ECLI:NL:GHSHE:2022:3636

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
27 september 2022
Publicatiedatum
21 oktober 2022
Zaaknummer
20-000374-20
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vrijspraak en veroordeling voor diefstal met geweld

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, waarbij de verdachte op 28 januari 2020 was vrijgesproken van het onder 2 tenlastegelegde, maar wel was veroordeeld voor het onder 1 tenlastegelegde, dat gekwalificeerd was als diefstal met geweld. De rechtbank had de verdachte een gevangenisstraf van 12 maanden opgelegd, waarvan 2 maanden voorwaardelijk, en had een schadevergoeding van € 1.449,00 toegewezen aan de benadeelde partij. De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen dit vonnis.

Tijdens de zitting in hoger beroep heeft de advocaat-generaal gevorderd dat het hof de verdachte niet-ontvankelijk zou verklaren in het door hem ingestelde hoger beroep. De verdediging heeft echter bepleit dat het hof de verdachte niet-ontvankelijk zou verklaren, nu de grieven tegen het vonnis niet langer werden gehandhaafd. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte onbeperkt hoger beroep had ingesteld, maar dat er geen hoger beroep openstaat tegen een vrijspraak, zoals bepaald in artikel 404 van het Wetboek van Strafvordering.

Het hof heeft op 27 september 2022 een e-mail ontvangen van de raadsman van de verdachte, waarin werd bevestigd dat de bezwaren tegen het vonnis niet langer werden gehandhaafd. Gezien deze omstandigheden heeft het hof besloten het hoger beroep niet-ontvankelijk te verklaren, zowel voor het deel dat gericht was tegen de vrijspraak als voor het deel dat gericht was tegen de veroordeling voor diefstal met geweld. De beslissing werd uitgesproken ter openbare terechtzitting op 27 september 2022.

Uitspraak

Parketnummer : 20-000374-20
Uitspraak : 27 september 2022
TEGENSPRAAK (ex artikel 279 Sv)

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 28 januari 2020, in de strafzaak met parketnummer 02-083717-19 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1998,
wonende te [adres] .
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep is de verdachte vrijgesproken van het onder 2 tenlastegelegde. De rechtbank heeft het onder 1 tenlastegelegde bewezenverklaard, dat gekwalificeerd als ‘diefstal, voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen een persoon, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen’, de verdachte strafbaar verklaard en hem veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden, waarvan 2 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren en met aftrek van voorarrest. Voorts heeft de rechtbank de door de benadeelde partij [benadeelde] ingediende vordering tot schadevergoeding gedeeltelijk en hoofdelijk toegewezen, te weten tot een bedrag van € 1.449,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 7 april 2019 tot aan de dag der algehele voldoening. Ter hoogte van voornoemd geldbedrag is de schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opgelegd.
Van de zijde van de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof de verdachte niet-ontvankelijk zal verklaren in het door hem ingestelde hoger beroep.
De verdediging heeft bepleit dat het hof de verdachte – nu de grieven tegen het vonnis niet langer worden gehandhaafd – niet-ontvankelijk zal verklaren in het door hem ingestelde hoger beroep.
Ontvankelijkheid van het hoger beroep
De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van het onder 2 tenlastegelegde. Blijkens de akte instellen hoger beroep d.d. 10 februari 2020 is van de zijde van de verdachte onbeperkt hoger beroep ingesteld tegen het vonnis. Het hoger beroep is aldus mede gericht tegen de vrijspraak van het onder 2 tenlastegelegde. Gelet op het bepaalde in artikel 404 van het Wetboek van Strafvordering staat voor een verdachte geen hoger beroep open tegen een vrijspraak. Het hof zal de verdachte derhalve niet-ontvankelijk verklaren in zijn hoger beroep voor zover dit hiertegen is gericht.
Het hof is van oordeel dat het door de verdachte ingestelde hoger beroep – voor zover dit is gericht tegen het onder 1 tenlastegelegde – eveneens niet-ontvankelijk dient te worden verklaard.
Het hof overweegt hierover als volgt.
Het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep heeft een aanvang genomen door het uitroepen van de zaak op de terechtzitting van 29 maart 2022.
Het hof heeft op 27 september 2022 een e-mailbericht van de raadsman van de verdachte ontvangen, waaruit blijkt dat de verdachte de bezwaren tegen het vonnis van de rechtbank niet langer handhaaft, hetgeen de raadsman ter terechtzitting in hoger beroep nogmaals heeft bevestigd.
Nu de verdachte te kennen heeft gegeven dat de bezwaren tegen het bestreden vonnis niet langer worden gehandhaafd en het belang van de verdachte noch enig ander rechtens te beschermen belang gediend is met een behandeling van de zaak in hoger beroep, zal het hof toepassing geven aan het bepaalde in artikel 416, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, en zal het door de verdachte ingestelde hoger beroep eveneens niet-ontvankelijk worden verklaard voor zover dat is gericht tegen het onder 1 tenlastegelegde en bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Verklaart het door de verdachte ingestelde hoger beroep niet-ontvankelijk.
Aldus gewezen door:
mr. C.A. van Roosmalen, voorzitter,
mr. W.E.C.A. Valkenburg en mr. R.G.A. Beaujean, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. T.H.J. Menting, griffier,
en op 27 september 2022 ter openbare terechtzitting uitgesproken.