ECLI:NL:GHSHE:2022:363

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
10 februari 2022
Publicatiedatum
11 februari 2022
Zaaknummer
200.303.527_01 en 200.303.527_02
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake zorgregeling voor minderjarige in het kader van omgangsrecht

In deze zaak, die voorligt bij het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, betreft het een hoger beroep van de Stichting Bureau Jeugdzorg Limburg (de GI) tegen een beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 9 november 2021. De GI verzoekt om de omgangsregeling tussen de vader en de minderjarige [minderjarige] te herzien. De minderjarige, geboren in 2008, staat sinds 16 maart 2015 onder toezicht van de GI. De vader heeft tot nu toe beperkte contactmomenten met de minderjarige, die bij de moeder woont. De GI is van mening dat de huidige regeling niet in het belang van de minderjarige is en verzoekt om een uitbreiding van de contactmomenten, waarbij de vader eenmaal per maand gedurende twee uur op een neutrale locatie onder begeleiding contact heeft met de minderjarige.

Tijdens de mondelinge behandeling op 4 januari 2022 zijn de GI, de vader, de moeder en de Raad voor de Kinderbescherming gehoord. De vader verzet zich tegen de verzoeken van de GI en vraagt om een uitbreiding van de contactmomenten bij hem thuis. De moeder steunt de vader in zijn verzoek, maar benadrukt dat de uitbreiding geleidelijk moet plaatsvinden. De Raad voor de Kinderbescherming pleit voor een zorgvuldige opbouw van de contactmomenten.

Het hof oordeelt dat de huidige regeling te ingrijpend is voor de minderjarige en dat er een zorgvuldige opbouw van de contactmomenten noodzakelijk is. Het hof stelt een nieuwe zorgregeling vast, waarbij de eerste drie contactmomenten plaatsvinden op een neutrale locatie onder professionele begeleiding, en vanaf het vierde contactmoment bij de vader thuis. De GI krijgt de regie over de verdere opbouw van de contactmomenten. De beschikking van de rechtbank wordt vernietigd voor zover deze aan het oordeel van het hof onderworpen is, en de nieuwe regeling wordt uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH
Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak : 10 februari 2022
Zaaknummer : 200.303.527/01 en 200.303.527/02
Zaaknummer 1e aanleg : C/03/291297 / FA RK 21-1553
in de zaak in hoger beroep van:
Stichting Bureau Jeugdzorg Limburg,
gevestigd te [vestigingsplaats] en mede kantoorhoudende te [kantoorplaats] ,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de GI (de gecertificeerde instelling),
tegen
[de vader],
wonende te [woonplaats] ,
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. R.P.F. Rober,
Deze zaak gaat over [minderjarige] , hierna te noemen: [minderjarige] , geboren op [geboortedatum] 2008 te [geboorteplaats] .
Als belanghebbende wordt aangemerkt:
- [de moeder] , hierna te noemen: de moeder.
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming, regio Zuidoost-Nederland,
locatie [locatie] ,
hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 9 november 2021, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 8 december 2021, heeft de GI verzocht voormelde beschikking te vernietigen en opnieuw rechtdoende alsnog de omgang tussen [minderjarige] en de vader te bepalen, althans de verdeling van de zorg- en opvoedtaken tussen de ouders vast te stellen, in die zin dat de vader omgang heeft met [minderjarige] : een keer per maand gedurende twee uur op een neutrale locatie onder begeleiding.
Deze zaak is bij het hof geregistreerd onder zaaknummer:
200.303.527/01.
Bij dit beroepschrift heeft de GI ook verzocht de uitvoerbaarheid bij voorraad van de bestreden beschikking te schorsen totdat het hof uitspraak heeft gedaan in de procedure. Dit verzoek is bij het hof geregistreerd onder zaaknummer:
200.303.527/02.
2.2.
Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 27 december 2021, heeft de vader verzocht, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, het verzoek van de GI af te wijzen als zijnde ongegrond en/of onbewezen, tevens met veroordeling van de GI in de kosten van deze procedure.
Voorts heeft de vader verzocht te bepalen dat de GI wordt veroordeeld om direct na datum afgifte beschikking na te komen hetgeen de rechtbank in haar eerdere beschikking heeft beslist, op straffe van een dwangsom van € 750,-- voor iedere en elke dag dat de GI daarmee in gebreke blijft met een maximum van € 20.000,--.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 4 januari 2022. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de GI, vertegenwoordigd door de heer [vertegenwoordiger van de GI 1] en mevrouw [vertegenwoordiger van de GI 2]
;
- de vader, bijgestaan door mr. R.P.F. Rober,
- de moeder;
-de raad, vertegenwoordigd door mevrouw [vertegenwoordiger van de raad] .
2.4.
Het hof heeft de minderjarige [minderjarige] in de gelegenheid gesteld haar mening kenbaar te maken. Zij heeft van deze gelegenheid geen gebruik gemaakt.
2.5.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg op 28 september 2021;
  • de brief met bijlagen van de GI d.d. 15 december 2021;
  • de brief met bijlage van de GI d.d. 27 december 2021.
2.6.
De GI heeft, zoals afgesproken tijdens de mondelinge behandeling, het recente verslag van Radar op 4 januari 2022, na afloop van de mondelinge behandeling, aan het hof doen toekomen. De vader is in de gelegenheid om binnen twee weken na ontvangst hierop desgewenst schriftelijk te reageren. De vader heeft van deze mogelijkheid geen gebruik gemaakt.

3.De beoordeling

3.1.
De ouders hebben een affectieve relatie met elkaar gehad. Uit deze relatie is [minderjarige] geboren.
De ouders zijn gezamenlijk belast met het gezag over [minderjarige] . [minderjarige] heeft haar hoofdverblijfplaats bij de moeder.
3.2.
[minderjarige] staat sinds 16 maart 2015 onder toezicht van de GI. De ondertoezichtstelling is laatstelijk verlengd tot 16 maart 2022.
3.3.
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking heeft de kinderrechter – voor zover hier relevant – bepaald dat [minderjarige] in het kader van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken bij de vader verblijft: eenmaal per veertien dagen gedurende drie achtereenvolgende uren, en wel onder professionele begeleiding, bij de vader thuis.
3.4.
De GI kan zich met deze beslissing niet verenigen en is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.5.
De GI voert in het beroepschrift, zoals aangevuld tijdens de mondelinge behandeling, - kort samengevat – het volgende aan.
De regeling die de kinderrechter heeft bepaald is een flinke uitbreiding in duur, frequentie en locatie. Het is niet in het belang van [minderjarige] en de vader om de contactmomenten ineens dusdanig uit te breiden. De beschikking gaat daarmee volledig voorbij aan de emotionele veiligheid van [minderjarige] . Gezien haar kwetsbaarheid en de spanningen die zij ervaart rondom de contactmomenten met de vader, is een zorgvuldige opbouw van de contactmomenten vereist. De GI heeft om die reden tot op heden geen uitvoering gegeven aan deze beschikking.
De afgelopen periode is er sprake van positieve ontwikkelingen die ruimte geven om te onderzoeken of en hoe de contactmomenten weer kunnen worden uitgebreid. Zo is de vader stabieler en betrouwbaarder geworden en gaat de samenwerking met de nieuwe medewerker van Anacare goed. De GI wil vooral vasthouden aan wat er nu goed gaat, zodat een eventuele uitbreiding duurzaam is. Om die reden wordt verzocht de huidige en eerder verzochte zorgregeling vast te leggen, waarbij de GI de regie krijgt over de wijze en momenten waarop de contactmomenten worden uitgebreid. De intentie is om stapsgewijs toe te werken naar een maximale uitbreiding van een keer per twee weken drie uur bij vader thuis.
3.6.
De vader voert in het verweerschrift, zoals aangevuld tijdens de mondelinge behandeling, - kort samengevat – het volgende aan.
Het beroep van de GI is een herhaling van zetten. Met de zorgregeling zoals de GI die voorstelt is het opbouwen van een band niet mogelijk. De contactmomenten met [minderjarige] dienen genormaliseerd te worden. Het Veiligheidshuis voelt voor de vader niet als een natuurlijke locatie om de contactmomenten te laten plaatsvinden. Om die reden wil de vader dat de contactmomenten bij hem thuis plaatsvinden.
De vader heeft met een andere jeugdbeschermer contact gehad en aangeboden mee te denken in de opbouw van deze contactmomenten, aangezien het mogelijk voor [minderjarige] een te grote stap is om de contactmomenten direct bij de vader thuis plaats te laten vinden.
Hiermee had de vader gehoopt een beroepsprocedure, ook uit kostenoogpunt, te vermijden. De GI heeft echter haar eigen visie en gaat op de ingeslagen weg door. Het heeft er de schijn van dat de GI op geen enkele wijze met de vader wil meewerken. In deze context is dan ook een proceskostenveroordeling op zijn plaats. Daarnaast doet de vader aan het hof het verzoek om te bepalen dat de GI op last van een dwangsom wordt veroordeeld uitvoering te geven aan de bestreden beschikking.
3.7.
De moeder heeft tijdens de mondelinge behandeling het volgende aangevoerd.
De moeder gunt de vader en [minderjarige] meer tijd met elkaar, maar dit dient te worden opgebouwd. Op dit moment is de begeleiding rondom [minderjarige] en de contactmomenten enorm. De moeder is haar aanwezigheid rondom de contactmomenten bij het Veiligheidshuis aan het afbouwen. De contactmomenten moeten vervolgens eerst langzaam worden opgebouwd in uren. Vervolgens kunnen [minderjarige] en de vader samen naar buiten, bijvoorbeeld in de buurt van het Veiligheidshuis. De volgende stap kan dan zijn, een contactmoment bij de vader thuis te laten plaatsvinden.
heeft succeservaringen nodig in het contact met de vader. Een voorbeeld hiervan is haar afgelopen verjaardag die zij met de vader heeft gevierd. [minderjarige] heeft deze verjaardag als geweldig ervaren.
3.8.
De raad heeft tijdens de mondelinge behandeling aangevoerd dat de bestreden beschikking de verhouding tussen partijen onnodig op scherp heeft gesteld. De raad heeft begrip voor het standpunt van de GI dat de beschikking niet uitvoerbaar is, maar ook voor de vragen die dit standpunt bij de vader oproept.
[minderjarige] moet in staat zijn de uitbreiding van de zorgregeling te kunnen dragen. Het vraagt van de vader dat hij geduld opbrengt en probeert mee te denken wat in het belang van [minderjarige] noodzakelijk is. De raad is van mening dat de contactmomenten eerst in uren moeten worden uitgebreid, voordat de contactmomenten bij de vader thuis kunnen plaatsvinden.
3.9.
Het hof overweegt het volgende.
Schorsing uitvoerbaarverklaring bij voorraad (zaaknummer 200.303.527/02)
3.9.1.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft de GI het verzoek tot schorsing van de uitvoerbaarverklaring bij voorraad ingetrokken, zodat dit verzoek geen verdere bespreking behoeft.
Verdeling zorg- en opvoedingstaken (zaaknummer 200.303.527/01)
3.9.2.
Op grond van artikel 1:265g van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de kinderrechter (en in hoger beroep het hof) voor de duur van de ondertoezichtstelling op verzoek van de GI een verdeling van de zorg- en opvoedingstaken vaststellen of wijzigen voor zover dit in het belang van de minderjarige noodzakelijk is.
3.9.3.
Tot op heden heeft de GI geen uitvoering gegeven aan de zorgregeling zoals de rechtbank die in de bestreden beschikking heeft vastgesteld. In plaats daarvan heeft de GI de al tussen partijen bestaande regeling gecontinueerd waarbij er sprake is van één contactmoment per maand gedurende twee uur. Dit contactmoment vindt plaats bij het Veiligheidshuis onder professionele begeleiding.
Net als de rechtbank is het hof van oordeel dat niet is gebleken dat deze zeer beperkte contactmomenten passend en in het belang van [minderjarige] zijn. Het hof overweegt in dit kader dat er de afgelopen periode positieve ontwikkelingen waarneembaar zijn in het contact tussen [minderjarige] en de vader en dat dit mogelijkheden biedt tot uitbreiding van de contactmomenten.
Desalniettemin is gebleken dat de zorgregeling die de rechtbank heeft vastgesteld op dit moment nog een te ingrijpende verandering voor [minderjarige] behelst, in het bijzonder omdat er in deze regeling geen sprake is van opbouw, maar een directe verandering zowel in aantal uren als locatie.
Tijdens de mondelinge behandeling is gebleken dat alle betrokkenen het erover eens zijn dat de zorgregeling tussen de vader en [minderjarige] (op termijn) kan worden uitgebreid.
Hoewel de GI tijdens de mondelinge behandeling heeft gesteld dat een concrete zorgregeling in deze casus belemmerend werkt, volgt het hof dit standpunt niet. Als er een concrete zorgregeling wordt vastgesteld, is dit voor alle betrokkenen helder en kan [minderjarige] hierop, samen met de hulpverlening, worden voorbereid. Daarnaast geeft dit zowel de GI als de vader duidelijkheid, wat niet in de laatste plaats gewenst is in verband met de gebleken moeizame samenwerkingsrelatie tussen de vader en de GI.
Het hof zal dan ook een concrete zorgregeling vaststellen die in ieder geval de eerste vier contactmomenten na afgifte van deze beschikking omvat. Na dit vierde contactmoment geeft het hof de regie aan de GI om te bepalen hoe zij de zorgregeling verder uit wil bouwen. Hierbij gaat het hof ervan uit dat de zorgregeling zoals de rechtbank die in de bestreden beslissing heeft vastgesteld, voor de GI de stip op de horizon is waar naartoe wordt gewerkt.
3.9.4.
Op basis van het voorgaande zal het hof een zorgregeling vaststellen die als volgt is opgebouwd. [minderjarige] en de vader hebben eenmaal in de drie weken gedurende drie uur contact met elkaar op een neutrale locatie onder professionele begeleiding. Nadat dit driemaal, na de datum van deze beschikking, op deze wijze heeft plaatsgevonden, vindt het contact vanaf het vierde contactmoment in dezelfde frequentie plaats bij de vader thuis, eveneens onder professionele begeleiding. Vervolgens is het ter beoordeling aan de GI wanneer de contactmomenten verder worden opgebouwd naar eenmaal per twee weken bij de vader thuis, al of niet langer dan drie uur en al of niet (deels) onder professionele begeleiding.
3.9.5.
Het hof zal aldus de bestreden beschikking, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, vernietigen. Gelet hierop bestaat er geen aanleiding om – beslissende op het verzoek van de vader – een dwangsom op te leggen aan de GI. Evenmin ziet het hof aanleiding om de GI te veroordelen in de kosten van deze procedure.
3.10.
Op grond van het voorgaande beslist het hof als volgt.

4.De beslissing

Het hof:
In de zaak met nummer 200.303.527/02
verklaart de GI niet-ontvankelijk in het verzoek tot schorsing van de uitvoerbaar bij voorraadverklaring van de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 9 november 2021;
In de zaak met nummer 200.303.527/01
vernietigt de beschikking van de rechtbank de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 9 november 2021, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen
en, in zoverre, opnieuw rechtdoende:
stelt de volgende verdeling van de zorg- en opvoedingstaken vast:
de eerste drie contactmomenten na de datum van deze beschikking:
- eenmaal per drie weken, onder professionele begeleiding, gedurende drie uur op een neutrale locatie;
vanaf het vierde contactmoment na de datum van deze beschikking:- eenmaal per drie weken, onder professionele begeleiding, drie uur bij de vader thuis;
vervolgens op enig moment ter beoordeling aan de GI:
- eenmaal per twee weken bij de vader thuis, al of niet langer dan drie uur en al of niet (deels) onder professionele begeleiding;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
compenseert de proceskosten in hoger beroep, in die zijn dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.C.E. Ackermans-Wijn, H. van Winkel en H.J.M. van Arkel-van Gasselt en is in het openbaar uitgesproken door mr. C.N.M. Antens op 10 februari 2022 in tegenwoordigheid van de griffier.