In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 6 oktober 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Limburg, dat op 1 juli 2020 was gewezen. De verdachte was veroordeeld voor het voorhanden hebben van een vals identiteitsbewijs, een identiteitskaart van Guinee, en kreeg een gevangenisstraf van 2 maanden, waarvan 1 maand voorwaardelijk. De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen dit vonnis. Tijdens de zitting in hoger beroep heeft de advocaat-generaal gevorderd dat het vonnis wordt bevestigd, terwijl de raadsman van de verdachte pleitte voor integrale vrijspraak of ontslag van rechtsvervolging op basis van overmacht.
Het hof heeft het beroep van de verdachte verworpen en het vonnis van de politierechter vernietigd. Het hof kwam tot de conclusie dat de verdachte wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat het identiteitsbewijs vals was, omdat hij het document had verkregen via een vriend in Guinee en niet via de officiële kanalen. Het hof oordeelde dat de verdachte niet in een noodtoestand verkeerde die zijn handelen rechtvaardigde. De verdachte werd uiteindelijk veroordeeld tot een gevangenisstraf van 2 maanden, waarvan 1 maand voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren.
Het hof heeft ook vastgesteld dat de redelijke termijn van artikel 6 EVRM is overschreden, maar oordeelde dat deze overschrijding niet leidde tot een andere strafmaat. De beslissing is gebaseerd op de artikelen 14a, 14b, 14c, 63 en 231 van het Wetboek van Strafrecht.