In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 19 oktober 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de kinderrechter in de rechtbank Oost-Brabant. De verdachte, geboren in 2003, was eerder veroordeeld voor openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen, met een werkstraf van 100 uren en voorwaardelijke jeugddetentie. De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen deze veroordeling. Tijdens de zitting in hoger beroep heeft het hof de vordering van de advocaat-generaal gehoord, die bevestiging van het vonnis met aanvulling van de bewijsvoering heeft gevorderd. De verdediging pleitte voor vrijspraak van de verdachte, stellende dat de bewijsvoering onvoldoende was.
Het hof heeft de verklaringen van het slachtoffer en getuigen beoordeeld. Het slachtoffer had eerder verklaard over de geweldpleging, maar weigerde aangifte te doen uit angst voor de verdachte. De getuigen hebben de verdachte herkend op basis van een filmpje van het incident. Het hof oordeelde dat de verklaringen van het slachtoffer en getuigen betrouwbaar waren en dat er voldoende bewijs was voor de betrokkenheid van de verdachte bij het geweldsdelict.
De strafoplegging werd herzien. Het hof legde een taakstraf op van 120 uren, waarvan 40 uren voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar. Het hof oordeelde dat de eerdere straf onvoldoende recht deed aan de ernst van het feit en dat de verdachte een risico had genomen op ernstig letsel voor het slachtoffer. Het hof vernietigde het eerdere vonnis voor wat betreft de strafoplegging en bevestigde het vonnis voor het overige.