ECLI:NL:GHSHE:2022:3622

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
19 oktober 2022
Publicatiedatum
20 oktober 2022
Zaaknummer
20-001753-21
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Materieel strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging vonnis rechtbank en veroordeling verdachte voor poging tot doodslag en zware mishandeling

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 19 oktober 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Limburg. De verdachte was eerder vrijgesproken van poging tot doodslag en zware mishandeling, maar het hof heeft het vonnis vernietigd. De verdachte is veroordeeld voor poging tot doodslag door meermalen tegen het hoofd van het slachtoffer te trappen terwijl deze op de grond lag, en voor poging tot zware mishandeling door met hoge snelheid met zijn auto tegen een snorfiets te rijden, waardoor de slachtoffers ten val kwamen. Het hof heeft een gevangenisstraf van 36 maanden opgelegd, waarvan 24 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar en een meldplicht bij de reclassering. Daarnaast is er een beslissing genomen op de vordering van de benadeelde partij, waarbij een schadevergoeding is toegewezen. De zaak betreft ernstige geweldsdelicten die plaatsvonden op 19 juli 2020 in Maastricht, waarbij de verdachte zijn emoties op een gewelddadige manier heeft geuit na een eerdere relatiebreuk.

Uitspraak

Parketnummer : 20-001753-21
Uitspraak : 19 oktober 2022
TEGENSPRAAK
Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof
's-Hertogenbosch
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 13 juli 2021, in de strafzaak met parketnummer 03-187924-20, tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1989,
wonende te [adres 1] .
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep is de verdachte vrijgesproken van de onder 1 primair tenlastegelegde ‘poging tot doodslag’ en ter zake van ‘zware mishandeling’ (feit 1 subsidiair) en ‘poging tot zware mishandeling, meermalen gepleegd’ (feit 2) veroordeeld tot 12 maanden gevangenisstraf, waarvan 3 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren en met aftrek van voorarrest. Aan het voorwaardelijke deel van de opgelegde gevangenisstraf zijn door de rechtbank bijzondere voorwaarden verbonden. Voorts heeft de rechtbank de vordering van de benadeelde partij [benadeelde] toegewezen tot een bedrag van € 11.747,27, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. De rechtbank heeft de benadeelde partij voor wat betreft het meer gevorderde aan immateriële schade niet-ontvankelijk verklaard in de vordering en de vordering voor wat betreft de overige gevorderde materiële schadevergoeding afgewezen.
Namens de verdachte is tegen voormeld vonnis tijdig hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende, het onder 1 primair en 2 tenlastegelegde bewezen zal verklaren en de verdachte deswege zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 36 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren en de bijzondere voorwaarde reclasseringstoezicht, waarbij tevens de aftrek zal worden bevolen van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.
Voorts heeft de advocaat-generaal zich op het standpunt gesteld dat het hof de vordering van de benadeelde partij [benadeelde] zal toewijzen tot een bedrag van € 2.591,97, te vermeerderen met de wettelijke rente, en onder niet-ontvankelijkverklaring van het meer of anders gevorderde, waarbij het hof tevens de schadevergoedingsmaatregel zal opleggen.
De verdediging heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank voor wat betreft de bewezenverklaring van de onder 1 subsidiair (zware mishandeling) en 2 tenlastegelegde (poging tot zware mishandeling) feiten en heeft een straftoemetingsverweer gevoerd. Voorts is verweer gevoerd tegen (onderdelen van) de vordering van de benadeelde partij [benadeelde] .
Vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd reeds omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de rechtbank Maastricht.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
1. primair
hij op of omstreeks 19 juli 2020 te Maastricht, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [benadeelde] opzettelijk van het leven te beroven,
- meermalen, althans eenmaal, (met kracht) (met gebalde vuist) die [benadeelde] in/op zijn gezicht, althans op/tegen zijn hoofd en/of zijn lichaam,
heeftgeslagen/gestompt, en/of
- (vervolgens) meermalen, althans eenmaal, (met geschoeide voet) die [benadeelde] op/tegen zijn hoofd, althans zijn lichaam,
heeftgetrapt/geschopt terwijl die [benadeelde] op de grond lag,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
1. subsidiair
hij op of omstreeks 19 juli 2020 te Maastricht aan [benadeelde] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een of meerdere scheurtjes en/of fracturen in het jukbeen/oogkas en/of een hersenschudding, heeft toegebracht door:
- meermalen, althans eenmaal, (met kracht) (met gebalde vuist) die [benadeelde] in/op zijn gezicht, althans op/tegen zijn hoofd en/of zijn lichaam, te slaan/stompen, en/of
- (vervolgens) meermalen, althans eenmaal, (met geschoeide voet) die [benadeelde] op/tegen zijn hoofd, althans zijn lichaam, te trappen/schoppen terwijl die [benadeelde] op de grond lag;
1. meer subsidiair
hij op of omstreeks 19 juli 2020 te Maastricht, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [benadeelde] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen,
- meermalen, althans eenmaal, (met kracht) (met gebalde vuist) die [benadeelde] in/op zijn gezicht, althans op/tegen zijn hoofd en/of zijn lichaam,
heeftgeslagen/gestompt, en/of
- (vervolgens) meermalen, althans eenmaal, (met geschoeide voet) die [benadeelde] op/tegen zijn hoofd, althans zijn lichaam,
heeftgetrapt/geschopt terwijl die [benadeelde] op de grond lag,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
2.
hij op of omstreeks 19 juli 2020 te Maastricht, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [benadeelde] en/of [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, meermalen, althans eenmaal, (met hoge snelheid) met zijn auto op/tegen de snorfiets van die [benadeelde] en/of [slachtoffer]
isin-/aangereden waardoor die [benadeelde] en/of [slachtoffer] (uiteindelijk) met de snorfiets ten val zijn gekomen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 primair en 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
1. primair
hij op 19 juli 2020 te Maastricht, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [benadeelde] opzettelijk van het leven te beroven,
- meermalen met kracht met gebalde vuist die [benadeelde] in/op zijn gezicht heeft geslagen/gestompt, en/of
- meermalen met geschoeide voet die [benadeelde] op/tegen zijn hoofd heeft getrapt/geschopt terwijl die [benadeelde] op de grond lag,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
2.
hij op 19 juli 2020 te Maastricht, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [benadeelde] en [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met hoge snelheid met zijn auto tegen de snorfiets van die [benadeelde] is aangereden waardoor die [benadeelde] en [slachtoffer] met de snorfiets ten val zijn gekomen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen [1]
Ten aanzien van feiten 1 en 2
1.
Het proces-verbaal van aangifte d.d. 20 juli 2020 (dossierpagina 12 tot en met 13), voor zover inhoudende als de verklaring van aangever [slachtoffer] :
(dossierpagina 12)
Op 19 juli 2020 was ik thuis. Ik zou daar opgehaald worden door [benadeelde] , een vriend van mij. [benadeelde] kwam met zijn snorfiets. Ik ben bij hem achterop zijn snorfiets gaan zitten en [benadeelde] bestuurde. Op de Malbergsingel
[het hof begrijpt: in Maastricht]zag ik dat ons een witte personenauto tegemoet gereden kwam en ons voorbijreed. Achter ons hoorde ik toen onmiddellijk het geluid van een slippende auto. Ik heb omgekeken en zag toen dat die witte auto, die ons net voorbij was gereden, dwars op de weg stond. Ik heb verder niet meer op die auto gelet en heb weer voor mij gekeken. Toen we ongeveer 100 meter op het Malpertuisplein
[het hof begrijpt: in Maastricht]over die fietsstrook reden, hoorde ik plots van achteren een auto meer gas geven. Op dat moment voelde ik van links een harde klap en voelde ik dat we beiden naar rechts met de scooter ten val kwamen.
2.
Het proces-verbaal van aangifte d.d. 20 juli 2020 (dossierpagina 20 tot en met 21), voor zover inhoudende als de verklaring van aangever [benadeelde] :
(dossierpagina 20)
Ik trad op als bestuurder van mijn snorfiets en [slachtoffer]
[het hof begrijpt: [slachtoffer] ]zat als bijrijder achter mij. Plotseling, op de Malbergsingel, zag ik een voor mij bekende witte Volkswagen rijden.
(dossierpagina 21)
Ik ben vervolgens hard ten val gekomen. Ik heb letsel en flinke pijn aan de gehele linkerzijde van mijn lichaam en aan mijn hoofd. Ik kan me nog herinneren dat ik op de grond lag en probeerde recht te staan. Ik zag dat [verdachte]
[het hof begrijpt: verdachte [verdachte] ]direct diverse vuistslagen met gebalde rechter vuist in mijn gezicht gaf. Ik voelde direct hevige pijn aan de linkerzijde van mijn gezicht. Ik kan mij vervolgens niet goed herinneren wat er gebeurd is. Ik ben blijkbaar ook enige tijd buiten westen geweest. In het ziekenhuis is geconstateerd dat ik diverse scheurtjes en/of fracturen heb in mijn jukbeen en oogkas. Er is een hersenschudding geconstateerd. Ook heb ik diverse schaafwonden en open wonden aan mijn linker arm, linker onderbeen en gehele linkerzijde. Ik heb ook diverse hechtingen aan en onder mijn linkerelleboog.
3.
Het proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 19 juli 2020 (dossierpagina 30 tot en met 31), voor zover inhoudende als verklaring van getuige [getuige 1] :
(dossierpagina 30)
Op zondag 19 juli 2020, omstreeks 20.00 uur, was ik in mijn woning aan [adres 2] te Maastricht. Ik hoorde plotseling een hard geluid wat leek op piepende banden. Ik zag op de weg van het Malpertuisplein een scooter met bestuurder en bijrijder rijden met daar pal achter een personenauto van het merk Volkswagen en type Polo. Ik zag dat de bestuurder van de Volkswagen, toen deze de scooter was genaderd, instuurde op de scooter en deze van achteren raakte. Door deze botsing kwamen de scooter, de bestuurder [
het hof begrijpt: slachtoffer [benadeelde]] en de bijrijder ten val op het naastgelegen trottoir. Ik zag dat de bijrijder van de scooter van het trottoir opkrabbelde en wegliep. Ik zag dat de bestuurder van de scooter ook probeerde op te staan. Echter, de bestuurder van de Volkswagen [
het hof begrijpt: de verdachte [verdachte]] stapte uit en liep vol agressie op de scooterbestuurder af en begon meteen met zijn vuisten in te slaan op het gezicht van de scooterbestuurder.
4.
Het proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 19 juli 2020 (dossierpagina 32 tot en met 33), voor zover inhoudende als verklaring van getuige [getuige 2] :
(dossierpagina 30)
Op zondag 19 juli 2020 omstreeks 20.25 uur reed ik in mijn auto over de rijbaan van de Malpertuisstraat in Maastricht. Toen ik ter hoogte van de hoek Malpertuisstraat en Malpertuisplein kwam, zag ik een persoon op het trottoir liggen [
het hof begrijpt: slachtoffer [benadeelde]] met naast hem een scooter. Ik zag de bestuurder [
het hof begrijpt: de verdachte [verdachte]] van de Volkswagen uitstappen en opgefokt naar de man die op de grond lag lopen. Meteen begon deze man de man op de grond te schoppen. Ik zag dat de bestuurder de man op de grond meerdere malen schopte en raakte op zijn hoofd. De bestuurder bleef schoppen richting het hoofd van de man op de grond. Ik zag dat de man op de grond zijn armen voor zijn hoofd hield, kennelijk om de schoppen van de bestuurder af te weren.
5.
Het proces-verbaal van verhoor getuige bij de rechter-commissaris d.d. 3 februari 2021 (7 pagina’s inclusief bijlagen, los toegevoegd aan het dossier, parketnummer 03-187924-20, rc-nummer 20-892, pagina 2 tot en met 3), voor zover inhoudende als verklaring van getuige [getuige 1] :
(pagina 2)
Ik zag dat de auto instuurde op de scooter. Er zaten twee mannen op de scooter. Die mannen vielen van de scooter af. Ik zag vervolgens dat de bestuurder [
het hof begrijpt: de verdachte [verdachte]] van de auto meteen uitstapte en direct op de mannen afstapte. Hij begon meteen te trappen en te slaan naar de bestuurder van de scooter [
het hof begrijpt: slachtoffer [benadeelde]]. De man die op de grond lag kreeg dus klappen en trappen van de bestuurder van de auto. Hij werd wel degelijk geraakt. De aanvaller had het vuur in zijn ogen staan en ging helemaal los. De man op de grond had geen schijn van kans en deed ook niks terug. De man op de grond lag in elkaar gekropen en hij probeerde zijn hoofd te beschermen met zijn armen.
6.
Het proces-verbaal van verhoor getuige bij de rechter-commissaris d.d. 3 februari 2021 (7 pagina’s inclusief bijlagen, los toegevoegd aan het dossier, parketnummer 03-187924-20, rc-nummer 20-892, pagina 4 tot en met 5), voor zover inhoudende als verklaring van verklaring van getuige [getuige 3] :
(pagina 4)
Ik zat achterin de auto van [verdachte] [
het hof begrijpt: de verdachte [verdachte]]. [betrokkene] zat naast hem. Zij is zijn vriendin. Opeens maakte [verdachte] een u-bocht. Hij reed meteen in vaart achter een scooter aan. Ik hoorde hen toen praten over [benadeelde] [
het hof begrijpt: slachtoffer [benadeelde]]. Dat is degene die is aangereden. Ik zag dat [verdachte] in vaart achter de scooter aanreed en op een gegeven moment aan zijn stuur naar rechts trok toen de scooter naast ons reed. Daarop reden wij de scooter aan. De scooter belandde samen met de personen die erop zaten op de stoep. Hij ramde de scooter. Ik bedoel daarmee dat hij het stuur naar rechts trok van de auto waardoor de auto plotseling naar rechts draaide en de auto tegen de scooter aanreed. Toen stopte [verdachte] en stapte vervolgens de auto uit en ging vechten met [benadeelde] . [benadeelde] lag in eerste instantie op de grond en de scooter ook. [verdachte] ging op hem af. Ik weet nog dat [verdachte] [benadeelde] op zijn gezicht sloeg. [benadeelde] belandde op de grond en toen begon [verdachte] ook op [benadeelde] in te schoppen. Ik zag dat hij [benadeelde] raakte. Ik heb gezien dat hij [benadeelde] raakte. Ik zag dat [benadeelde] zichzelf probeerde af te schermen door zijn handen en armen voor zijn hoofd te houden.
(pagina 5)
Ik heb gezien dat [verdachte] meerdere trapbewegingen maakte.
7.
Het proces-verbaal van verhoor getuige bij de rechter-commissaris d.d. 3 februari 2021 (7 pagina’s inclusief bijlagen, los toegevoegd aan het dossier, parketnummer 03-187924-20, rc-nummer 20-892, pagina 6 tot en met 7), voor zover inhoudende als verklaring van getuige [getuige 2] :
(pagina 6)
Ik kwam de hoek om rijden in mijn auto. Ik zag een auto op de weg staan en er lag iemand op de grond met een scooter. Ik zag dat er een man [
het hof begrijpt: de verdachte [verdachte]] stond die schopte tegen de man [
het hof begrijpt: slachtoffer [benadeelde]] die op de grond lag met een scooter. Ik zag dat de man die rechtop stond schopte naar de man op de grond en hij raakte hem ook. Ik zag ook bloed bij de man die op de grond lag. Ik kan mij nog herinneren dat die man op de grond zichzelf probeerde te beschermen door zijn armen voor zijn hoofd te houden en ik zag dat hij door het trappen werd geraakt. Ik schrok van het geweld wat ik zag. Het kwam er echt met volle kracht uit. Dat stampen bedoel ik en ik schrok ook van het bloed. De man op grond kon op dat moment alleen maar zichzelf beschermen. Het klopt dat ik bij de politie het woord opgefokt heb gebruikt voor de man die trapte.
Bewijsoverwegingen
Algemene bewijsoverwegingen
De beslissing dat het bewezenverklaarde door de verdachte is begaan, berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen in onderlinge samenhang beschouwd.
Elk bewijsmiddel wordt – ook in zijn onderdelen – slechts gebruikt tot bewijs van dat bewezenverklaarde feit, of die bewezenverklaarde feiten, waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
Bijzondere bewijsoverwegingen met betrekking tot feit 1 primair
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof niet gebleken dat de verdachte de bedoeling (in de zin van boos opzet) heeft gehad om [benadeelde] te doden. Van opzet op de dood is echter eveneens sprake wanneer de verdachte voorwaardelijk opzet op de dood van [benadeelde] heeft gehad. Dat wil zeggen dat hij met zijn handelen bewust de naar algemene ervaringsregels aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat dat gevolg – de dood van [benadeelde] – zal intreden.
Naar algemene ervaringsregels geldt dat het meermalen met kracht met een geschoeide voet schoppen of trappen tegen het hoofd, de aanmerkelijke kans op het intreden van de dood met zich brengt. Dergelijke gedragingen kunnen immers leiden tot – onder meer – schedelfracturen en bloedingen in de hersenen. Bovendien is het een feit van algemene bekendheid dat het hoofd een kwetsbaar onderdeel van het lichaam is waarin zich vitale onderdelen van het lichaam bevinden. Nu het hier gaat om algemene ervaringsregels moet ook de verdachte geacht worden hiervan op de hoogte te zijn.
Op grond van de bewijsmiddelen stelt het hof vast dat de verdachte die kort daarvoor welbewust met zijn auto op [benadeelde] , rijdende op een snorfiets, was ingereden waardoor [benadeelde] ten val was gekomen uit zijn auto is gestapt en – onder andere – meermalen met zijn (naar het hof begrijpt: geschoeide) voet tegen het hoofd van [benadeelde] heeft geschopt/getrapt, terwijl [benadeelde] op de grond lag. Daarnaast stelt het hof op grond hiervan vast dat de verdachte met (veel) kracht heeft geschopt/getrapt. [getuige 1] heeft bij de rechter-commissaris op 3 februari 2021 immers verklaard dat de verdachte ‘het vuur in zijn ogen had’ en ‘helemaal losging’ op [benadeelde] . [getuige 2] heeft bij de rechter-commissaris op 3 februari 2021 over het voorval verklaard: ‘Het kwam er echt met volle kracht uit’.
Uit het vorengaande leidt het hof af dat de verdachte [benadeelde] meermalen met zodanige kracht heeft getrapt/geschopt, dat hij zich daarmee willens en wetens heeft blootgesteld aan de naar algemene ervaringsregels aanmerkelijke kans dat [benadeelde] daardoor zou komen te overlijden. Het hof is gelet hierop van oordeel dat de verdachte voorwaardelijk opzet heeft gehad op de dood van [benadeelde] en acht derhalve het onder 1 primair tenlastegelegde bewezen.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het onder 1 primair bewezenverklaarde wordt als volgt gekwalificeerd:
poging tot doodslag.
Het onder 2 bewezenverklaarde wordt als volgt gekwalificeerd:
poging tot zware mishandeling, meermalen gepleegd.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. De feiten zijn strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezenverklaarde.
Op te leggen straf
De verdediging heeft – uitgaande van een bewezenverklaring van enkel de tenlastegelegde zware mishandeling (feit 1 subsidiair) en poging tot zware mishandeling (feit 2) – bepleit dat het hof aan de verdachte ten hoogste een gevangenisstraf zal opleggen waarvan de duur van het onvoorwaardelijke gedeelte gelijk is aan de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, al dan niet aangevuld met een voorwaardelijk strafdeel en al dan niet aangevuld met een taakstraf.
Daartoe is – kort weergegeven – het volgende aangevoerd.
De verdachte neemt verantwoordelijkheid voor hetgeen is voorgevallen en erkent dat hij fouten heeft gemaakt. Hij werkt fulltime als stukadoor en woont samen met zijn vriendin en zoon van 1,5 jaar oud in een koopwoning met een hypotheek. Sinds de onderhavige feiten is hij niet meer in aanraking met politie en justitie gekomen.
Verder is de reclassering positief over de verdachte. Zo staat in het reclasseringsrapport d.d. 11 juni 2021 vermeld dat de verdachte ondanks zijn beperkingen een baan gevonden heeft, dat hij meegewerkt heeft aan het doen opmaken van een voortgangsverslag na een afgerond agressieregulatietraject, en dat het recidiverisico op alle gebieden als ‘laag’ wordt ingeschat.
Een onvoorwaardelijke gevangenisstraf – waardoor de verdachte opnieuw gedetineerd raakt – zou ertoe leiden dat de beschermende factoren in het leven van de verdachte wegvallen. Hij zal dan zijn woning, werk en mogelijk zijn relatie verliezen, waardoor het recidiverisico zou kunnen toenemen.
Ook heeft op 3 oktober 2022 een mediationgesprek plaatsgevonden tussen de verdachte en slachtoffer [benadeelde] , waarin zij over en weer hun aandeel erkend hebben in aanleiding voor het handelen van de verdachte. Daarbij heeft [benadeelde] tevens te kennen gegeven dat hij niet wil dat de verdachte opnieuw naar de gevangenis moet. Weliswaar is het niet de verdachte geweest die het initiatief voor dit mediationgesprek heeft genomen, maar dit mag hem niet worden aangerekend nu hij tot het nemen van zo’n initiatief minder – althans minder dan de meesten – in staat is vanwege zijn autisme, ADHD en PDD-NOS.
Ten slotte betreft het oude feiten en is artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht van toepassing, aldus de verdediging.
Het hof overweegt als volgt.
Het hof heeft bij het bepalen van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in de hierop gestelde wettelijke strafmaxima en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Ten laste van de verdachte is allereerst – en anders dan de rechtbank – bewezenverklaard dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan een poging tot doodslag van [benadeelde] door hem meermalen in het gezicht te slaan en meermalen tegen het hoofd te schoppen (feit 1). Door aldus te handelen heeft de verdachte een verregaande inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van [benadeelde] . Uit de door [benadeelde] aan het hof toegezonden medische bescheiden blijkt dat hij in elk geval tot na 11 november 2020 nog steeds schrikkerig in het verkeer is en de mishandeling herbeleeft.
Daarnaast heeft de verdachte zich – direct voorafgaande aan voornoemde poging tot doodslag – schuldig gemaakt aan een poging tot zware mishandeling van [benadeelde] en [slachtoffer] door hen aan te rijden (feit 2). Ook daarmee heeft de verdachte een ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van beide slachtoffers. De verdachte heeft verklaard dat de handelingen plaatsvonden omdat hij verhaal wilde halen bij [benadeelde] omdat [benadeelde] enkele maanden eerder was vreemdgegaan met zijn vriendin. Het hof neemt de verdachte bijzonder kwalijk dat hij zijn emoties op deze manier heeft botgevierd.
Bovendien geldt voor beide bewezenverklaarde feiten dat deze hebben plaatsgevonden op de openbare weg en dat daarvan verschillende personen getuige zijn geweest. Het hof rekent het de verdachte dan ook ernstig aan dat hij heeft gehandeld zoals is bewezenverklaard.
Het hof heeft bij de strafoplegging acht geslagen op de inhoud van het uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 9 augustus 2022, betreffende het justitiële verleden van de verdachte. Hieruit blijkt dat hij niet eerder onherroepelijk is veroordeeld ter zake van soortgelijke strafbare feiten.
Het hof heeft tevens kennisgenomen van de inhoud van het voortgangsverslag van de reclassering d.d. 14 september 2022 betreffende de verdachte. Daaruit komt als voornaamste conclusie naar voren dat de verdachte zich aan zijn schorsingsvoorwaarden houdt. De reclassering adviseert een straf zonder bijzondere voorwaarden op te leggen. Daarbij komen geen indicaties naar voren voor ambulante behandeling dan wel voor andere interventies gericht op recidivebeperking. Ten slotte zou sprake zijn van een laag recidiverisico.
Anders dan de reclassering en met de advocaat-generaal is het hof van oordeel dat – gelet op het feit dat de verdachte eerder is veroordeeld wegens het voorhanden hebben van een vuurwapen en de (plotselinge) agressie die de verdachte bij de bewezenverklaarde feiten tentoongespreid heeft om verhaal te halen vanwege een situatie die zich enkele maanden daarvoor zou hebben voorgedaan – niet zonder meer begrijpelijk is dat door de reclassering wordt gesproken van een laag recidiverisico.
Het hof heeft – ingevolge artikel 51h, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering – bij de strafoplegging rekening gehouden met de overeenkomst die in het kader van de mediation tot stand is gekomen en waaruit volgt dat de verdachte en het slachtoffer [benadeelde] de kwestie willen afsluiten en achter zich willen laten.
Voorts heeft het hof gelet op de overige persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Uit het onderzoek ter terechtzitting is hieromtrent gebleken dat de verdachte fulltime als stukadoor werkt en samen met zijn vriendin en zoon in een koopwoning met een hypotheek woont.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, en in het bijzonder gelet op de aard en ernst van het bewezenverklaarde, is in beginsel zonder meer een langjarige onvoorwaardelijke gevangenisstraf passend en geboden. Het hof zal een gevangenisstraf voor de duur van 36 maanden – zoals door de advocaat-generaal is gevorderd – tot uitgangspunt nemen. Daarin heeft het hof tevens meegewogen dat sprake is geweest van een aanleiding in de relationele sfeer, waarin ook [benadeelde] in het kader van een mediationgesprek een aandeel heeft erkend in de aanleiding van het handelen van de verdachte. Dat gesprek is weliswaar niet door de verdachte geïnitieerd, maar dat acht het hof – mede in het licht van zijn stoornissen van de verdachte – niet onbegrijpelijk.
Het hof acht vanwege het potentiële recidiverisico een voorwaardelijk strafdeel met reclasseringstoezicht geboden om recidive te voorkomen. Het hof zal daarbij – anders dan de advocaat-generaal – een maximaal gedeelte van de gevangenisstraf voorwaardelijk opleggen, mede gelet op de – voorzichtig – positieve ontwikkelingen in het leven van de verdachte.
Naar het oordeel van het hof kan echter – gelet op de ernst van het bewezenverklaarde in de verhouding tot andere strafbare feiten, en in het bijzonder met het oog op de generale preventie – niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die deels onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming met zich brengt.
Alles afwegende is het hof van oordeel dat gelet op de aard en ernst van het bewezenverklaarde, oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van 36 maanden, waarvan 24 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren en de bijzondere voorwaarde reclasseringstoezicht, passend en geboden is. Het hof zal daarbij tevens de aftrek bevelen van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.
Met oplegging van een (gedeeltelijk) voorwaardelijke gevangenisstraf wordt enerzijds de ernst van het bewezenverklaarde tot uitdrukking gebracht en wordt anderzijds de strafoplegging dienstbaar gemaakt aan het voorkomen van nieuwe strafbare feiten.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]
De benadeelde partij heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van € 14.166,07, te vermeerderen met de wettelijke rente. Deze vordering valt uiteen in de volgende onderdelen.
1. Eigen risico € 385,00
2. Tandartskosten € 879,25
3. Neusspray & pleisters € 16,36
4. Reiskosten € 26,36
5. Parkeerkosten € 7,00
6. Kledingschade € 486,50
7. Hulp & mantelzorg € 473,60
8. Hulp vriendin € 2.128,00
9. Verlies zelfwerkzaamheid € 150,00
10. Uitlaten honden tot eind 2020 € 3.192,00
11. Uitlaten honden vanaf begin 2021 € 1.130,50
12. Vloeibaar voedsel € 283,50
13.
Bijvoeding € 8,00 +
Totale materiële schade € 9.166,07
14.
Smartengeld € 5.000,00 +
Totale immateriële schade € 5.000,00 +
Totale gevorderde schadevergoeding € 14.166,07
De vordering is bij vonnis waarvan beroep gedeeltelijk toegewezen tot een totaalbedrag van € 8.247,27 als vergoeding van materiële schade en een bedrag van € 3.500,00 als vergoeding van immateriële schade, telkens vermeerderd met de wettelijke rente. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd ter zake van het niet toegewezen gedeelte van de vordering.
Ter terechtzitting heeft de advocaat van de benadeelde partij te kennen gegeven dat post 9 (verlies zelfwerkzaamheid) in hoger beroep niet wordt gehandhaafd en dat post 14 (smartengeld) in hoger beroep wordt verminderd tot het door de rechtbank toegewezen bedrag van € 3.500,00. Voorts is medegedeeld dat de benadeelde partij een voorschot van de verzekering heeft ontvangen ter hoogte van € 4.500,00, zodat dat bedrag in mindering dient te worden gebracht op het eventueel toe te wijzen gedeelte van de vordering.
De vordering in hoger beroep komt er aldus als volgt uit te zien.
1. Eigen risico € 385,00
2. Tandartskosten € 879,25
3. Neusspray & pleisters € 16,36
4. Reiskosten € 26,36
5. Parkeerkosten € 7,00
6. Kledingschade € 486,50
7. Hulp & mantelzorg € 473,60
8. Hulp vriendin € 2.128,00
9.
Verlies zelfwerkzaamheid € 0,00(niet gehandhaafd)
10. Uitlaten honden tot eind 2020 € 3.192,00
11. Uitlaten honden vanaf begin 2021 € 1.130,50
12. Vloeibaar voedsel € 283,50
13.
Bijvoeding € 8,00 +
Totale materiële schade € 9.016,07
14.
Smartengeld € 3.500,00 +
Totale immateriële schade € 3.500,00 +
Totale gevorderde schadevergoeding € 12.516,07
De verdediging heeft aangevoerd dat het hof de vordering voor wat betreft de posten 7, 8, 10 en 11 niet-ontvankelijk zal verklaren, nu deze posten onvoldoende onderbouwd zijn. Ten aanzien van de posten 1, 2, 3, 4, 5, 6, 12 en 13 heeft de verdediging te kennen gegeven dat de verdachte bereid is de gevorderde schade te vergoeden. Ten aanzien van post 14 (smartengeld) heeft de verdediging bepleit dat het door de rechtbank toegewezen bedrag van € 3.500,00 meer in lijn zou zijn met de onderhavige zaak.
Het hof overweegt als volgt.
Materiële schade
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof genoegzaam gebleken dat de benadeelde partij [benadeelde] als gevolg van het onder 1 primair en 2 bewezenverklaarde handelen van de verdachte, rechtstreeks materiële schade heeft geleden tot een bedrag van € 2.091,97 (posten 1, 2, 3, 4, 5, 6, 12, en 13). Deze door de benadeelde partij gestelde schade is voldoende onderbouwd, niet inhoudelijk betwist en komt voor vergoeding in aanmerking. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag toewijsbaar is.
Het hof is van oordeel dat voor het overige (posten 7, 8, 10 en 11) de behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding zou opleveren, omdat de beantwoording van de vraag of en zo ja, in hoeverre, die schade het rechtstreekse gevolg is van het bewezenverklaarde handelen van de verdachte, nader onderzoek zou vergen. Het hof zal daarom de vordering van de benadeelde partij voor dat gedeelte niet-ontvankelijk verklaren en bepalen dat de benadeelde partij de vordering in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Immateriële schade
Met betrekking tot de gevorderde immateriële schadevergoeding (post 14) overweegt het hof als volgt.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof genoegzaam gebleken dat aan de benadeelde partij – als gevolg van het onder 1 primair en 2 bewezenverklaarde handelen van de verdachte – rechtstreeks nadeel is toegebracht als bedoeld in artikel 6:106, eerste lid, onder b, van het Burgerlijk Wetboek.
De benadeelde partij heeft immers aan het onder 1 primair en 2 bewezenverklaarde handelen van de verdachte fracturen overgehouden in zijn jukbeen en oogkas, alsook een hersenschudding diverse schaafwonden. Verder is bij de verdachte een posttraumatische stressstoornis (PTSS) vastgesteld.
De hoogte van de door de benadeelde partij geleden immateriële schade begroot het hof op basis van de thans beschikbare gegevens omtrent gevolgen van het door de verdachte bewezenverklaarde handelen, op grond van voormeld wetsartikel naar billijkheid op een bedrag van € 3.500,00. De verdachte is derhalve tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag toewijsbaar is.
Resumé
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij [benadeelde] als gevolg van het onder 1 primair en 2 bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks materiële en immateriële schade heeft geleden tot een bedrag van (in totaal) € 5.591,97. De verdachte is
in beginseltot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag toewijsbaar is.
Echter, nu namens de benadeelde partij is aangevoerd dat een algemeen voorschot door de verzekering is betaald ter hoogte van € 4.500,00, zal het hof dit in mindering brengen op het toe te wijzen bedrag. Omdat het voorschot niet nader gespecificeerd is zal het hof dit bedrag in mindering brengen op zowel het toe te wijzen bedrag aan materiële schade als op het toe te wijzen bedrag aan immateriële schade, naar rato van die toewijzing ten opzichte van het totaal toe te wijzen bedrag.
Categorie
Toewijzing
Percentage
Voorschot
€ 5.591,97
100,0000 %
€ 4.500,00
Materieel
€ 2.091,97
37,4103 %
€ 1.683,46
Immaterieel
€ 3.500,00
62,5897 %
€ 2.816,54
€ 2.091,97 (materiële schade) -/- € 1.683,46 (voorschot) = € 408,51 aan materiële schade.
€ 3.500,00 (immateriële schade) -/- € 2.816,54 (voorschot) = € 683,46 aan immateriële schade.
Het hof zal derhalve een bedrag van € 1.091,97 toewijzen, bestaande uit € 408,51 aan materiële schadevergoeding en € 683,46 aan immateriële schadevergoeding, onder niet-ontvankelijkverklaring van het meer of anders gevorderde.
Wettelijke rente
Het toe te wijzen bedrag aan materiële en immateriële schadevergoeding zal, zoals gevorderd, worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 17 juni 2021, zijnde de datum van indienen van de vordering, tot aan de dag der algehele voldoening.
Proceskosten
Het hof zal de verdachte, die als de in het ongelijk gestelde partij kan worden aangemerkt, tevens veroordelen in de proceskosten aan de zijde van de benadeelde partij, ten tijde van het wijzen van dit arrest begroot op nihil.
Schadevergoedingsmaatregel
Op grond van het onderzoek ter terechtzitting heeft het hof in rechte vastgesteld dat door het onder 1 en 2 bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade aan het slachtoffer [benadeelde] is toegebracht tot een bedrag van € 5.591,97. De verdachte is daarvoor jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk.
Het hof ziet aanleiding om aan de verdachte de maatregel tot schadevergoeding op
te leggen ter hoogte van voormeld bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 17 juni 2021 tot aan de dag der algehele voldoening
,nu het hof het wenselijk acht dat de Staat der Nederlanden schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert.
Het hof zal daarbij bepalen dat gijzeling voor na te melden duur kan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verschuldigdheid niet opheft.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 45, 57, 63, 287 en 302 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.
BESLISSING
Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 primair en 2 tenlastegelegde heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart het onder 1 primair en 2 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
36 (zesendertig) maanden;
bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
24 (vierentwintig) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of de verdachte gedurende de proeftijd van
2 (twee) jarenten behoeve van het vaststellen van zijn/haar identiteit geen medewerking heeft verleend aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage heeft aangeboden of geen medewerking heeft verleend aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclasseringsinstelling zo vaak en zolang als de reclasseringsinstelling dit noodzakelijk acht daaronder begrepen, dan wel de hierna te noemen bijzondere voorwaarde niet heeft nageleefd;
stelt als bijzondere voorwaarde dat de veroordeelde zich zal
meldenbinnen drie werkdagen na het ingaan van de proeftijd bij SVG Reclassering Limburg, Mondriaan, Vijverdalseweg 1, 6226 NB te Maastricht. De veroordeelde zal zich blijven melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig acht.
geeft opdracht aan de reclassering tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarde en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde] ter zake van het onder 1 primair en 2 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 1.091,97 (duizend eenennegentig euro en zevenennegentig eurocent)bestaande uit € 408,51 (vierhonderdacht euro en eenenvijftig euro cent) materiële schade en € 683,46 (zeshonderddrieëntachtig euro en zesenveertig cent) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 17 juni 2021 tot aan de dag der algehele voldoening;
verklaart de vordering van de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil;
legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde] , ter zake van het onder 1 primair en 2 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van
€ 1.091,97 (duizend eenennegentig euro en zevenennegentig eurocent)bestaande uit € 408,51 (vierhonderdacht euro en eenenvijftig eurocent) materiële schade en € 683,46 (zeshonderddrieëntachtig euro en zesenveertig cent) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 17 juni 2021 tot aan de dag der algehele voldoening;
bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste
20 (twintig)dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op;
bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Aldus gewezen door:
mr. F. van Es, voorzitter,
mr. K.J. van Dijk en mr. R.G.A. Beaujean, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. J.A.A. Vulto, griffier,
en op 19 oktober 2022 ter openbare terechtzitting uitgesproken.

Voetnoten

1.Tenzij anders vermeld wordt hierna verwezen naar pagina’s van het dossier van de politie, Eenheid Limburg, district Zuid-West-Limburg, basisteam Maastricht, registratienummer PL2411-2020113654-Z, gesloten d.d. 20 juli 2020 door verbalisant [verbalisant] , brigadier van politie Eenheid Limburg (doorgenummerde pagina’s 1 tot en met 52). Alle tot het bewijs gebezigde processen-verbaal zijn, voor zover niet anders vermeld, in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde verbalisanten en alle verklaringen zijn, voor zover nodig, zakelijk weergege
2.Noot griffier bij publicatie: bij het publiceren van dit arrest is gebleken dat hier per abuis 'dossierpagina 30' staat vermeld terwijl hier 'dossierpagina 32' bedoeld is.