ECLI:NL:GHSHE:2022:364

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
10 februari 2022
Publicatiedatum
11 februari 2022
Zaaknummer
200.295.697_01 en 200.295.708_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Benoeming van mentor en bewindvoerder in een familiekwestie met betrekking tot geestelijke gezondheid

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, gaat het om de benoeming van een mentor en bewindvoerder voor een betrokkene die kampt met geestelijke gezondheidsproblemen. De zaak is in hoger beroep gekomen na een eerdere beschikking van de rechtbank Oost-Brabant op 10 maart 2021, waarin verzoeken tot onderbewindstelling en mentorschap zijn afgewezen. De verzoeker, een familielid van de betrokkene, is het niet eens met de benoeming van de huidige bewindvoerder en mentor, en heeft verzocht deze benoemingen te vernietigen en zichzelf aan te wijzen als de nieuwe bewindvoerder en mentor. De verweerders, bestaande uit de huidige bewindvoerder en mentor, hebben verweer gevoerd en de verzoeker niet-ontvankelijk verklaard. Tijdens de mondelinge behandeling op 6 januari 2022 zijn beide partijen gehoord. Het hof heeft vastgesteld dat de betrokkene niet in staat is haar wil te bepalen door haar geestelijke toestand, en dat de huidige bewindvoerder en mentor al jarenlang haar belangen behartigen. Het hof heeft geconcludeerd dat de benoemingen van de huidige bewindvoerder en mentor in het belang van de betrokkene zijn en heeft de eerdere beschikkingen van de rechtbank bekrachtigd. De proceskosten zijn gecompenseerd, wat betekent dat iedere partij zijn eigen kosten draagt.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH
Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 10 februari 2022
Zaaknummers: 200.295.697/01 (bewind) en 200.295.708/01 (mentorschap)
Zaaknummers eerste aanleg:
  • bewind: 8523475 TD VERZ 20-595, 8694814 TD VERZ 20-929 en 8772422 TD VERZ 20-1130;
  • mentorschap: 8523595 TD VERZ 20-596, 8694820 TD VERZ 20-930 en 8772569 TD VERZ 20-1132
in de zaken in hoger beroep van:
[verzoeker],
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: [verzoeker] ,
advocaat: mr. G.M. de Weerd te Eindhoven.
In
beide zakenzijn als belanghebbenden aangemerkt:
[betrokkene 1],
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: de betrokkene,
[betrokkene 2], namens
[zorggroep] Zorggroep,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
hierna te noemen: [zorggroep] Zorggroep,
In de zaak betreffende
het bewind(200.295.697/01) is verder als belanghebbende aangemerkt:
[bewindvoerder],
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: [bewindvoerder] ,
advocaat: mr. Hees te ’s-Hertogenbosch.
In de zaak betreffende
het mentorschap(200.295.708/01) is verder als belanghebbende aangemerkt:
[mentor],
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: [mentor] ,
advocaat: mr. Hees te ’s-Hertogenbosch.

1.Het geding in eerste aanleg in beide zaken

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikkingen van de rechtbank Oost-Brabant van 10 maart 2021, uitgesproken onder voormelde zaaknummers.

2.Het geding in hoger beroep in beide zaken

2.1.
Bij beroepschrift, in beide zaken, met producties, ingekomen ter griffie op 8 juni 2021, heeft [verzoeker] verzocht voormelde beschikkingen te vernietigen, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, voor zover daarin [bewindvoerder] (voornoemd) tot bewindvoerder is benoemd over alle goederen die (zullen) toebehoren aan de betrokkene en voor zover daarin [mentor] tot mentor is benoemd en in zoverre alsnog [verzoeker] tot bewindvoerder en mentor van de betrokkene te benoemen, althans een beschikking met gelijke strekking te geven.
2.2.
Bij verweerschrift, in beide zaken, met producties, ingekomen ter griffie op 28 september 2021, hebben [bewindvoerder] en [mentor] (tezamen ook genoemd: verweerders) verzocht [verzoeker] niet-ontvankelijk te verklaren, althans de grieven van [verzoeker] ongegrond te verklaren, alsmede [verzoeker] te veroordelen in de kosten van onderhavige procedure, vermeerderd met de nakosten, en vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de vijftiende dag, althans een in goede justitie te bepalen moment, na datum beschikking tot aan de dag der algehele voldoening.
2.3.
De mondelinge behandeling in beide zaken heeft gelijktijdig plaatsgevonden op 6 januari 2022. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • [verzoeker] , bijgestaan door mr. De Weerd;
  • [bewindvoerder] en [mentor] , bijgestaan door mr. Hees.
2.4.
Het hof heeft verder in beide zaken kennisgenomen van de inhoud van:
- de processen-verbaal van de mondelinge behandelingen in eerste aanleg op 4 september 2020, 23 september 2020, 13 november 2020 en 12 februari 2021,
alsmede de gespreksverslagen van de door de kantonrechter met de betrokkene en een verzorgende gehouden gesprekken via Skype op 23 september 2020 en 26 februari 2021;
  • een brief van mr. De Weerd van 13 juli 2021;
  • het V6-formulier met bijlagen (onder meer een USB-stick met video-opnames) van de advocaat van [verzoeker] d.d. 23 december 2021;
  • het V6-formulier met bijlagen van de advocaat van verweerders d.d. 23 december 2021;
  • het V6-formulier met bijlagen van de advocaat van verweerders d.d. 5 januari 2022;
  • het e-mailbericht met bijlagen (nogmaals twee eerder toegezonden video-opnames) van de advocaat van [verzoeker] d.d. 5 januari 2022;
  • de ter zitting door mr. De Weerd overgelegde pleitaantekeningen;
  • de ter zitting door mr. Hees overgelegde pleitaantekeningen.

3.De beoordeling in beide zaken

3.1.
In eerste aanleg is bij drie separate verzoeken verzocht de goederen van de betrokkene onder bewind te stellen en ten behoeve van de betrokkene een mentorschap in te stellen, ingediende namens c.q. door:
  • [zorggroep] Zorggroep te [vestigingsplaats] , waarbij is verzocht [bewindvoerder] tot bewindvoerder en mentor te benoemen;
  • [verzoeker] , waarbij is verzocht [verzoeker] tot bewindvoerder en mentor te benoemen;
  • [mentor] en [betrokkene 3] (de echtgenote van [mentor] en hierna te noemen: [betrokkene 3] ), waarbij is verzocht [mentor] en [betrokkene 3] tot bewindvoerders en [mentor] tot mentor te benoemen.
3.2.
Bij de bestreden beschikking inzake het bewind (200.295.697/01) heeft de rechtbank Oost-Brabant:
  • [betrokkene 3] niet-ontvankelijk verklaard in haar verzoek;
  • een bewind ingesteld over alle goederen die (zullen) toebehoren aan de betrokkene vanwege haar lichamelijk of geestelijke toestand en [bewindvoerder] tot bewindvoerder benoemd;
  • het overige of meer verzochte afgewezen.
3.3.
Bij de bestreden beschikking inzake het mentorschap (200.295.708/01) heeft de rechtbank Oost-Brabant:
  • [betrokkene 3] niet-ontvankelijk verklaard in haar verzoek;
  • een mentorschap ingesteld ten behoeve van de betrokkene en [mentor] tot bewindvoerder benoemd;
  • het overige of meer verzochte afgewezen.
3.4.
[verzoeker] kan zich met deze beslissingen niet verenigen en hij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.5.
[verzoeker] voert – samengevat – het volgende aan.
[instelling] was ten tijde van het indienen van het verzoek daartoe niet bevoegd. Ten tijde van het indienen was de betrokkene immers woonachtig in een andere nevenvestiging van de [zorggroep] Zorggroep, namelijk [nevenvestiging] te [plaats] . [instelling] had dus geen directe betrokkenheid bij de zorg en begeleiding van de betrokkene. Bovendien is geen sprake van de afwezigheid of het niet optreden van een partner of familieleden, die het optreden van de zorginstelling noodzakelijk maakte. [instelling] had niet-ontvankelijk moeten worden verklaard in het verzoek. Ten tijde van de beoordeling was de betrokkene al naar de zorginstelling in [woonplaats] verhuisd en op dat moment had [instelling] sowieso niet-ontvankelijk moeten worden verklaard.
[verzoeker] vindt het onterecht dat [bewindvoerder] is benoemd tot bewindvoerder, omdat feitelijk zijn broer in de jaren daarvoor de vermogensrechtelijke belangen van de betrokkene heeft behartigd. [verzoeker] ziet niet in hoe de vaststelling dat de vermogensrechtelijke belangen in het verleden tot aan de bestreden beschikking door
[betrokkene 4], goed zijn behartigd,
[bewindvoerder]zou kunnen baten. Overigens is de betrokkene zelf niet gelukkig met de manier waarop het bewind wordt ingevuld. Zij wordt financieel kort gehouden en beschikt zelfs niet over een klein bedrag aan contant geld. Er zijn geen contra-indicaties om [verzoeker] te benoemen.
Er is een goed contact tussen [verzoeker] en de betrokkene. Ook met de medewerkers van de zorginstelling ( [zorginstelling] te [woonplaats] ) verloopt het contact goed. De betrokkene kan wel onrustig worden na een bezoek van [verzoeker] , maar dat is omdat zij moeite heeft met afscheid nemen. Het komt [verzoeker] vreemd voor dat [mentor] en [betrokkene 3] op die momenten van onrust gebeld worden door de zorginstelling. Zij hebben nauwelijks een vertrouwensband met de betrokkene. Anders dan [verzoeker] die zeer betrokken is op de betrokkene (zijn tante) en haar al jarenlang bijstaat. [verzoeker] is op uitdrukkelijk verzoek van de betrokkene en in nauw overleg met de betreffende instellingen eerste contactpersoon geworden.
Van belang is dat de betrokkene zelf meerdere malen, mondeling en schriftelijk, heeft aangegeven dat zij graag wil dat [verzoeker] haar belangen behartigt. Dergelijke verklaringen zijn er niet ten gunste van [bewindvoerder] of [mentor] . [verzoeker] legt een drietal onderhandse levenstestamenten over, opgesteld door de betrokkene. Tevens heeft hij video-opnames in het geding gebracht, waarin de betrokkene herhaaldelijk verklaart dat zij wil dat [verzoeker] haar zaken regelt. [verzoeker] bagatelliseert de problemen van de betrokkene met betrekking tot haar geestelijke gezondheid niet, maar er moet vanuit worden gegaan dat zij nog wel degelijk haar gevoelens en wensen kenbaar kan maken.
Ten onrechte zijn in eerste aanleg niet direct alle verzoeken gelijktijdig behandeld. Ook heeft [verzoeker] geen kennis kunnen nemen van alle in eerste aanleg ingediende stukken, terwijl daarin wel diverse negatieve uitingen over hem zijn gedaan. Dit levert een schending van het beginsel van hoor en wederhoor op.
3.6.
Verweerders voeren – samengevat – het volgende aan.
Verweerders hebben gemotiveerd aangevoerd dat [zorggroep] Zorggroep wel degelijk ontvankelijk was in haar verzoek. De ontvankelijkheid van [zorggroep] Zorggroep is echter niet meer relevant, aangezien er nog twee verzoeken voorliggen die tot onderbewindstelling van het bewind en instelling van het mentorschap kunnen leiden met benoeming van [bewindvoerder] tot bewindvoerder en [mentor] tot mentor.
Medio 2015 zijn [betrokkene 4] en [bewindvoerder] intensieve mantelzorg gaan verlenen aan de betrokkene en haar partner: [partner] (de vader van [betrokkene 4] en [bewindvoerder] ). [betrokkene 4] (fiscaal jurist van beroep) en [bewindvoerder] (afgestudeerd econoom met werkervaring als financial controller) hebben sinds medio 2018 hun vader en de betrokkene op hun verzoek ondersteund in het doen van de financiën. [bewindvoerder] en [betrokkene 4] zijn in het testament van de betrokkene ook benoemd als executeur en afwikkelingsbewindvoerder. Het bewind is niet ingewikkeld en [bewindvoerder] doet het uit liefde voor de betrokkene. Het ontbreekt de betrokkene aan niets. De afstand is geen belemmering, omdat veel zaken online geregeld kunnen worden. [bewindvoerder] betrekt [verzoeker] bij de zaken die de betrokkene aangaan.
Sinds 2004/2005 zijn [mentor] (neef van de betrokkene) en [betrokkene 3] in beeld en ondersteunen zij de betrokkene waar nodig en gewenst. Zij staan de betrokkene intensief bij op momenten dat zij dat nodig heeft en zij bieden de betrokkene vriendschap en ondersteuning. Zij begeleiden de betrokkene bij doktersafspraken en zorgbesprekingen. De betrokkene heeft [mentor] en [betrokkene 3] benoemd als uitvaartexecuteurs in haar testament, zijnde een zeer persoonlijke taak en verantwoordelijkheid.
Het gaat er volgens verweerders in dezen niet om ‘wie staat het dichtst tot [betrokkene 1] ’ (de inzet van de procedure aan de zijde van [verzoeker] ), maar waar het om gaat is dat de belangen van de betrokkene, een zeer kwetsbare vrouw op leeftijd die kampt met geestelijke problematiek, op een zo goed mogelijke manier, vrij van enig eigen belang en met besef van haar ziekte, worden behartigd. Dat is wat [bewindvoerder] (sinds medio 2018) en [mentor] (al jarenlang) hebben gedaan en tot op heden doen. Dit ook naar aantoonbare tevredenheid van de zorginstellingen waar de betrokkene tot op heden heeft verbleven. [verzoeker] is pas weer sinds eind 2019 in beeld. [verzoeker] dient alleen zijn eigen belang, niet het belang van de betrokkene. Hij onderkent de (gevolgen van) de ziekte van de betrokkene onvoldoende, alsmede het feit dat zij haar wil niet meer kan bepalen. Verweerders achten het zeer kwalijk dat [verzoeker] tijdens bezoeken en telefoongesprekken herhaaldelijk probeert uitspraken te ontlokken bij een kwetsbare dame op leeftijd. Zij wordt hiervan erg overstuur en het personeel van de zorginstelling spreekt [verzoeker] hier veelvuldig op aan. Een dieptepunt is bereikt met het opnemen van de videofragmenten. Er is geen sprake van dat [verzoeker] mentorschapstaken op zich heeft genomen: hij heeft door te dreigen niet in te stemmen met de verhuizing naar [woonplaats] afgedwongen dat hij de eerste contactpersoon werd in [zorginstelling] . Sinds de betrokkene in [woonplaats] woont neemt [verzoeker] haar vaak mee zonder overleg met het personeel of [mentor] . Tijdens een van deze uitstapjes heeft de betrokkene haar pols en heup gebroken. [verzoeker] heeft in situaties waarin de betrokkene hulp nodig had, nimmer hulp geboden.
De betrokkene zelf heeft geen uitdrukkelijke voorkeur ten aanzien van de persoon van de te benoemen bewindvoerder en mentor, althans zij is niet meer in staat haar voorkeur kenbaar te maken. Onduidelijk is of en wanneer de door [verzoeker] overgelegde briefjes door de betrokkene zijn geschreven en ondertekend, en of zij op het moment van schrijven in staat was haar wil ter zake te bepalen. De videofragmenten zijn kort en de context ontbreekt.
Van een schending van het beginsel van hoor en wederhoor is geen sprake. Verweerders wijzen bovendien op de herstelfunctie van het hoger beroep.
Verweerders verzoeken [verzoeker] te veroordelen in de proceskosten, zodat de kosten niet drukken op het vermogen van de betrokkene.
3.7.
Het hof overweegt het volgende.
Ontvankelijkheid [zorggroep] Zorggroep
3.7.1.
Weliswaar heeft [verzoeker] zijn betoog dat [zorggroep] Zorggroep in haar verzoek in eerste aanleg niet-ontvankelijk had dienen te worden verklaard in hoger beroep gehandhaafd, maar gesteld noch gebleken is dat [verzoeker] enig concreet belang bij beoordeling hiervan heeft. Immers, er zijn naast voormeld verzoek van [zorggroep] Zorggroep nog twee soortgelijke verzoeken waarop de rechtbank heeft beslist en die thans aan het hof ter beoordeling voorliggen. Kort gezegd ligt de vraag in hoger beroep voor wie de meest geschikte persoon is om tot bewindvoerder en mentor te worden benoemd. Derhalve wordt aan dit betoog voorbijgegaan.
Verloop procedures eerste aanleg
3.7.2.
Voor zover [verzoeker] in zijn grieven stelt dat in eerste aanleg het beginsel van hoor- en wederhoor is geschonden, wijst het hof op de herstelfunctie van het hoger beroep.
In hoger beroep heeft [verzoeker] alsnog op alle in eerste aanleg in het geding gebrachte stukken kunnen reageren, zowel in de schriftelijke rondes als tijdens de mondelinge behandeling van het hof. De grieven van [verzoeker] falen derhalve in zoverre.
Het horen van de betrokkene
3.7.3.
Het hof stelt verder vast dat, zoals ook [verzoeker] en verweerders tijdens de mondelinge behandeling hebben betoogd, er geen reële mogelijkheid is de betrokkene fysiek, dan wel telefonisch of via videobellen op een zinvolle wijze te horen.
De betrokkene kan zich, in verband met de risico’s rondom het coronavirus, alsmede haar geestelijke toestand (dementie), niet naar het gerechtsgebouw begeven en een zitting (of bezoek) in de zorginstelling is, gelet op de maatregelen in verband met het coronavirus, niet toegestaan. In eerste aanleg is het beeldbellen problematisch verlopen.
Het hof beslist daarom op de voorliggende verzoeken zonder voorafgaand verhoor van de betrokkene.
Bewind en mentorschap
3.7.4.
Het hof stelt voorop dat in hoger beroep niet in geschil dat het bewind en mentorschap ten behoeve van de betrokkene noodzakelijk zijn.
Het geschil ziet op de persoon/personen van de te benoemen bewindvoerder en mentor.
3.7.5.
Ingevolge artikel 1:435 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) benoemt de rechter bij het uitspreken van het bewind of zo spoedig mogelijk daarna een bewindvoerder. Hij vergewist zich van de bereidheid en vormt zich een oordeel omtrent de geschiktheid van de te benoemen persoon.
Ingevolge artikel 1:435 lid 3 BW volgt de rechter bij de benoeming van de bewindvoerder de uitdrukkelijke voorkeur van de rechthebbende, tenzij gegronde redenen zich tegen zodanige benoeming verzetten.
Lid 4 van dit artikel bepaalt dat, indien de rechthebbende gehuwd is, een geregistreerd partnerschap is aangegaan of anderszins een levensgezel heeft, bij voorkeur de echtgenoot, de geregistreerde partner dan wel andere levensgezel tot bewindvoerder wordt benoemd, tenzij lid 3 van toepassing is.
Is het vorige niet van toepassing dan wordt bij voorkeur een van zijn ouders, kinderen, broers of zusters tot bewindvoerder benoemd.
3.7.6.
Ingevolge artikel 1:452 lid 1 BW benoemt de rechter bij het uitspreken van het mentorschap of zo spoedig mogelijk daarna een mentor. Hij vergewist zich van de bereidheid en vormt zich een oordeel omtrent de geschiktheid van de te benoemen persoon.
Ingevolge artikel 1:452 lid 3 BW volgt de rechter bij de benoeming van de mentor de uitdrukkelijke voorkeur van de betrokkene, tenzij gegronde redenen zich tegen zodanige benoeming verzetten.
Lid 4 van dit artikel bepaalt dat, indien de betrokkene gehuwd is, een geregistreerd partnerschap is aangegaan of anderszins een levensgezel heeft, bij voorkeur de echtgenoot, de geregistreerde partner dan wel andere levensgezel tot mentor wordt benoemd, tenzij lid 3 van toepassing is.
Is het vorige niet van toepassing dan wordt bij voorkeur een van zijn ouders, kinderen, broers of zusters tot mentor benoemd.
3.7.7.
Het uitgangspunt bij zowel de benoeming van een bewindvoerder als een mentor is dat de voorkeur van de betrokkene met betrekking tot de te benoemen persoon/personen wordt gevolgd.
In dit geval wordt door zowel [verzoeker] enerzijds als door [bewindvoerder] en [mentor] anderzijds, gemotiveerd gesteld dat de betrokkene hem/hen (in het verleden) heeft verzocht haar vermogensrechtelijke en niet-vermogensrechtelijke belangen te behartigen. [verzoeker] stelt dat de door de betrokkene uitgesproken wensen en voorkeuren dienen te worden gevolgd.
Het hof is echter met verweerders van oordeel dat de betrokkene niet (langer) in staat kan worden geacht haar wil te bepalen, als gevolg van de bij haar gestelde diagnose dementie (eind 2019). De ziekte is op dit moment dusdanig vergevorderd dat de betrokkene op een gesloten afdeling verblijft. De verklaring van [mentor] dat de betrokkene inmiddels niet meer in staat is zeer eenvoudige dagelijkse handelingen te verrichten (zoals een televisie aanzetten), is niet weersproken. Het hof merkt hierbij op dat volgens verweerders betrokkene ook aan hen meermaals heeft gevraagd haar belangen te behartigen. Naar het oordeel van het hof is niet uit te sluiten dat de betrokkene aan zowel [verzoeker] als verweerders heeft gevraagd haar belangen te behartigen. Het hof hecht derhalve een beperkte waarde aan de in het geding gebrachte verklaringen en uitlatingen van de betrokkene over het bewind en het mentorschap (schriftelijk dan wel anderszins).
3.7.8.
Het hof vormt zich derhalve op basis van de stukken en het verhandelde tijdens de mondelinge behandeling een eigen oordeel over de geschiktheid van de personen die zich in dezen bereid hebben verklaard tot bewindvoerder c.q. mentor te worden benoemd.
3.7.9.
Het hof stelt vast dat [bewindvoerder] sinds 2016 (met zijn broer) de vermogensrechtelijke en niet-vermogensrechtelijke belangen van de betrokkene heeft behartigd. Het staat vast dat de betrokkene in 2016, ruim vóórdat bij haar de diagnose dementie werd gesteld, [bewindvoerder] tot testamentair-executeur heeft benoemd en hem in 2018 heeft verzocht zaken met betrekking tot haar persoon en vermogen te regelen. Hieruit maakt het hof op dat de betrokkene een groot vertrouwen in (de kwaliteiten van) [bewindvoerder] had. [bewindvoerder] heeft een financiële achtergrond: de bewindvoerderstaken voert hij graag en zonder veel moeite uit. Het is niet gesteld of gebleken dat [bewindvoerder] tot op heden de vermogensrechtelijke belangen van de betrokkene niet naar behoren heeft behartigd. Bovendien heeft [bewindvoerder] een goede samenwerking met de medewerkers van de zorginstelling waar de betrokkene verblijft, alsmede met [mentor] en zijn vrouw.
3.7.10.
[mentor] , zijnde een neef van de betrokkene, en zijn vrouw hebben al circa vijftien jaar een innige vriendschap met de betrokkene. Uit de stukken en hetgeen ter mondeling behandeling is besproken maakt het hof op dat zij al vóór het mentorschap de betrokkene veel bijstonden en haar met allerhande zaken hielpen, zoals het verzorgen van het appartement van de betrokkene toen zij in [plaats] woonde en het doorsturen van de post. [mentor] en zijn vrouw hebben de betrokkene ook geholpen bij de verhuizing van de betrokkene naar zorginstelling [zorginstelling] in [woonplaats] . Zij hebben altijd een goede samenwerking gehad met het verzorgend personeel, ook thans weer met de medewerkers van [zorginstelling] . Zij begeleiden de betrokkene naar dokters- en tandartsafspraken en zij zijn goed bereikbaar voor overleg.
Het hof concludeert dat ook ten aanzien van [mentor] niet is gesteld of gebleken dat hij de niet-vermogensrechtelijke belangen van de betrokkene niet naar behoren behartigt.
3.7.11.
Samengevat stelt het hof vast dat [bewindvoerder] en [mentor] reeds jarenlang en op een voor de betrokkene prettige manier hun betrokkenheid tonen en op adequate wijze de betrokkene ondersteunen, thans in het kader van het bewind en mentorschap. Het hof twijfelt er niet aan dat zij oprecht zijn in hun intenties en dat zij intrinsiek gemotiveerd zijn om de omstandigheden voor de betrokkene zo gunstig en comfortabel mogelijk te maken. Het hof acht op grond van al het voorgaande [bewindvoerder] en [mentor] uitermate geschikte partijen om de vermogensrechtelijke respectievelijk niet-vermogensrechtelijke belangen van de betrokkene te behartigen.
In de persoonlijke wens van [verzoeker] om de bewindvoerders- en mentorschapstaken op zich te nemen en de gestelde onderlinge band tussen hem en de betrokkene, ziet het hof onvoldoende aanleiding om een verandering te brengen in de huidige situatie, waarin de belangen van de betrokkene op een goede manier worden behartigd. Het door [verzoeker] gedane bewijsaanbod, strekkende tot het horen van getuigen die over de band tussen [verzoeker] en de betrokkene kunnen verklaren, wordt dan ook wegens een gebrek aan relevantie gepasseerd.
3.7.12.
Het hof heeft tijdens de mondelinge behandeling nog de mogelijkheid van de benoeming van een onafhankelijke, professionele bewindvoerder ter sprake gebracht, in verband met de onenigheid binnen de familie en het loyaliteitsconflict dat doordoor bij de betrokkene kan of is ontstaan. Geen der partijen heeft daar overigens om verzocht. Het hof is alles afwegende van oordeel dat dit uiteindelijk niet in het belang van de betrokkene is, nu dat voor haar, gezien haar ziektebeeld hoogst verwarrend zou zijn. Daarbij wordt in overweging genomen dat uit de stukken voldoende is gebleken dat [bewindvoerder] en [mentor] (de rest van) de familie van de betrokkene bij zaken die betrokkene aangaan, betrekken.
Voor de betrokkene is het van belang dat er nu rust komt. Ook van [verzoeker] vraagt dit dat hij richting de betrokkene uitdraagt dat over het bewind en het mentorschap een beslissing is genomen en dat haar zaken goed geregeld worden door [bewindvoerder] en [mentor] . Ook is het in het belang van de betrokkene dat [verzoeker] de aanwijzingen van het verzorgend personeel en [mentor] (bijvoorbeeld met betrekking tot het bellen en het opzoeken en meenemen van de betrokkene) opvolgt en zich daaraan conformeert.
Conclusie
3.8.
Op grond van het vorenstaande zal het hof de beschikkingen waarvan beroep bekrachtigen, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen.
Proceskosten
3.9.
Gezien de familierechtelijke aard van de procedure zal het hof de proceskosten in hoger beroep compenseren.

4.De beslissing

Het hof:
In de zaken 200.295.697/01 (bewind) en 200.295.708/01 (mentorschap):
bekrachtigt de beschikkingen van de rechtbank Oost-Brabant van 10 maart 2021, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
compenseert de proceskosten in beide instanties, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E.P. de Beij, C.N.M. Antens en M.J.C. van Leeuwen en is in het openbaar uitgesproken op 10 februari 2022 in tegenwoordigheid van de griffier.