ECLI:NL:GHSHE:2022:3620

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
19 oktober 2022
Publicatiedatum
19 oktober 2022
Zaaknummer
20-002582-21
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen veroordeling voor openlijk geweld in vereniging

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 19 oktober 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de kinderrechter in de rechtbank Oost-Brabant. De verdachte, geboren in 2003, was eerder veroordeeld voor openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen, met een werkstraf van 100 uren en voorwaardelijke jeugddetentie. De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen deze veroordeling. Tijdens de zitting in hoger beroep heeft het hof de vordering van de advocaat-generaal gehoord, die bevestiging van het vonnis met aanvulling van de bewijsvoering heeft gevorderd. De verdediging pleitte voor vrijspraak van de verdachte, stellende dat de bewijsvoering onvoldoende was.

Het hof heeft de verklaringen van het slachtoffer en getuigen beoordeeld. Het slachtoffer had eerder verklaard over de geweldpleging, maar weigerde aangifte te doen uit angst voor de verdachte. De getuigen hebben de verdachte herkend op basis van een filmpje van het incident. Het hof oordeelde dat de verklaringen van het slachtoffer en getuigen betrouwbaar waren en dat er voldoende bewijs was voor de betrokkenheid van de verdachte bij het geweldsdelict.

De strafoplegging werd herzien. Het hof legde een taakstraf op van 120 uren, waarvan 40 uren voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar. Het hof oordeelde dat de eerdere straf onvoldoende recht deed aan de ernst van het feit en dat de verdachte een risico had genomen op ernstig letsel voor het slachtoffer. Het hof vernietigde het eerdere vonnis voor wat betreft de strafoplegging en bevestigde het vonnis voor het overige.

Uitspraak

Parketnummer : 20-002582-21
Uitspraak : 19 oktober 2022
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de kinderrechter in de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch, van 19 oktober 2021, in de strafzaak met parketnummer 01-113525-21 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2003,
wonende te [adres] .
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep is de verdachte veroordeeld ter zake van openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen tot een werkstraf voor de duur van 100 uren, subsidiair 50 dagen jeugddetentie, waarvan 50 uren, subsidiair 25 dagen jeugddetentie, voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
Van de zijde van de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het beroepen vonnis zal bevestigen met aanvulling van de gronden voor wat betreft de bewijsvoering.
Door de verdediging is bepleit dat de verdachte wordt vrijgesproken van het hem tenlastegelegde.
Vonnis waarvan beroep
Het hof verenigt zich met het beroepen vonnis en met de gronden waarop dit berust, behalve voor wat betreft de strafoplegging en met aanvulling van de bewijsoverweging.
Voorts zal het hof – nu de meervoudige strafkamer gebonden is aan het motiveringsvoorschrift van artikel 359, derde lid, eerste volzin, van het Wetboek van Strafvordering – de inhoud van de door de kinderrechter opgesomde bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring, uitwerken in een aanvulling op dit verkorte arrest, indien tegen dit arrest beroep in cassatie wordt ingesteld. Deze aanvulling wordt dan aan dit arrest gehecht.
Aanvullende bewijsoverweging
In hoger beroep is van de zijde van de verdachte nog aangevoerd dat de herkenningen van [slachtoffer] , [getuige 1] , [getuige 2] en [getuige 3] te subjectief en onvoldoende onderbouwd zijn om, zonder stevig steunbewijs, de basis voor een bewezenverklaring te vormen. Uit het dossier en de getuigenverklaringen bij de raadsheer-commissaris blijkt dat het filmpje door iedereen is gezien en besproken en dat de naam van de verdachte in dat kader al is rondgezongen, waardoor ook personen die de verdachte amper kennen een ‘herkenning’ hebben gedaan. De raadsman heeft derhalve bepleit dat er sprake is van teveel twijfel ten aanzien van de betrokkenheid van de verdachte, waardoor de verdachte van het tenlastegelegde moet worden vrijgesproken.
Het hof overweegt als volgt.
Het hof stelt vast dat het slachtoffer [slachtoffer] tegenover de politie heeft verklaard over de openlijke geweldpleging en dat hij daarbij de namen van de verdachte en de mededaders heeft genoemd (politiedossier pagina 35-36). Hij wilde echter geen aangifte doen uit angst voor wraakacties van de zijde van de verdachte. Ook heeft zijn moeder voorafgaand aan zijn getuigenverhoor bij de raadsheer-commissaris gebeld naar het kabinet van de raadsheer-commissaris, met de mededeling dat haar zoon nog steeds niet wil verklaren over het feit, omdat hij de verdachte nog wel eens tegenkomt en bang voor hem is. In dat licht begrijpt het hof de verklaring van [slachtoffer] bij de raadsheer-commissaris (inhoudende dat hij zich de vechtpartij en het filmpje niet kan herinneren en dat hij de verdachte niet kent) in die zin, dat hij dit heeft verklaard uit angst voor de verdachte. De verklaring van [slachtoffer] bij de raadsheer-commissaris doet aldus geen afbreuk aan hetgeen hij eerder tegen de politie heeft gezegd (op pagina 35-36 van het politiedossier).
Deze verklaring van [slachtoffer] tegenover de politie vindt steun in de herkenningen van [getuige 1] , [getuige 2] en [getuige 3] aan de hand van het filmpje van de openlijke geweldpleging. In hetgeen de raadsman ten overstaan van het hof met betrekking tot de betrouwbaarheid van deze herkenningen naar voren heeft gebracht ziet het hof geen aanleiding om anders te beslissen dan de kinderrechter. [getuige 1] heeft bij de politie verklaard dat hij de verdachte herkent en dat hij de verdachte kent van de skatebaan en het voetbal. Gehoord bij de raadsheer-commissaris heeft hij verklaard dat hij [verdachte] herkent aan zijn lengte, zijn kapsel, manier van bewegen, zijn stem en zijn manier van praten. Hij kende hem niet heel goed maar zag hem wel eens en sprak met hem. Ook heeft [getuige 1] verklaard over met wie hij heeft besproken wat er op het filmpje te zien is.
[getuige 2] heeft bij de politie verklaard dat zij een filmpje kreeg toegestuurd en dat zij op de beelden de verdachte herkende. Zij verklaart dat zij de verdachte kent vanuit [plaats] en dat hij regelmatig in het dorp te vinden is. Bij de raadsheer-commissaris heeft zij verklaard dat zij de verdachte herkende aan zijn uiterlijk. Zij heeft verklaard dat niemand had verteld wie er op de beelden stond, dat heeft zij zelf gezien. Zij kwam de verdachte wel eens tegen op straat en sprak wel eens met hem. [getuige 3] heeft bij de politie verklaard dat hij op het filmpje de verdachte herkent. Hij kent de verdachte omdat hij in het verleden vaak met hem omging. Bij de raadsheer-commissaris heeft hij verklaard dat hij de verdachte goed kent. Hij ging vroeger met hem om. Als hij bij de politie heeft verklaard dat hij verdachte herkende dan zal dat zo zijn.
Het hof stelt vast dat de bovengenoemde verklaringen voldoende specifiek zijn en elkaar over en weer ondersteunen. Het hof acht de verklaringen van [slachtoffer] , [getuige 1] , [getuige 2] en [getuige 3] derhalve betrouwbaar. Het hof verwerpt het verweer en acht het tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen.
Gelet op de verklaring van [slachtoffer] over wanneer het incident heeft plaatsgevonden in combinatie met hetgeen is gerelateerd in het proces-verbaal van bevindingen van [verbalisant] met betrekking tot het gesprek met de directrice van het [middelbare school] in Boxmeer d.d. 16 oktober 2020 acht het hof voldoende vast staan dat het incident in de ten laste gelegde periode heeft plaatsgevonden.
Op te leggen sanctie
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan openlijke geweldpleging, waarbij zijn aandeel erin bestond dat hij het slachtoffer tegen het hoofd heeft geschopt en geslagen. Door aldus te handelen heeft de verdachte het risico genomen dat het slachtoffer ernstig en potentieel levensbedreigend letsel zou oplopen. Dit is een ernstig feit. Daarbij heeft de verdachte tegenover de Raad voor de Kinderbescherming geen openheid gegeven over zijn persoonlijke omstandigheden, waardoor zij onvoldoende zicht hebben kunnen krijgen op de verdachte en geen strafadvies hebben kunnen uitbrengen. Dit acht het hof zorgelijk in het licht van de ernst van het bewezenverklaarde.
Naar het oordeel van het hof kan niet worden volstaan met een straf als door de advocaat-generaal gevorderd omdat daarin de aard en de ernst van het bewezenverklaarde onvoldoende tot uitdrukking komt. Het hof acht een werkstraf voor de duur van 120 uren, subsidiair 60 dagen jeugddetentie, waarvan 40 uren, subsidiair 20 dagen jeugddetentie, voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, passend en geboden.
Met oplegging van een (gedeeltelijk) voorwaardelijke straf wordt enerzijds de ernst van het bewezenverklaarde tot uitdrukking gebracht en wordt anderzijds de strafoplegging dienstbaar gemaakt aan het voorkomen van nieuwe strafbare feiten.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van de strafoplegging en doet in zoverre opnieuw recht.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstraf, bestaande uit een
werkstrafvoor de duur van
120 (honderdtwintig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
60 (zestig) dagen jeugddetentie.
Bepaalt dat een gedeelte van de werkstraf, groot
40 (veertig)uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
20 (twintig) dagen jeugddetentie, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige.
Aldus gewezen door:
mr. H.A.T.G. Koning, voorzitter,
mr. J. Platschorre en mr. drs. M.C.C. van de Schepop, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. R.R.A.C. Dinnissen, griffier,
en op 19 oktober 2022 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
De griffier is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.