ECLI:NL:GHSHE:2022:3627

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
20 oktober 2022
Publicatiedatum
20 oktober 2022
Zaaknummer
200.313.349_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bekrachtiging van de beëindiging van het ouderlijk gezag van de moeder over haar minderjarige kinderen

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 20 oktober 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep over de beëindiging van het ouderlijk gezag van de moeder over haar vier minderjarige kinderen. De moeder, die in hoger beroep ging tegen een eerdere beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, betoogde dat zij in staat was om voor haar kinderen te zorgen en dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld dat zij niet in staat was om de verantwoordelijkheid voor de opvoeding te dragen. De rechtbank had eerder besloten het gezag van de moeder te beëindigen, omdat de kinderen in een onveilige opvoedsituatie waren opgegroeid en de moeder onvoldoende inzicht had in de problematiek van de kinderen en haar eigen psychische problemen. Het hof heeft de argumenten van de moeder gehoord, maar concludeerde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat de moeder niet in staat was om de zorg voor de kinderen te bieden die zij nodig hebben. Het hof onderschreef de zorgen van de Raad voor de Kinderbescherming en de gecertificeerde instelling over de emotionele ontwikkeling van de kinderen en de noodzaak van gespecialiseerde zorg. De moeder had weliswaar positieve stappen gezet, maar het hof oordeelde dat dit niet voldoende was om het gezag te herstellen. De beslissing van de rechtbank werd bekrachtigd, en het hof oordeelde dat het in het belang van de kinderen was dat zij in het gezinshuis bleven wonen, waar zij de nodige structuur en zorg kregen.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 20 oktober 2022
Zaaknummer: 200.313.349/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/02/391296 / FA RK 21-5136
in de zaak in hoger beroep van:
[de moeder],
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. M.S. Yap,
tegen
de Raad voor de Kinderbescherming Regio Zuidwest Nederland,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
hierna te noemen: de raad.
Deze zaak heeft betrekking op de minderjarige kinderen:
- [minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum] 2010 te [geboorteplaats] ;
- [minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum] 2012 te [geboorteplaats] ;
- [minderjarige 3] , geboren op [geboortedatum] 2013 te [geboorteplaats] ;
- [minderjarige 4] , geboren op [geboortedatum] 2015 te [geboorteplaats] .
Als belanghebbende wordt aangemerkt:
-
Stichting Jeugdbescherming Brabant, gevestigd te [vestigingsplaats] , hierna te noemen de gecertificeerde instelling (GI);
Als informant wordt aangemerkt:
[de biologische vader] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: de biologische vader,
advocaat: mr. K. van Doorn.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, locatie Middelburg van 25 april 2022, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 18 juli 2022, heeft de moeder verzocht voormelde beschikking te vernietigen voor zover het de beslissing ten aanzien van het gezag betreft, zodat het ouderlijk gezag van de moeder blijft voortduren.
2.2.
Bij verweerschrift, ingekomen ter griffie op 22 augustus 2022, heeft de raad verzocht de bestreden beschikking in stand te laten en het verzoek in hoger beroep af te wijzen.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 30 augustus 2022. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
-de moeder, bijgestaan door mr. P.R. Klaver (kantoorgenoot van mr. M.S. Yap) en een tolk in de Somalische taal, te weten M.A. Bashir;
- de raad, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de raad] ;
- de GI, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de GI] .
2.3.1.
De biologische vader en zijn advocaat zijn, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet tijdens de mondelinge behandeling verschenen.
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- het V6-formulier van 27 juli 2022 van de zijde van de moeder, met bijlagen (4-5);
- het V6-formulier van 15 augustus 2022 van de zijde van de moeder, met bijlagen (6-8);
- het V6-formulier van 29 augustus 2022 van de zijde van de moeder, met bijlagen.

3.De beoordeling

De feiten
3.1.
De moeder is gehuwd geweest met [de juridische vader] (hierna: de juridische vader) van 20 februari 2008 tot 15 november 2017. De minderjarige kinderen zijn tijdens dit huwelijk geboren.
3.2.
Niet in geschil is dat [de biologische vader] de biologische en sociale vader is van de minderjarige kinderen.
3.3.
Bij beschikking van de kinderrechter van 24 april 2020 is voor recht verklaard dat het ouderlijk gezag van de juridische vader over de minderjarigen is geschorst ingevolge de artikelen 1:253q en 1:253r van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW). De moeder oefent dus het eenhoofdig ouderlijk gezag over de minderjarigen uit.
3.4.
Bij beschikking van 28 januari 2020 heeft de kinderrechter van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, locatie Middelburg de kinderen voorlopig onder toezicht gesteld van de GI en is een machtiging verleend tot plaatsing van de minderjarige kinderen in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder tot 11 februari 2020. De ondertoezichtstelling en de machtiging uithuisplaatsing zijn nadien steeds verlengd, de laatste keer tot 28 april 2022. [minderjarige 1] , [minderjarige 2] , [minderjarige 3] en [minderjarige 4] verblijven sinds 4 maart 2020 in een (Islamitisch) gezinshuis.
3.5.
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank, voor zover in hoger beroep van belang, het ouderlijk gezag van de moeder over [minderjarige 1] , [minderjarige 2] , [minderjarige 3] en [minderjarige 4] beëindigd en de GI benoemd tot voogdes. De biologische vader is niet-ontvankelijk verklaard in zijn verzoeken.
3.6.
De moeder kan zich met de beslissing ten aanzien van het gezag niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen.
De standpunten
3.7.
De moeder voert - samengevat - het volgende aan.
De rechtbank heeft ten onrechte besloten het ouderlijk gezag van de moeder over de minderjarige kinderen te beëindigen en is ten onrechte ervan uitgegaan dat de moeder de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van de kinderen niet kan dragen en dat niet te verwachten is dat zij hiertoe binnen aanvaardbare termijn wel in staat is. De moeder beaamt dat zij een bepaalde periode niet voor de kinderen kon zorgen en ook niet de juiste beslissingen kon nemen. Zij meent dat dit weer in orde is, ook omdat ze nu de juiste ondersteuning krijgt. De moeder werkt goed samen met de hulpverlening en zij ziet ook wat de kinderen nodig hebben. De rechtbank heeft zich laten leiden door het verleden en heeft onvoldoende waarde gehecht aan de positieve ontwikkeling die de moeder nu heeft doorgemaakt. Ter onderbouwing verwijst de moeder naar een recente verslaglegging van haar ambulante behandelaar, waaruit volgt dat het beter met haar gaat en dat zij bereid is om haar medicatie in te nemen en dat om die reden de dwangmedicatie zal worden afgebouwd. Daarnaast wordt gezien dat de moeder ook meer initiatief neemt tijdens de omgang met haar kinderen. Zij ziet de kinderen nu één uur per maand. De moeder stelt dat sprake is van steeds meer stabiliteit, rust en veiligheid. Zij concludeert dat de beslissing tot gezagsbeëindiging onvoldoende is gemotiveerd.
3.8.
De raad voert - kort samengevat - het volgende aan.
Uit de informatie van de GI komt naar voren dat alle vier de kinderen een positieve ontwikkeling doormaken sinds zij in het gezinshuis zijn geplaatst. Desondanks ziet de raad dat bij alle kinderen nog zorgen bestaan over hun emotionele ontwikkeling. Zij zijn nog bezig met het verwerken van hun emoties rondom de ingrijpende gebeurtenissen die zij hebben meegemaakt. Alle kinderen hebben een grote behoefte aan duidelijkheid en structuur, wat hen wordt geboden in het gezinshuis waar zij verblijven. Ten aanzien van de moeder komt uit de informatie van de GI naar voren dat het haar niet altijd lukt om de belangen van de kinderen en wat zij nodig hebben voorop te stellen. Zo is het traject van [minderjarige 1] bij de zorgboerderij een blijvend twistpunt. De moeder herkent het gedrag en de ontwikkeling van de kinderen niet en zij kan zich onvoldoende inleven in hun gevoelens rondom loyaliteit/duidelijkheid voor de toekomst. De raad maakt zich zorgen over het feit dat de moeder nog steeds voorbijgaat aan de realiteit dat haar vier kinderen als gevolg van hun traumatische ervaringen in de opvoedsituatie bij de moeder problematiek hebben ontwikkeld die specialistische zorg behoeft. De moeder is niet in staat om deze zorg te bieden. Het gezinshuis sluit daarentegen wel goed aan bij wat de kinderen nodig hebben. Verder blijkt uit de opgevraagde informatie van de GI dat de moeder nog steeds onvoldoende inzicht heeft in de problematiek van de kinderen en dat het haar nog onvoldoende lukt om aan te sluiten bij wat de kinderen nodig hebben. Ook gaat de moeder voorbij aan het feit dat de kinderen inmiddels twee jaar in het gezinshuis verblijven, daar gewend zijn en aan de gezinshuisouders zijn gehecht. Omdat de moeder nog steeds niet de noodzaak ziet van eigen hulpverlening, maakt de raad zich er tevens zorgen over dat de moeder zal stoppen met haar medicatie zodra de zorgmachtiging stopt.
De raad concludeert dat de moeder op dit moment nog steeds niet in staat is om de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van de kinderen te dragen en dat de aanvaardbare termijn is verstreken.
3.9.
De GI heeft tijdens de mondelinge behandeling verklaard dat [minderjarige 1] binnenkort zal starten met schoolse taken bij [instelling] en dat ook traumabehandeling van start zal gaan. [minderjarige 3] krijgt nog steeds ADHD medicatie voorgeschreven door een psychiater. Voor [minderjarige 4] wordt traumabehandeling ingezet om de gebeurtenissen uit het verleden te verwerken en [minderjarige 2] heeft PMT en traumabehandeling. [thuiszorg] thuiszorg is al jarenlang betrokken bij het gezin en het is de bedoeling dat zij de omgang tussen de moeder en de kinderen gaan begeleiden. Op die manier hoopt de GI meer zicht te krijgen op de thuissituatie, zodat gekeken kan worden naar de mogelijkheden om de omgang uit te breiden. De vormen van hulpverlening die ten behoeve van de kinderen worden ingezet, worden met de moeder besproken met bijstand van een tolk in de Somalische taal en iemand van de Somalische gemeenschap. De moeder is het hier vaak niet mee eens en de meeste informatie beklijft niet.
De motivering van de beslissing
3.10.
Ingevolge artikel 1:266 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan het gezag van een ouder over een of meer van zijn kinderen beëindigd worden indien:
een minderjarige zodanig opgroeit dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en de ouder niet de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247 lid 2 BW, in staat is te dragen binnen een voor de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, of
de ouder het gezag misbruikt.
3.11.
Het hof stelt vast dat de rechtbank in haar overwegingen uitvoerig is ingegaan op de onveiligheid in de opvoedsituatie bij de moeder die uiteindelijk heeft geleid tot de uithuisplaatsing van de kinderen, de problematiek die de kinderen hebben ontwikkeld als gevolg van deze onveilige opvoedsituatie en de psychische problematiek van de moeder, alsook de positieve ontwikkeling die de kinderen en de moeder hebben doorgemaakt. Vervolgens heeft de rechtbank uitgebreid gemotiveerd waarom is overgegaan tot beëindiging van het ouderlijk gezag van de moeder over de kinderen. Het hof onderschrijft deze overwegingen en de gronden waarop de rechtbank haar beslissing heeft gebaseerd, volledig.
In hetgeen door de moeder in hoger beroep is aangevoerd, ziet het hof geen aanleiding om anders te oordelen dan de rechtbank heeft gedaan. Het hof is derhalve met de rechtbank van oordeel dat is voldaan aan de vereisten van artikel 1:266 eerste lid onder a BW en dat het in het belang van de kinderen noodzakelijk is dat het gezag van de moeder over hen wordt beëindigd. Het hof voegt daar nog het volgende aan toe.
3.12.
De moeder heeft in hoger beroep aangevoerd dat de rechtbank zich teveel heeft laten leiden door het verleden en onvoldoende waarde heeft gehecht aan de positieve ontwikkeling die zij heeft doorgemaakt. Het hof erkent dat de moeder de afgelopen periode positieve stappen heeft gezet, maar is - evenals de rechtbank - van oordeel dat de moeder onvoldoende in staat blijft om aan te sluiten bij de bijzondere behoeften van de kinderen. De kinderen hebben door alles wat zij hebben meegemaakt in de thuissituatie bij de moeder eigen problematiek ontwikkeld en zij hebben daarom speciale zorg en (trauma)behandeling nodig. Dit blijkt uit hetgeen de GI, zoals weergegeven in rechtsoverweging 3.9, uiteen heeft gezet. De problematiek van de kinderen vraagt bovengemiddeld veel van een opvoeder en ook moeten er regelmatig beslissingen genomen worden met betrekking tot de hulpverlening. Hoewel de moeder door de GI wordt geïnformeerd over de problematiek van de kinderen en de hulpverlening die wordt ingezet, geeft zij - ook tijdens de mondelinge behandeling - geen blijk van inzicht in de problematiek van de kinderen en ziet zij ook niet de noodzaak voor de noodzakelijke hulpverlening aan de kinderen. Het is naar het oordeel van het hof dan ook evident dat de moeder niet in staat is om de kinderen de speciale zorg te bieden die zij nodig hebben en om beslissingen te nemen over hun behandeling. Dit blijkt ook uit het feit dat de moeder niet kan instemmen met de plaatsing van [minderjarige 1] op de zorgboerderij, terwijl [minderjarige 1] hier juist een positieve ontwikkeling laat zien.
3.13.
Het ontbreekt de moeder ook nog steeds aan inzicht in haar eigen problematiek. Zij is niet gemotiveerd om haar medicatie in te nemen, terwijl de GGZ deze medicatie noodzakelijk acht om terugval in een psychotisch toestandsbeeld te voorkomen. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de moeder (wederom) aangegeven dat zij binnenkort zal stoppen met haar medicatie.
3.14.
Ten slotte is het hof met de rechtbank van oordeel dat de aanvaardbare termijn inmiddels is verstreken. De kinderen maken een positieve ontwikkeling door in het gezinshuis, waar zij profiteren van de structuur en rust die hen wordt geboden. Het hof is van oordeel dat de kinderen gebaat zijn bij duidelijkheid omtrent hun perspectief en dat de onzekerheid over de vraag waar zij verder zullen opgroeien, schadelijk is voor hun ontwikkeling. Gelet op wat hiervoor is overwogen is terugplaatsing in de opvoedsituatie bij de moeder immers niet meer aan de orde is en is het in het belang van de kinderen dat zij samen in het gezinshuis kunnen opgroeien.
Aanvullende stukken/informatie
3.15.
De advocaat van de moeder heeft tijdens de mondelinge behandeling aangeboden om aanvullende stukken over te leggen met betrekking tot de zorgmachtiging en de medicatie van de moeder. Daarnaast heeft de advocaat van de moeder verzocht om informatie op te vragen bij de bijzondere curator die is benoemd in de procedure die aanhangig is bij de rechtbank ten aanzien van de afstamming.
3.16.
Het hof ziet geen gronden (en de advocaat heeft dat ook niet nader toegelicht) waarom informatie over de zorgmachtiging en de medicatie tot een ander oordeel zou kunnen leiden.. Het hof ziet dan ook geen aanleiding om de moeder in de gelegenheid te stellen om nog aanvullende stukken in het geding te brengen. Ook acht het hof nadere informatie met betrekking tot de procedure over de afstamming en de informatie van de bijzondere curator niet van belang voor de beslissing, omdat dit geen informatie betreft over de (on)mogelijkheden van de moeder om het gezag uit te oefenen en bovendien de voor de minderjarigen aanvaardbare termijn inmiddels is verstreken
Conclusie
3.17.
Op grond van het voorgaande zal het hof de beschikking waarvan beroep bekrachtigen, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, en het verzoek van de moeder in hoger beroep afwijzen.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de tussen partijen gegeven beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, locatie Middelburg van 25 april 2022 voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
verzoekt de griffier krachtens het bepaalde in het Besluit Gezagsregisters een afschrift van
deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Oost-Brabant, team familie- en jeugdrecht, ter attentie van het centraal gezagsregister;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E.L. Schaafsma-Beversluis, J.F.A.M. Graafland-Verhaegen en N. Veenendaal en is op 20 oktober 2022 in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier