ECLI:NL:GHSHE:2022:362

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
10 februari 2022
Publicatiedatum
11 februari 2022
Zaaknummer
200.298.414_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Echtscheiding en verdeling van de gezamenlijke woning; uitsluiting van de vordering tot verdeling

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, gaat het om een echtscheiding tussen een vrouw en een man, die samen twee meerderjarige kinderen hebben. De vrouw verzoekt om de verdeling van de gezamenlijke woning voor de duur van drie jaar uit te sluiten, terwijl de man verzoekt om het exclusieve gebruiksrecht van de woning. De vrouw is van mening dat haar verblijf in de woning, samen met de kinderen, een groter belang dient dan de man zijn belang bij de verkoop van de woning. Het hof overweegt dat de vrouw psychische klachten heeft en dat de kinderen autisme hebben, maar oordeelt dat dit niet voldoende is om de verdeling van de woning uit te sluiten. De man heeft al sinds oktober 2018 geen eigen woning meer en heeft belang bij een snelle verkoop van de gezamenlijke woning. Het hof wijst de grieven van de vrouw af en bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, die de echtscheiding heeft uitgesproken en de man in zijn verzoek om verkoop van de woning heeft gesteund. De proceskosten worden gecompenseerd, aangezien partijen echtgenoten zijn.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
Team familie- en jeugdrecht
zaaknummer : 200.298.414/01
zaaknummer rechtbank : C/02/375158 FA RK 20-3979
beschikking van de meervoudige kamer van 10 februari 2022
inzake
[de vrouw],
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster in het principaal hoger beroep,
verweerster in het incidenteel hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat mr. R.E. Teusink te Roosendaal,
tegen
[de man],
wonende te [woonplaats] ,
verweerder in het principaal hoger beroep,
verzoeker in het incidenteel hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. J.B. de Bree te Etten-Leur.

1.De procedure in het kort

Deze zaak gaat over de echtscheiding, de vraag of de vordering tot verdeling van de gezamenlijke woning van partijen moet worden uitgesloten (art. 3:178 lid 3 BW) en het gebruiksrecht van die woning.

2.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant (Breda) van 25 mei 2021, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

3.Het geding in hoger beroep

3.1.
De vrouw is op 11 augustus 2021 in hoger beroep gekomen van voormelde beschikking.
3.2.
De man heeft op 6 september 2021 een verweerschrift tevens houdende incidenteel hoger beroep ingediend.
3.3.
De vrouw heeft op 27 oktober 2021 een verweerschrift op het incidenteel hoger beroep ingediend.
3.4.
Bij het hof is voorts ingekomen het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van de rechtbank d.d. 8 april 2021.
3.5.
De mondelinge behandeling heeft op 26 januari 2022 plaatsgevonden. De vrouw is, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet verschenen. Wel is mr. Teusink namens haar verschenen. Met de man is op voorstel van mr. De Bree een telefonische verbinding tot stand gebracht. Mr. Teusink heeft met die gang van zaken ingestemd. Mr. De Bree zelf is in persoon verschenen.

4.De feiten

Het hof gaat uit van de volgende feiten.
a. a) Partijen zijn op 7 juni 1991 met elkaar gehuwd in de wettelijke gemeenschap van goederen.
b) Zij zijn de ouders van twee meerderjarige kinderen, [kind 1] , thans 28 jaar, en [kind 2] , thans 23 jaar (hierna ook: de kinderen). [kind 1] en [kind 2] zijn beiden gediagnosticeerd met autisme.
c) Partijen hebben in gezamenlijke eigendom de woning gelegen aan de [adres] te [plaats 1] (hierna: de woning). Op de woning rust een hypothecaire geldlening bij [hypotheken] Hypotheken met nummer [nummer] . Partijen zijn hoofdelijk aansprakelijk voor deze lening.
d) De man is op 1 oktober 2018 uit de woning vertrokken. De vrouw en de kinderen wonen er thans nog.
e) De man heeft op 30 juli 2020 een verzoek tot echtscheiding ingediend bij de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda.

5.De omvang van het geschil

5.1.
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank de echtscheiding tussen partijen uitgesproken. Voorts heeft de rechtbank, voor zover thans van belang:
- uitvoerbaar bij voorraad bepaald dat de woning binnen twee weken na de inschrijving van de echtscheidingsbeschikking te koop moet worden gezet door het verlenen van een verkoopopdracht aan [makelaar] Makelaars o.g. te [plaats 2], tegen een reële marktconforme door die makelaar vast te stellen prijs, tenzij partijen het samen eens worden over de verkoopprijs van de woning, en op straffe van een dwangsom van € 500,-- per dag dat de vrouw daarmee in gebreke blijft (rov. 5.4);
- bepaald dat de vrouw voornoemde makelaar, al dan niet met potentiële kopers, toegang tot de woning dient te verschaffen, op straffe van een dwangsom van € 500,-- per dag dat de vrouw daarmee in gebreke blijft (rov. 5.5.);
- bepaald dat de vrouw dient te verschijnen bij de notaris en medewerking dient te verlenen aan het tot stand komen van de akte van levering en overschrijving in de openbare registers op straffe van een dwangsom van € 500,-- per dag dat de vrouw daarmee in gebreke blijft (rov. 5.6.);
- bepaald dat na verkoop van de woning en na aflossing van de hypothecaire geldlening een positieve opbrengst tussen partijen bij helfte zal worden verdeeld, dan wel bij een negatieve opbrengst beide partijen ieder de helft voor hun zullen rekening nemen (rov. 5.7.);
- bepaald, voor zover de vrouw in gebreke blijft aan het onder 5.4 tot en met 5.7 van de beschikking bepaalde te voldoen:
  • dat de beschikking in de plaats komt van de noodzakelijke toestemming en/of wilsverklaring van de vrouw tot het in de verkoop geven van de woning aan [makelaar] Makelaars o.g. te [plaats 2];
  • dat de beschikking in de plaats komt van de eigendomsoverdracht en levering van de woning noodzakelijke toestemming en/of wilsverklaring en/of handtekening van de vrouw;
  • dat de vrouw de woning bij notariële overdracht bij gelegenheid van de verkoop zal verlaten op straffe van een dwangsom van € 500,-- per dag dat de vrouw daarmee in gebreke blijft;
- bepaald dat de vrouw aan dwangsommen in totaal maximaal een bedrag van € 15.000,-- zal verbeuren;
- de proceskosten tussen partijen gecompenseerd in die zin dat ieder de eigen kosten draagt.
5.2.
De grieven van de vrouw gaan over:
- de echtscheiding (grief I);
- de verdeling van de woning (grief II t/m IV).
De grieven V tot en met XI zijn zogenaamde veeggrieven. Blijkens de toelichting van de vrouw daarop en hoe de man deze heeft opgevat, hebben deze grieven naast de andere grieven geen zelfstandige betekenis en behoeven deze daarom geen afzonderlijke bespreking.
De vrouw verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen en de verzoeken van de man af te wijzen. Indien de bestreden beschikking op het punt van de echtscheiding wordt bekrachtigd, verzoekt de vrouw te bepalen dat de verdeling van de woning voor de duur van drie jaar wordt uitgesloten,
5.3.
De grief (1) van de man gaat over het gebruiksrecht van de woning.
De man verzoekt in het principaal hoger beroep de bestreden beschikking te bekrachtigen.
In het incidenteel hoger beroep verzoekt de man de bestreden beschikking aan te vullen in die zin dat het exclusieve gebruiksrecht van de woning wordt toegekend aan de man binnen twee maanden na de beschikking van het hof op straffe van een dwangsom van € 500,-- per dag dat de vrouw de woning niet verlaat.
5.4.
De vrouw verzoekt de man in het incidenteel hoger beroep niet-ontvankelijk te verklarend, althans het incidenteel hoger beroep af te wijzen.
5.5.
Het hof zal de grieven in principaal en incidenteel hoger beroep per onderwerp bespreken.

6.De motivering van de beslissing

De echtscheiding (grief I van de vrouw)
6.1.
De
vrouwbetwist dat het huwelijk duurzaam is ontwricht. Zij wenst de echtscheiding niet en heeft veel moeite met de gevolgen die een echtscheiding voor haar en de kinderen meebrengen. Er is geen zicht op alternatieve woonruimte voor haar en de kinderen. Begeleid wonen voor de kinderen is financieel niet haalbaar. Het huwelijk kan worden hersteld als beide partijen zich daarvoor mede in het belang van de kinderen inzetten. De vrouw wil hierover in overleg treden met de man en eventueel huwelijkstherapie volgen. Zij wil het gezin bij elkaar houden.
6.2.
De
manheeft verweer gevoerd. Hij betoogt dat het huwelijk van partijen duurzaam is ontwricht en dat er geen zicht is op herstel van de behoorlijke echtelijke verhoudingen. Partijen leven al ruim drie jaar gescheiden. De man wil niet meer terug naar de vrouw, hij wil niet in overleg met haar en hij wil niet in huwelijkstherapie. Partijen zijn bij een mediator geweest, maar dat heeft de man alleen maar gesterkt in zijn overtuiging dat hij van de vrouw wenst te scheiden. Dat de kinderen autisme hebben en de vrouw geen zicht heeft op een alternatieve woonruimte zijn geen redenen om de echtscheiding niet uit te spreken.
6.3.
Het
hofoverweegt als volgt.
Ingevolge art. 1:151 BW is voor een echtscheiding op verzoek van één der echtgenoten vereist dat het huwelijk duurzaam is ontwricht. Volgens de wetsgeschiedenis is een huwelijk duurzaam ontwricht indien de voortzetting van de samenleving ondraaglijk is geworden of, anders gezegd, indien de samenleving krachteloos is gemaakt. Het element duurzaamheid moet aldus worden verstaan dat er geen uitzicht bestaat op herstel van enigszins behoorlijke echtelijke verhoudingen. Indien een echtgenoot stelt, en daarbij volhardt, dat hij niet meer met zijn echtgenoot kan samenleven, zal dit door de rechter moeten worden opgevat als een zeer ernstige aanwijzing dat de toestand van duurzame ontwrichting bestaat en vormt dit volgens de vaste rechtspraak vrijwel altijd een beslissende aanwijzing dat het huwelijk duurzaam is ontwricht. Het gedurende langere tijd niet meer samenwonen vormt eveneens een ernstige aanwijzing voor duurzame ontwrichting.
Nu de man in hoger beroep volhardt in zijn stelling dat het huwelijk duurzaam is ontwricht en dat een verzoening tussen partijen is uitgesloten en eveneens vaststaat dat partijen al gedurende geruime tijd niet meer samenwonen, moet de duurzame ontwrichting van het huwelijk tussen partijen als vaststaand worden aangenomen. Hiermee is aan de grond voor echtscheiding voldaan. Grief I van de vrouw faalt.
De verdeling van de echtelijke woning (grief II t/m IV)
6.4.
Nu haar grief tegen de echtscheiding faalt, komt het hof toe aan het verzoek van de
vrouwde verdeling van de woning voor de duur van drie jaar uit te sluiten. Zij betoogt daartoe dat haar verblijf in de woning samen met de kinderen een aanmerkelijk groter belang dient dan het belang van de man om tot verdeling van de woning te komen. De vrouw heeft psychische klachten waarvoor zij onder behandeling is bij de Geestelijke Gezondheidszorg en de kinderen zijn beiden gediagnosticeerd met autisme. Alternatieve woonruimte is voor haar noch voor de kinderen beschikbaar. Een verdeling van de woning schaadt de gezondheid en het welzijn van de vrouw en ook van de kinderen. Als het met de kinderen slechter gaat, raakt dit het welzijn van de vrouw. Daarom dienen ook hun belangen, anders dan de rechtbank heeft overwogen, te worden meegewogen.
Gezien dit alles staat ook de redelijkheid en billijkheid er aan de in de weg haar verzoek om de verdeling van de woning voor de duur van drie jaren uit te sluiten, af te wijzen. Bij gelegenheid van de mondelinge behandeling in hoger beroep heeft de advocaat van de vrouw bepleit dat indien uitsluiting van de verdeling voor de duur van drie jaren door het hof niet aangewezen wordt geacht, de verdeling voor een termijn van in ieder geval één jaar dient te worden uitgesloten.
6.5.
De
manbetoogt dat hij er belang bij heeft dat de woning zo spoedig mogelijk wordt verkocht. Thans verblijft hij bij zijn vader die in een huurwoning woont. Zijn dementerende moeder is onlangs opgenomen in een zorginstelling en zijn vader is de eerst wachtende op de lijst om haar te volgen, zodra een tweepersoonskamer beschikbaar komt. Zodra dat zal zijn, kan de man niet meer in de huurwoning blijven. Omdat hij de vaste lasten van de woning van partijen en partneralimentatie betaalt, wordt het moeilijk voor hem om aan andere woonruimte te komen. Van niemand kan verlangd worden om in onverdeeldheid te blijven, maar van hem kan dat in deze situatie al helemaal niet. Hij wenst uit deze uitzichtloze situatie te komen en verder te gaan met zijn leven.
De man heeft al sinds oktober 2018 geen eigen woning meer gehad, maar wel meebetaald aan de lasten van de woning waar hij geen gebruik van kan maken. De vrouw weet al ruim drie jaar dat zij op zoek moet gaan naar een andere woning voor haar (en de kinderen). Dat heeft zij niet gedaan. Wel heeft zij de woning laten verwaarlozen. Er lopen tien honden binnen en vaak ook nog een pony. De woning schijnt helemaal uitgeleefd te zijn. Ook de tuin van de woning is helemaal verwaarloosd. Op deze manier kan de woning al niet eens verkocht worden, althans niet voor het bedrag dat de woning eigenlijk zou moeten opleveren.
Het is niet te verwachten dat de situatie voor de vrouw over drie jaar anders zal zijn. De vrouw is enkel aan het tijdrekken. Ook een kortere termijn dan drie jaar is voor de man niet acceptabel. De vrouw kan de echtscheiding niet accepteren en stopt haar hoofd in het zand. Zij neemt geen enkele verantwoordelijkheid.
6.6.
Het
hofoverweegt als volgt.
Artikel 3:178 lid 1 BW bepaalt dat ieder der deelgenoten te allen tijde de verdeling van een gemeenschappelijk goed kan vorderen, tenzij uit de aard van de gemeenschap of uit het in de volgende leden van ditzelfde artikel anders voortvloeit. Artikel 3:178 lid 3 BW bepaalt dat indien de door een onmiddellijke verdeling getroffen belangen van een of meer deelgenoten aanmerkelijk groter zijn dan de belangen die door de verdeling worden gediend, kan de rechter voor wie een vordering tot verdeling aanhangig is, op verlangen van een deelgenoot een of meermalen, telkens voor ten hoogste drie jaren, een vordering tot verdeling uitsluiten.
6.7.
Bij beantwoording van de vraag of de door de verdeling getroffen belangen aanmerkelijk groter zijn dan de belangen die door verdeling zijn gediend, moeten de belangen van beide partijen tegen elkaar worden afgewogen, rekening houdend met alle feiten en omstandigheden van het geval.
6.8.
Het hof is evenals de rechtbank van oordeel dat het belang van de man bij een onmiddellijke verdeling van de woning prevaleert boven het belang van de vrouw bij een (tijdelijke) uitsluiting daarvan. De man woont thans in bij zijn vader in de huurwoning, maar gezien de naderende verhuizing van zijn vader naar een verzorgingstehuis, is dat binnen afzienbare termijn niet meer mogelijk. Vanwege zijn financiële verplichtingen (waaronder de woonlasten van de woning) is het voor de man nauwelijks haalbaar om eigen woonruimte te verkrijgen. Deze situatie duurt inmiddels al ruim drie jaar. Niet gebleken is dat de vrouw zich in die periode heeft ingespannen om andere woonruimte te vinden. Evenmin is gebleken dat haar psychische gesteldheid en het autisme bij de kinderen er aan in de weg staan dat voor de vrouw (en de kinderen) andere woonruimte gevonden kan worden. Niets wijst erop dat de situatie over enige tijd anders zal zijn. Ook grief II faalt.
6.9.
Met grief III komt de vrouw op tegen het oordeel dat de makelaar eigenmachtig de vraagprijs mag bepalen als partijen er samen niet uitkomen. Volgens de vrouw is dit een vrijbrief voor de makelaar en is dit niet nodig omdat in het geval zij niet zou meewerken, de man altijd een procedure kan starten bij de rechtbank. Zij wijst er voorts op dat de rechtbank (in rov. 4.15) overweegt dat ‘de makelaar de
vraagprijsmag vaststellen als de vrouw in gebreke zou blijven om mee te werken aan het bepalen van de
verkoopprijs’(cursiveringen hof), terwijl dit verschillende zaken zijn.
6.10.
De man heeft gemotiveerd verweer gevoerd.
6.11.
Het hof volgt de vrouw niet in haar bezwaren. De makelaar dient zijn werkzaamheden te verrichten – en daarmee de vraagprijs te bepalen – conform de voor haar/hem geldende gedrags- en beroepsregels, zodat van een ‘vrijbrief’ voor het bepalen van de vraagprijs geen sprake is. Daarbij heeft de rechtbank de makelaar aangewezen om wie de vrouw zelf heeft verzocht. Verder kan niet van de man worden verlangd over de vraagprijs van de woning weer een procedure bij de rechtbank te moeten starten als partijen daar samen niet uitkomen.
Waar de rechtbank (in rov. 4.15.) spreekt over de vraag- en verkoopprijs, ten slotte, is duidelijk dat het hier gaat om de prijs waartegen de woning in de markt wordt gezet en niet de prijs waartegen de woning, uiteindelijk, zal worden verkocht.
Grief IV faalt.
6.12.
Grief IV keert zich tegen de door de rechtbank opgelegde dwangsommen.
Volgens de
vrouwvalt uit niets af te leiden dat als de woning moet worden verkocht zij haar medewerking zal weigeren. Daarbij is reeds vervangende toestemming verleend (het hof begrijpt: indeplaatsstelling bepaald), zodat een dwangsom overbodig is.
6.13.
De
manheeft gemotiveerd verweer gevoerd.
6.14.
Het
hofis van oordeel dat de rechtbank terecht dwangsommen heeft opgelegd, zoals door de man verzocht. Omdat de vrouw kennelijk nog steeds niet in staat is om te accepteren dat partijen daadwerkelijk uit elkaar gaan, mogelijkheden ziet voor herstel van de relatie van partijen en tot op heden geen enkele actie heeft ondernomen om andere woonruimte te vinden, terwijl de man belang heeft bij een spoedige verkoop van de woning, acht het hof de dwangsom een passend en noodzakelijk middel om de vrouw ertoe te bewegen daaraan haar medewerking te verlenen. Nu niet denkbeeldig is dat de dwangsom daartoe ontoereikend zal blijken, acht het hof daarnaast ook de indeplaatsstelling noodzakelijk om te waarborgen dat de verkoop van de woning zijn beslag krijgt. Ook grief IV faalt.
Het gebruiksrecht van de woning (grief 1 van de man)
6.15.
De man stelt dat hij er groot belang bij heeft dat de vrouw zo spoedig mogelijk, maar uiterlijk binnen twee maanden, uit de woning vertrekt en hij het exclusieve gebruiksrecht van de woning krijgt. Hij heeft gehoord dat de vrouw de woning verwaarloost: er zou regelmatig een pony in rondlopen en het zou er vreselijk stinken en verre van schoon zijn. Het onkruid in de tuin staat erg hoog. Als hij het exclusieve gebruiksrecht heeft, kan hij er voor zorgen dat de woning er weer zoveel mogelijk ‘normaal’ en verkoopbaar uit komt te zien. Uiteindelijk heeft de vrouw hier ook belang bij, want dit zal ervoor zorgen dat de opbrengst van de woning hoger wordt.
6.16.
De
vrouwheeft de stelling van de man gemotiveerd betwist.
6.17.
Het
hofzal het verzoek van de man afwijzen. Het exclusieve gebruiksrecht dient in het bijzonder het zwaarwegende belang van wonen, zoals de advocaat van de vrouw bij de mondelinge behandeling ook heeft benadrukt. De man beschikt thans nog over woonruimte, maar wenst het exclusieve gebruiksrecht om de woning ‘verkoopbaar’ te maken teneinde een hogere opbrengst te kunnen realiseren. De vrouw heeft betwist dat zij de woning heeft verwaarloosd en ook is niet gebleken dat zij op de korte termijn voor verkoop andere woonruimte kan verkrijgen. Het belang van een mogelijk hogere opbrengst van de woning rechtvaardigt naar het oordeel van het hof dan niet dat de vrouw op bedoelde korte termijn de woning moet verlaten.

7.De slotsom

in het principaal en het incidenteel hoger beroep
7.1.
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, zal het hof de bestreden beschikking bekrachtigen.
7.2.
Het hof zal de proceskosten in hoger beroep compenseren, nu partijen echtgenoten zijn.

8.De beslissing

Het hof:
in het principaal en het incidenteel hoger beroep
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant (Breda) van 25 mei 2021;
compenseert de kosten van het geding in hoger beroep in die zin, dat elke partij de eigen kosten draagt;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. G.J. Vossestein, M.J. Laarhoven en M.A. Ossentjuk en is op 10 februari 2022 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.