ECLI:NL:GHSHE:2022:3617

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
6 oktober 2022
Publicatiedatum
19 oktober 2022
Zaaknummer
20-002013-21
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen veroordeling voor verblijf in Nederland met inreisverbod

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 6 oktober 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 9 augustus 2021. De verdachte, geboren in Guinee, was veroordeeld tot een gevangenisstraf van 2 maanden voor het verblijf in Nederland terwijl hij wist dat er een inreisverbod tegen hem was uitgevaardigd. De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen deze veroordeling. Tijdens de zitting heeft de advocaat-generaal gevorderd om het vonnis te bevestigen, terwijl de raadsman van de verdachte pleitte voor integrale vrijspraak en, subsidiair, ontslag van alle rechtsvervolging op basis van overmacht. Het hof heeft de zaak onderzocht en vastgesteld dat de verdachte op 3 mei 2021 in Nederland verbleef, terwijl hij wist dat er een inreisverbod tegen hem was. Het hof heeft het beroep op overmacht verworpen, omdat de verdachte niet voldoende had meegewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit. Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd en de verdachte opnieuw veroordeeld tot een gevangenisstraf van 2 maanden, waarbij het hof rekening heeft gehouden met de ernst van de feiten en het strafblad van de verdachte.

Uitspraak

Parketnummer : 20-002013-21
Uitspraak : 6 oktober 2022
TEGENSPRAAK (ex art. 279 Sv)

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 9 augustus 2021, in de strafzaak met parketnummer 03-118193-21 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] ,
ingeschreven te [adres] .
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep heeft de politierechter het tenlastegelegde bewezenverklaard, dat gekwalificeerd als ‘als vreemdeling in Nederland verblijven, terwijl hij weet of ernstige reden heeft te vermoeden, dat tegen hem een inreisverbod is uitgevaardigd met toepassing van artikel 66a, zevende lid, van de Vreemdelingenwet 2000’, de verdachte daarvoor strafbaar verklaard en hem veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 2 maanden.
Namens de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal bevestigen.
De raadsman van de verdachte heeft primair integrale vrijspraak bepleit. Subsidiair is bepleit dat het hof de verdachte zal ontslaan van alle rechtsvervolging wegens een geslaagd beroep op overmacht. Meer subsidiair is een straftoemetingsverweer gevoerd.
Vonnis waarvan beroep
Het hof kan zich op onderdelen niet met het beroepen vonnis verenigen. Om redenen van efficiëntie zal het hof evenwel het gehele vonnis vernietigen.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 3 mei 2021 in de gemeente Maastricht, althans in Nederland, als vreemdeling heeft verbleven, terwijl hij, verdachte, wist of ernstige reden had te vermoeden dat hij op grond van een wettelijk voorschrift, te weten artikel 67 van de Vreemdelingenwet 2000, tot ongewenst vreemdeling was verklaard of terwijl tegen hem een inreisverbod was uitgevaardigd met toepassing van artikel 66a, zevende lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 3 mei 2021 in Nederland als vreemdeling heeft verbleven, terwijl hij, verdachte, wist dat tegen hem een inreisverbod was uitgevaardigd met toepassing van artikel 66a, zevende lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen
De paginanummers die in onderstaande bewijsmiddelen zijn genoemd verwijzen naar pagina’s van het dossier van de Koninklijke Marechaussee, Landelijk Tactisch Commando, Brigade Limburg-Zuid, dossiernummer PL27YL/21-001198 gesloten d.d. 4 mei 2021, (pg. 1-35). Alle te noemen processen-verbaal zijn in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde verbalisanten.
1.
Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 4 mei 2021 (pg. 3-7), voor zover inhoudende als relaas van verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] :
Op 3 mei 2021 waren wij verbalisanten bezig met een Mobiel Toezicht Vreemdelingen (MTV) controle op het treintraject Hasselt-Maastricht waarbij een Belgische internationale trein werd gecontroleerd. In voornoemde internationale trein zat een manspersoon welke wij
hebben staande gehouden. Deze manspersoon was in het bezit van een geplastificeerd kaartje met daarop personalia en een foto van de persoon die wij voor ons hadden. De personalia op bovengenoemd kaartje waren als volgt:
Naam: [verdachte]
Voornaam: [naam]
Geboortedatum: [geboortedatum]
Geboorteplaats: -
Nationaliteit: Guinees
V-nummer: [vreemdelingennummer]
Adres: [adres] .
De persoon die wij voor ons hadden bevestigde desgevraagd dat de personalia die op het kaartje stonden zijn echte personalia waren. Wij zagen dat het vreemdelingennummer dat vermeld stond op bovengenoemd geplastificeerd kaartje, in het Vreemdelingen Basissysteem van de Koninklijke Marechaussee aan andere personalia was gekoppeld. Daar bovengenoemd kaartje geen document als bedoeld in 4.21 van het Vreemdelingenbesluit betrof, hebben wij de vreemdeling ter vaststelling van de identiteit, nationaliteit en verblijfsrechtelijke status vervolgens overgebracht naar de brigade der Koninklijke Marechaussee Limburg-Zuid en de vreemdeling opgehouden voor de Vreemdelingenwet. Gezien bovenstaande zijn van de vreemdeling ter vaststelling en verificatie van zijn identiteit en nationaliteit vingerafdrukken en foto's genomen.
Personalia vreemdeling:
Naam: [verdachte] (
het hof begrijpt telkens: [verdachte])
Voornaam: [verdachte]
Geboortedatum: [geboortedatum] 1986
Geboorteplaats: [geboorteplaats]
Na fotovergelijking en het registreren van de vreemdeling aan de BVID zuil kon worden vastgesteld dat de personalia die op het geplastificeerde kaartje stonden niet zijn eigen en echte personalia betrof en dat deze vreemdeling met zijn echte personalia gesignaleerd stond als ongewenst vreemdeling in het Nationaal Schengen Informatie Systeem II.
De inhoud van de signalering/registratie was als volgt: ongewenst verklaard vreemdeling ex art. 67 VW2000, verblijf is strafbaar op grond van art. 197 Sr.
Op 7 mei 2021 heb ik, [verbalisant 1] , een e-mail ontvangen van dienst terugkeer en vertrek aangaande verdachte [verdachte] . Hierin werd vermeld dat:
- er 7 vertrekprocedures bij [verdachte] hebben gelopen van 2008 t/m 2020;
- er tijdens de 7 vertrekprocedures circa 48 gesprekken met [verdachte] zijn gevoerd;
- [verdachte] in bovengenoemde gesprekken aangeeft dat hij niet weet welke nationaliteit hij bezit en wisselend verklaart over de herkomst van zijn ouders;
- [verdachte] niet heeft meegewerkt aan de vaststelling van zijn identiteit en/of nationaliteit;
- [verdachte] geen verifieerbare actie heeft ondernomen om vertrek uit Nederland mogelijk te maken, terwijl hij weet sinds 2009 ongewenst vreemdeling te zijn in Nederland.
2.
Het geschrift, inhoudende een beschikking van de Minister van Veiligheid en Justitie d.d. 30 september 2015 met bijlage (pag. 16-22), voor zover inhoudende:
1. Onderwerp van de beschikking
Deze beschikking heeft betrekking op het uitvaardigen van een inreisverbod tegen:
[verdachte] (
het hof begrijpt telkens: [verdachte]),
geboren op: [geboortedatum] 1986,
nationaliteit: onbekend.
De heer [verdachte] zal verder worden aangeduid als 'betrokkene'.
Mr. [gemachtigde] zal worden aangeduid als 'gemachtigde'.
2. Besluit
Tegen betrokkene wordt ingevolge artikel 66a, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) een inreisverbod uitgevaardigd voor de duur van 10 jaren. Het inreisverbod wordt uitgevaardigd met toepassing van artikel 66a, zevende lid, aanhef en onder c Vw.
3. Ontstaan en verloop van de procedure
Bij beschikkingen van 6 april 2006 en van 27 juli 2007 zijn betrokkenes asielaanvragen afgewezen en is hem een terugkeerbesluit bekend gemaakt. (...) Bij brief van 22 april 2015 is aan de gemachtigde van betrokkene het voornemen tot het opleggen van een inreisverbod voor de duur van 10 jaren bekend gemaakt. Bij brief van 28 mei 2015 heeft gemachtigde namens betrokkene op het voornemen gereageerd.
4. Motivering van de beschikking
In de zienswijze wordt er op aangedrongen dat nader onderzoek wordt gedaan naar de door betrokkene gestelde, maar van de zijde van de IND betwijfelde herkomst van betrokkene uit Ivoorkust. Betrokkene wordt hierin niet gevolgd. Het is in beginsel aan betrokkene om duidelijkheid te verschaffen over zijn herkomst, te meer indien hij meent dat uitzetting naar zijn land van herkomst in strijd zal komen met het gestelde in artikel 3 EVRM. Hierbij wordt opgemerkt dat betrokkene niet enkel bij binnenkomst in Nederland andere identiteitsgegevens heeft opgegeven, zoals in de zienswijze wordt gesuggereerd, maar dat betrokkene ook andere personalia heeft opgegeven bij zijn aanvraag om asiel in België. Wat hiervan ook zij, betrokkene heeft geen beroep gedaan op het gestelde in artikel 3 EVRM, zodat niet valt in te zien dat de door betrokkene gezaaide twijfel omtrent het door hem gestelde land van herkomst relevant is voor het al dan niet opleggen van een inreisverbod.
5. Rechtsgevolgen van deze beschikking
De uitvaardiging van het inreisverbod heeft tot gevolg dat betrokkene na bekendmaking van de beschikking geen rechtmatig verblijf in Nederland kan hebben. Betrokkene dient Nederland onmiddellijk te verlaten en kan worden uitgezet. Een vreemdeling die in Nederland verblijft, terwijl hij weet of ernstige reden heeft te vermoeden dat tegen hem een inreisverbod is uitgevaardigd met toepassing van artikel 66a, zevende lid van de Vreemdelingenwet, is strafbaar op grond van artikel 197 van het Wetboek van Strafrecht. Het inreisverbod blijft van kracht voor de duur van 10 jaren of tot het moment dat dit op aanvraag wordt opgeheven.
3.
Het proces-verbaal van verhoor d.d. 3 mei 2021 (pg. 31-35), voor zover inhoudende als weergave van het verhoor van verdachte:
V: Vraag verbalisant
A: Antwoord verdachte
V: Tijdens controle in de opsporings- en bevragingssystemen van de Koninklijke Marechaussee blijkt dat u gesignaleerd staat als ongewenst vreemdeling en dat tegen u een inreisverbod is uitgevaardigd dat geldig is tot 20 oktober 2025. Wat kunt u hierover verklaren?
A: Het inreisverbod is van 2012 of 2013. Dat is al bijna 10 jaar geleden.
V: Tot wanneer dacht jij dat deze (
het hof: het inreisverbod) geldig was?
A: Ik dacht tot 2022.
V: Als u dacht dat deze tot 2022 geldig was en het is nu 2021 dan is het inreisverbod van 10 jaar nog steeds geldig toch? Waarom komt u dan toch naar Nederland?
A: Ik heb geen andere keus.
Bewijsoverwegingen
De raadsman van de verdachte heeft integrale vrijspraak bepleit. Daartoe heeft hij – op gronden zoals nader in de pleitnota verwoord – in de kern aangevoerd dat de verdachte de inhoud en de duur van het inreisverbod niet kende. Op grond van deze feiten en omstandigheden kan niet wettig en overtuigen worden bewezen dat de verdachte wist of ernstige reden had te vermoeden dat een inreisverbod jegens hem was uitgevaardigd, reden waarom hij dient te worden uitgesproken.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
Het verweer van de raadsman, inhoudende dat de verdachte de inhoud en de duur van het inreisverbod niet kende, vindt zijn weerlegging in de inhoud van de door het hof gebezigde bewijsmiddelen.
Het hof verwerpt mitsdien het verweer.
Resumerend acht het hof, op grond van het vorenoverwogene en de hiervoor weergegeven bewijsmiddelen – in onderling verband en samenhang bezien – wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, op de wijze zoals in de bewezenverklaring is vermeld.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert op:
als vreemdeling in Nederland verblijven, terwijl hij weet, dat tegen hem een inreisverbod is uitgevaardigd met toepassing van artikel 66a, zevende lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. Het feit is strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep betoogd dat de verdachte ter zake van het tenlastegelegde dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging wegens een geslaagd beroep op overmacht. De raadsman heeft daartoe – op gronden zoals verwoord in de pleitnota – aangevoerd dat de verdachte de facto staatloos is, omdat hij door de staten die hem mogelijkerwijze zouden kunnen erkennen als onderdaan, te weten Guinee en Ivoorkust, dat niet doen. De verdachte heeft alle medewerking verleend aan de initiatieven van de overheid om hem een reisdocument te verschaffen dat het mogelijk maakt om hem te verwijderen en hij heeft ook zelf adequate pogingen in het werk gesteld om dit document te verkrijgen, aldus de verdediging. Het is voor de verdachte feitelijk onmogelijk om het land te verlaten, waardoor sprake is van een overmachtssituatie.
Het hof overweegt als volgt.
Voorop staat dat het terugkeerbesluit voor de vreemdeling een rechtsplicht met zich meebrengt Nederland te verlaten. Van die verplichting is slechts uitgezonderd de vreemdeling van wie aannemelijk is geworden dat hij daartoe buiten zijn schuld niet in staat is, bijvoorbeeld omdat deze buiten zijn schuld niet in het bezit kan komen van reisdocumenten. Het is dus primair de verantwoordelijkheid van de vreemdeling al datgene te doen wat tot zijn vertrek uit Nederland kan leiden. Pas indien aannemelijk is geworden dat een vreemdeling al het mogelijke heeft gedaan wat van hem redelijkerwijs kan worden verwacht met het oog op zijn vertrek uit Nederland, kan deze omstandigheid het oordeel dragen dat hij aangaande zijn vertrek verkeert in een toestand van overmacht.
Uit de beschikking blijkt onder meer dat de verdachte nimmer verblijfsrecht heeft gehad in Nederland en dat hem al meermalen is aangezegd Nederland te verlaten. De verdachte heeft daar telkens geen gehoor aan gegeven.
Uit het tot bewijs gebezigde proces-verbaal van bevindingen van verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] (bewijsmiddel 1) volgt, naar het oordeel van het hof, dat de verdachte zich niet in een overmachtssituatie bevindt, waardoor hij verschoonbaar in Nederland zou mogen verblijven. De verdachte heeft zelf geen afdoende medewerking verleend aan het vaststellen van zijn identiteit, nationaliteit en land van herkomst. Het hof is van oordeel dat de verdachte, gelet op deze omstandigheden, niet heeft voldaan aan zijn plicht om al het mogelijke te doen wat van hem redelijkerwijs kan worden verwacht met het oog op zijn vertrek uit Nederland. Naar het oordeel van het hof is dan ook niet gebleken dat de verdachte buiten zijn schuld Nederland niet kon verlaten.
Mitsdien verwerpt het hof het verweer van de verdediging.
Er zijn ook overigens geen omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het bewezenverklaarde uitsluiten, zodat de verdachte strafbaar is.
Op te leggen straf
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in de hierop gestelde wettelijke strafmaxima en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
De verdachte heeft in Nederland verbleven, terwijl hij wist dat door de Nederlandse overheid jegens hem een inreisverbod was uitgevaardigd. Daarmee heeft de verdachte het Nederlandse vreemdelingenbeleid doorkruist en het belang geschonden dat de samenleving heeft bij respectering en naleving van door het bevoegd gezag genomen beslissingen en daarmee het belang van handhaving van de openbare orde. Het hof rekent het de verdachte aan dat hij heeft gehandeld zoals bewezenverklaard.
Het hof heeft acht geslagen op de inhoud van het uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 27 juli 2022, betrekking hebbende op het justitiële verleden van de verdachte, waaruit blijkt dat hij eerder onherroepelijk is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten. Die veroordelingen hebben de verdachte er kennelijk niet van weerhouden opnieuw de fout in te gaan.
Voorts heeft het hof gelet op de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, voor zover daarvan ter terechtzitting is gebleken.
Naar het oordeel van het hof kan, gelet op de aard en de ernst van het bewezenverklaarde, niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming voor de hierna te vermelden duur met zich brengt.
Alle omstandigheden afwegende zal het hof aan de verdachte een gevangenisstraf voor de duur van 2 maanden opleggen.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 63 en 197 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.

BESLISSING

Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
2 (twee) maanden.
Aldus gewezen door:
mr. A.J.M. van Gink, voorzitter,
mr. S. Riemens en mr. E.E. van der Bijl, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. E.C.M. van der Valk, griffier,
en op 6 oktober 2022 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mr. E.E. van der Bijl is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.