdere malen, althans eenmaal, die [slachtoffer 1] in het gezicht en/of be(e)n(en), althans in het lichaam, geknepen en/of
- meerdere malen, althans eenmaal, met het hoofd/gezicht tegen de muur en/of deur gestoten/geslagen;
2.
zij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 01 september 2017 tot en met 12 oktober 2017 te [plaats 1] en/of [plaats 2] , in elk geval in het arrondissement Oost-Brabant, meermalen, althans eenmaal, (telkens) opzettelijk haar kind, te weten [slachtoffer 1] (geboren op [geboortedag slachtoffer] 2017), tot wiens onderhoud, verpleging en/of verzorging zij krachtens wet of overeenkomst verplicht is, in een hulpeloze toestand heeft gebracht en/of heeft gelaten, immers heeft zij, verdachte, met dat opzet (meermalen):
- terwijl zij, verdachte, wist dat haar partner/levensgezel [partner/levensgezel verdachte] met (grote) regelmaat agressie jegens die [slachtoffer 1] toonde en/of
- terwijl zij, verdachte, wist dat haar partner/levensgezel [partner/levensgezel verdachte] die [slachtoffer 1] met (grote) regelmaat, in ieder geval meermalen, heeft geslagen en/of gestompt en/of getrapt en/of geschopt en/of geknepen en/of
- nadat zij, verdachte, de blauwe plekken en/of verwondingen op en/of aan het lichaam van die [slachtoffer 1] heeft gezien/waargenomen, haar partner/levensgezel [partner/levensgezel verdachte] niet heeft aangesproken op zijn (mis)handelingen en/of
- die [slachtoffer 1] in dezelfde woning heeft laten wonen als haar, verdachtes, partner/levensgezel [partner/levensgezel verdachte] zodat de (mis)handelingen door die [partner/levensgezel verdachte] door konden gaan,
hetgeen zwaar lichamelijk letsel bij die [slachtoffer 1] tot gevolg heeft gehad, zulks terwijl die [slachtoffer 1] geheel van verdachte en die [partner/levensgezel verdachte] afhankelijk was voor haar opvoeding en/of verzorging;
3.
zij in of omstreeks de periode van 04 april 2017 tot en met 25 april 2017 te [plaats 3] en/of te [plaats 2] , althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en/of van een valse hoedanigheid en/of door listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels, [slachtoffer 2] heeft bewogen tot de afgifte van enig goed, het verlenen van een dienst, het ter beschikking stellen van gegevens, het aangaan van een schuld en/of het teniet doen van een inschuld, te weten een geldbedrag van 16.500,- euro, althans enig geldbedrag, door
- ten name van [B.V.] bij de [slachtoffer 2] een bankrekening te openen en/of
-een leasecontract voor de aanschaf van gereedschap en machines te tekenen en/of
-een leasecontract voor de aanschaf van een bedrijfsvoertuig, merk Mercedes-Benz, type Citan, kenteken [kenteken] , te tekenen en/of (vervolgens)
- door de [slachtoffer 2] de benodigde aankoopsom(men) ter hoogte van 10.000,- euro en/of 6.500,- euro op de door [B.V.] bij haar ( [slachtoffer 2] ) aangehouden rekening te laten storten en/of (vervolgens)
- het leasecontract voor de aanschaf van genoemd bedrijfsvoertuig te annuleren zonder [slachtoffer 2] hiervan op de hoogte te stellen en/of
- het voor het genoemd bedrijfsvoertuig, betaalde/gestorte geldbedrag minus annuleringskosten terug te laten storten op de rekening van [B.V.] en/of (vervolgens)
- een (of meer) geldbedrag(en) van de bankrekening van [B.V.] op te nemen en/of
- een of meer betalingen aan derden te verrichten;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
zij in of omstreeks de periode van 04 april 2017 tot en met 25 april 2017 te [plaats 2] en/of te [plaats 3] , in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk een geldbedrag van 10.000,- euro, in elk geval enig geldbedrag, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 2] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of haar mededader(s), welk(e) goed(eren) verdachte en/of haar mededader(s) anders dan door misdrijf, te weten krachtens een kredietverstrekking, onder zich had(den), wederrechtelijk zich heeft toegeëigend.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie in de vervolging
Bij vonnis waarvan beroep heeft de rechtbank overwogen dat de verdachte op grond van een Europäischer Haftbefehl van 26 februari 2018 van de Duitse autoriteiten aan Nederland is overgeleverd ter zake van de verdenking van artikel 279 en/of 282 van het Wetboek van Strafrecht (Sr), inhoudende het onttrekken van een minderjarige aan bevoegd gezag en/of vrijheidsberoving. De overlevering zag niet op de verdenking van (zware) mishandeling in de zin van artikel 302 jo. 304 Sr, noch op de verdenking van het in hulpeloze toestand brengen/laten van een hulpbehoevende in de zin van artikel 255 Sr en evenmin op de verdenking van oplichting in de zin van artikel 326 Sr. Voorts heeft de rechtbank vastgesteld dat de verdachte geen afstand heeft gedaan van het specialiteitsbeginsel, hetgeen betekent dat de verdachte is overgeleverd onder de voorwaarde dat zij niet zal worden vervolgd, berecht of in haar persoonlijke vrijheid wordt beperkt voor feiten die vóór het tijdstip van de overlevering zijn begaan en waarvoor zij niet is overgeleverd. De rechtbank is van oordeel dat de uitzondering als bedoeld in artikel 27, derde lid, onder a, van het Kaderbesluit
(het hof begrijpt: het Kaderbesluit van de Raad van 13 juni 2002 betreffende het Europees aanhoudingsbevel en de procedures van overlevering tussen de lidstaten, nr. 2002/584/JBZ(
hierna telkens Kaderbesluit))in het onderhavige geval niet aan de orde is. Verdachte is bij vonnis van 21 september 2018 door de rechtbank veroordeeld tot een gevangenisstraf, waartegen hoger beroep is ingesteld. Hoewel zij de behandeling van het hoger beroep in vrijheid heeft mogen afwachten, is de rechtbank van oordeel dat daarmee nog geen sprake is van een definitieve invrijheidstelling als bedoeld in deze uitzondering. Ook van een andere uitzondering is geen sprake volgens de rechtbank. Het specialiteitsbeginsel is in zoverre naar het oordeel van de rechtbank onverkort van kracht. Een en ander leidt ertoe dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk moet worden verklaard in de vervolging van de verdachte ter zake van de tenlastegelegde feiten.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft verzocht het vonnis van de rechtbank te bevestigen. In de kern komt het verweer van de verdediging erop neer dat vervolging van de verdachte ter zake van de tenlastegelegde feiten strijdig is met het specialiteitsbeginsel neergelegd in artikel 27, tweede lid, van het Kaderbesluit en dat daarop niet een van de uitzonderingen als genoemd in het derde lid van genoemd artikel van het Kaderbesluit van toepassing is. Ter onderbouwing van dit standpunt is door de raadsman aangevoerd dat geen sprake is van een definitieve invrijheidstelling van de verdachte als bedoeld in artikel 27, derde lid, onder a, van het Kaderbesluit. Immers, de zaak waarvoor de verdachte is overgeleverd is niet onherroepelijk. De straf kan, na cassatie door de Hoge Raad, nog hoger uitpakken.
Subsidiair heeft de raadsman het hof verzocht prejudiciële vragen te stellen aan het Hof van Justitie van de Europese Unie over de uitleg van deze bepalingen. Zo is volgens de verdediging niet uitgekristalliseerd wanneer gesproken kan worden van ‘definitieve invrijheidstelling’ en of daarvan gesproken kan worden indien er nog een proeftijd loopt.
Standpunt advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft zich op de terechtzitting van 10 oktober 2022 op het standpunt gesteld dat het beroep van de verdachte op het specialiteitsbeginsel niet opgaat vanwege de uitzonderingsgrond in artikel 27, derde lid, onder a, van het Kaderbesluit. De advocaat-generaal heeft naar voren gebracht dat, zolang de voorlopige hechtenis in de onttrekkingszaak was geschorst onder beperkende voorwaarden, zoals het elektronisch toezicht, de verdachte niet vrij was het land te verlaten, maar dat dit anders werd toen de voorlopige hechtenis definitief was opgeheven. De advocaat-generaal heeft geconcludeerd dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in de vervolging van de verdachte.
Oordeel van het hof
In artikel 27, tweede lid, van het Kaderbesluit is het specialiteitsbeginsel opgenomen. Dit specialiteitsbeginsel houdt in dat een verdachte niet mag worden vervolgd, berecht of anderszins van zijn vrijheid mag worden beroofd wegens enig ander vóór de overlevering begaan strafbaar feit dan dat welke de reden voor de overlevering is geweest. De bescherming van het specialiteitsbeginsel strekt zich uit over alle feiten die gelegen zijn vóór de pleegdatum van het feit waarvoor de overlevering heeft plaatsgevonden.
Artikel 27, derde lid, van het Kaderbesluit bevat een opsomming van uitzonderingen die het specialiteitsbeginsel doorbreken.
Het hof dient te beoordelen of in de zaak tegen de verdachte het specialiteitsbeginsel geschonden is.
Het hof ziet zich hierbij allereerst voor de vraag gesteld of de tenlastegelegde feiten in onderhavige zaak moeten worden beschouwd als “andere feiten” in de zin van artikel 27, tweede lid, van het Kaderbesluit. Indien dat het geval is, dient het hof vervolgens te beoordelen of sprake is van een van de in artikel 27, derde lid, van het Kaderbesluit genoemde uitzonderingen.
“Ander feit” in de zin van artikel 27, tweede lid, Kaderbesluit
In de uitspraak van het Hof van Justitie van 1 december 2008 ( Leymann en Pustovarov , ECLI:EU:C:2008:669) wordt met betrekking tot de vraag wanneer sprake is van een “ander feit” in de zin artikel 27, tweede lid, van het Kaderbesluit het volgende overwogen:
“Om uit te maken of al dan niet sprake is van enig ander feit dan dat welk de reden tot de overlevering is geweest, moet worden nagegaan of de bestanddelen van het strafbare feit, volgens de wettelijke omschrijving die in de uitvaardigende lidstaat daarvan is gegeven, die zijn waarvoor de persoon is overgeleverd en of er voldoende overeenstemming is tussen de gegevens in het aanhoudingsbevel en de gegevens in de latere procedurele handeling.”
Het Hof van Justitie doelt met de term “de bestanddelen” niet op bestanddelen van de delictsomschrijving maar op de in het Europees Aanhoudingsbevel (hierna EAB) aangevinkte lijstfeiten in de zin van artikel 2, tweede lid, van het Kaderbesluit. Bij de lijstfeiten is de voor overlevering vereiste dubbele strafbaarheid gegeven. Bij de beoordeling of sprake is van een “ander feit” in de zin van artikel 27, tweede lid, van het Kaderbesluit moet daarom worden beoordeeld of de feiten vallen binnen het op het EAB aangevinkte lijstfeit.
Hiervoor is aangegeven dat in deze zaak in het EAB als lijstfeit is aangevinkt: “Ontvoering, wederrechtelijke vrijheidsberoving en gijzeling” en tevens zijn bij de benoeming van de strafbare feiten de artikelen 279 en 282 Sr genoemd.
Het hof overweegt dat de in onderhavige zaak tenlastegelegde feiten betrekking hebben op overtreding van artikelen 300/304, 255 en 326/321 Sr. Deze verweten handelingen worden niet omschreven in het EAB en zijn eveneens niet betrokken bij de beslissing tot overlevering van de Duitse rechtbank. Naar het oordeel van het hof is er onvoldoende overeenstemming tussen de gegevens in het EAB en de in onderhavige zaak aan de verdachte tenlastegelegde feiten zodat deze feiten moeten worden beschouwd als een “ander feit” in de zin van artikel 27, tweede lid, van het Kaderbesluit.
Daarnaast zijn deze feiten volgens de tenlastelegging begaan vóór de overlevering van de verdachte, zodat het specialiteitsbeginsel in beginsel in de weg staat aan vervolging voor deze feiten.
Het hof dient vervolgens te beoordelen of het specialiteitsbeginsel in de weg staat aan de ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie in de vervolging van deze feiten.
Uitzonderingen in artikel 27, derde lid, van het Kaderbesluit
Het Kaderbesluit bevat in artikel 27, derde lid, een aantal uitzonderingen op het specialiteitsbeginsel. Het specialiteitsbeginsel is onder andere niet van toepassing indien “de gezochte persoon, hoewel hij daartoe de mogelijkheid had, niet binnen 45 dagen na zijn definitieve invrijheidstelling het grondgebied van de lidstaat waaraan hij was overgeleverd, heeft verlaten, of indien hij na dit gebied verlaten te hebben daarnaar is teruggekeerd” (onder a).
De verdachte is in de onderhavige zaak op 12 oktober 2017 in verzekering gesteld. Op 15 oktober 2017 is zij in bewaring gesteld en zij is vervolgens op 22 oktober 2017 weer in vrijheid gesteld in onderhavige zaak.
In de zaak waarvoor de verdachte is overgeleverd, is de verdachte op 26 februari 2018 in Duitsland aangehouden. Op 12 maart 2018 is de verdachte aan Nederland overgeleverd in die strafzaak en op 15 maart 2018 heeft de rechter-commissaris de bewaring van de verdachte bevolen. Bij beschikking van 12 juli 2018 is de voorlopige hechtenis in die zaak met ingang van 18 juli 2018 geschorst tot aan de dag van de einduitspraak in eerste aanleg. Bij de schorsing is onder meer elektronisch toezicht als bijzondere voorwaarde opgelegd. Op 21 september 2018 is in die strafzaak door de rechtbank Oost-Brabant vonnis gewezen en de voorlopige hechtenis hervat. Verdachte is door de rechtbank veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden, waarvan 4 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. Hiertegen is door de verdachte hoger beroep ingesteld. Bij beschikking van 8 november 2018 heeft het hof ’s-Hertogenbosch het bevel gevangenhouding van de verdachte verlengd tot het tijdstip waarop de duur van de ondergane voorlopige hechtenis gelijk werd aan de duur van de opgelegde onvoorwaardelijk vrijheidsstraf. Als gevolg daarvan is de verdachte op 11 januari 2019 in vrijheid gesteld in die strafzaak.
Op 31 mei 2021 heeft het gerechtshof ’s-Hertogenbosch de verdachte ter zake van de feiten waarvoor zij door Duitsland was overgeleverd veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 11 maanden waarvan 4 maanden voorwaardelijk met aftrek van voorarrest en een proeftijd van 2 jaren, waartegen namens de verdachte beroep in cassatie is ingesteld. Het hof ziet zich gesteld voor de vraag of sprake is van “definitieve invrijheidsstelling” als bedoeld in artikel 27, derde lid, onder a, van het Kaderbesluit. De invrijheidstelling van de verdachte op 11 januari 2019 moet naar het oordeel van het hof worden aangemerkt als “definitieve invrijheidstelling” als bedoeld in deze bepaling. Naar het oordeel van het hof was de verdachte na de invrijheidstelling op 11 januari 2019 vrij om te gaan en staan waar zij wilde en zij had als gevolg daarvan ook het land waarnaar zij was overgeleverd, in onderhavige zaak Nederland, kunnen verlaten. Het hof vindt hiervoor steun in het Explanatory report bij het Vierde Aanvullende Protocol bij het Europees Uitleveringsverdrag, waarin onder nummer 38 over de uitleg van het begrip definitieve invrijheidstelling is vermeld:
“The expression "final discharge" […] means that the person's freedom to leave the country is no longer subject to any restriction deriving directly or indirectly from the sentence. Consequently, where, for instance, the person is conditionally released, that person is finally discharged if the conditions linked to release do not prevent hem of her from leaving the country; conversely, that person is not finally discharged where the conditions linked to release do prevent him of her from leaving the country.”
Het feit dat in genoemd arrest van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch van 31 mei 2021 naast de onvoorwaardelijke vrijheidsstraf die verdachte heeft uitgezeten, ook een voorwaardelijke gevangenisstraf van vier maanden is opgelegd onder de algemene voorwaarde dat zij voor het einde van de proeftijd van twee jaren zich niet schuldig maakt aan een strafbaar feit, maakt naar het oordeel van het hof derhalve niet dat verdachtes vrijheid om het land te verlaten is beperkt. Dat beroep in cassatie aanhangig is, maakt een en ander niet anders. Het hof ziet geen aanleiding om hierover prejudiciële vragen te stellen aan het Hof van Justitie van de EU.
Na haar invrijheidstelling op 11 januari 2019 is de verdachte in Nederland, de lidstaat waaraan zij was overgeleverd, blijven wonen en heeft zij dus langer dan 45 dagen in Nederland verbleven. De uitzondering van artikel 27, derde lid, aanhef en onder a, van het Kaderbesluit is in onderhavige zaak dus van toepassing, als gevolg waarvan de verdachte zich niet meer kan beroepen op het specialiteitsbeginsel.
Conclusie
Het hof concludeert dan ook dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in de vervolging van de verdachte ter zake van de in onderhavige zaak tenlastegelegde feiten.
Gelet op het voren overwogene zal het hof overgaan tot vernietiging van het bestreden vonnis, en, nu het hof niet is verzocht de zaak bij wege van prorogatie zelf af te doen, integendeel beide procespartijen hebben om terugwijzing van de zaak naar de rechtbank verzocht, de zaak terugwijzen naar de rechtbank Oost-Brabant teneinde op grond van de inleidende dagvaarding opnieuw te worden berecht en afgedaan, met inachtneming van dit arrest.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Wijst de zaak terug naar de rechtbank Oost-Brabant teneinde op grond van de inleidende dagvaarding opnieuw te worden berecht en afgedaan, met inachtneming van dit arrest.
Aldus gewezen door:
mr. G.J. Schiffers, voorzitter,
mr. J. Platschorre en mr. F.C.J.E. Meeuwis, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. M.H.A. Dibbits, griffier,
en op 24 oktober 2022 ter openbare terechtzitting uitgesproken.