ECLI:NL:GHSHE:2022:3559

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
17 oktober 2022
Publicatiedatum
18 oktober 2022
Zaaknummer
20-002311-21
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verwerping beroep op noodweer in strafzaak mishandeling met vrijspraak voor openlijke geweldpleging

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 17 oktober 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De verdachte was eerder vrijgesproken van openlijke geweldpleging, maar veroordeeld tot een gevangenisstraf van 1 dag en een taakstraf van 60 uren voor mishandeling. De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen dit vonnis, waarbij hij een integrale vrijspraak heeft bepleit op basis van noodweer. Het hof heeft het beroep op noodweer verworpen, omdat de verdachte als initiërende agressor werd beschouwd. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte op 1 juni 2021 in Etten-Leur de aangever, [slachtoffer], heeft mishandeld door hem meermalen met gebalde vuist te slaan. De verdachte heeft verklaard dat hij zich moest verdedigen tegen een aanval van de aangever en diens partner, maar het hof oordeelde dat de feiten en omstandigheden niet aannemelijk maakten dat er sprake was van een noodweersituatie. Het hof heeft de verdachte veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van 1 maand, met aftrek van voorarrest, en heeft de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding toegewezen. De totale schadevergoeding bedraagt € 317,23, bestaande uit materiële en immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum van het feit.

Uitspraak

Parketnummer: 20-002311-21

Uitspraak : 17 oktober 2022
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 21 september 2021, in de strafzaak met parketnummer 02-143859-21 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1967,
wonende te [adres] .
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep heeft de politierechter de verdachte vrijgesproken van de primair tenlastegelegde openlijke geweldpleging en de verdachte ter zake van de subsidiair tenlastegelegde mishandeling veroordeeld tot een gevangenisstraf van 1 dag met aftrek van voorarrest en een taakstraf van 60 uren, subsidiair 30 dagen vervangende hechtenis. Tevens is beslist op de vordering van de benadeelde partij.
Namens de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen van de zijde van de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende:
- de verdachte zal vrijspreken van het primair tenlastegelegde;
- het subsidiair tenlastegelegde bewezen zal verklaren;
- de verdachte daarvoor zal veroordelen tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 2 weken;
- de vordering van de benadeelde partij volledig zal toewijzen overeenkomstig de beslissing van de eerste rechter, te vermeerderen met de wettelijke rente, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel en een kostenveroordeling, te begroten op nihil.
Door de verdachte is integrale vrijspraak bepleit wegens - zo begrijpt het hof - een hem toekomend beroep op noodweer. Voorts heeft de verdachte verzocht hem in geval van een bewezenverklaring een voorwaardelijke straf op te leggen.
Vonnis waarvan beroep
Het hof kan zich op onderdelen niet met het beroepen vonnis verenigen. Om redenen van efficiëntie zal het hof evenwel het gehele vonnis vernietigen.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 1 juni 2021 te Etten-Leur, althans in Nederland, openlijk, te weten aan de [straatnaam] , in elk geval op of aan de openbare weg en/of op een voor het publiek toegankelijke plaats, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een persoon, te weten [slachtoffer] , door
- meermalen, althans eenmaal, (met kracht) (met gebalde vuist) tegen/op/in het gezicht en/of het hoofd, althans tegen het lichaam, van die [slachtoffer] te slaan/stompen/stoten en/of
- met een (of meerdere) van zijn vinger(s) en/of met zijn duim(en) met kracht op de oogbal en/of het oog van die [slachtoffer] te drukken/duwen;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 1 juni 2021 te Etten-Leur tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, [slachtoffer] heeft mishandeld door
- meermalen, althans eenmaal, (met kracht) (met gebalde vuist) tegen/op/in het gezicht en/of het hoofd, althans tegen het lichaam, van die [slachtoffer] te slaan/stompen/stoten en/of
- met een (of meerdere) van zijn vinger(s) en/of met zijn duim(en) met kracht op de oogbal en/of het oog van die [slachtoffer] te drukken/duwen.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Vrijspraak primair tenlastegelegde
Het hof heeft uit het onderzoek ter terechtzitting niet door de inhoud van wettige bewijsmiddelen de overtuiging bekomen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken. Met de advocaat-generaal is het hof van oordeel dat van het openlijk plegen van geweld in samenwerking met medeverdachte [naam] geen sprake was.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het subsidiair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 1 juni 2021 te Etten-Leur [slachtoffer] heeft mishandeld door meermalen met kracht met gebalde vuist tegen/op/in het gezicht en/of het hoofd van die [slachtoffer] te slaan.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen [1]

1. Een proces-verbaal van aangifte d.d. 1 juni 2021, dossierpagina’s 4-5, betreffende de verklaring van [slachtoffer] , voor zover inhoudende:

Op dinsdag 1 juni 2021 was ik mijn twee honden uitlaten op het grasveldje langs de [straatnaam] in Etten-Leur. Ik keek naar de woning van [huisnummer] en ik hoorde een voordeur opengaan. Ik zag dat de bewoner van [huisnummer] , [verdachte] , naar buiten kwam. Ik zag dat hij opgefokt was. Ik zag dat hij zijn armen aanspande en zich breed maakte. Ik zag dat hij met een versnelde loop richting mij kwam. Ik zag dat [verdachte] voor me stond. Ik zag dat hij met zijn rechtervuist richting mijn gezicht kwam. Ik voelde zijn rechtervuist op mijn gezicht slaan. Ik voelde daardoor enorme pijn in mijn gezicht.

2. Een proces-verbaal van bevindingen d.d. 2 juni 2021, dossierpagina’s 33-34, betreffende het relaas van verbalisant [verbalisant 1] , voor zover inhoudende:

Aangever [slachtoffer] liet mij de beelden van het incident zien. Op de beelden zag ik [verdachte] vanaf zijn voordeur, richting de man
(het hof begrijpt hier en hierna voor zover vermeld in dit bewijsmiddel dat met ‘de man’ wordt bedoeld ‘de aangever’)lopen. Ik zag dat hij een slaande beweging maakt richting de man.
Ik zag op de beelden dat de man en [verdachte] in een worsteling terecht kwamen.

3. Een proces-verbaal van bevindingen d.d. 2 juni 2021, dossierpagina’s 37-38, betreffende het relaas van verbalisant [verbalisant 2] , voor zover inhoudende:

Ik zag dat er een man in beeld kwam lopen. Ik zag dat deze man
(het hof begrijpt: de verdachte)naar degene liep die aan het filmen was
(het hof begrijpt: de aangever). Ik hoorde dat een mannenstem zei “Sta je weer te filmen?” Ik zag dat de eerder genoemde persoon
(het hof begrijpt: de verdachte)kort tegenover de camera stond. Ik hoorde een doffe klap. Ik zag dat het beeld erg bewoog.

4. Een proces-verbaal van aangifte d.d. 8 juni 2021, dossierpagina’s 74-76, betreffende de verklaring van de verdachte, voor zover inhoudende:

(Dossierpagina 75)
Ik zei tegen [naam]
(het hof begrijpt dat hier aangever wordt bedoeld, genaamd [slachtoffer] ): "Nu is het afgelopen, nu pak ik je telefoon af.”

5. Een proces-verbaal van verhoor de verdachte d.d. 2 juni 2021, dossierpagina’s 44-48, voor zover inhoudende als verklaring van de verdachte:

(Dossierpagina 47)
V: Heeft u de buurman geslagen?
A: Ja.

6. Het proces-verbaal van verhoor d.d. 2 juni 2021 (dossierpagina’s 29-30), voor zover inhoudende als verklaring van [getuige] :

Mijn man
(het hof begrijpt aangever)en ik gingen naar het hondenveld met onze twee honden. Ik zag dat [verdachte] naar buiten kwam en op ons af liep en begon te roepen: "Kom dan, kom dan, wat sta je nou naar binnen te kijken". Ik zag dat [verdachte] richting ons liep. Ik zag dat [verdachte] uithaalde door zijn rechterarm naar achteren te brengen en vol naar voren met zijn vuist mijn man sloeg. Ik zag dat [verdachte]
(het hof begrijpt dat in plaats van ‘ [verdachte] ’ wordt bedoeld ‘mijn man’)nog 2 of 3 klappen van [verdachte] kreeg. Ik zag dat [verdachte] de kans had om nogmaals enkele klappen te geven aan [naam]
(het hof begrijpt dat met ‘ [naam] ’ wordt bedoeld ‘de aangever’, genaamd [slachtoffer] ).
Bewijsoverwegingen
De beslissing dat het bewezenverklaarde door de verdachte is begaan, berust op de
feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen in onderlinge samenhang beschouwd.
Het hof stelt op grond van de gebezigde bewijsmiddelen – kort gezegd – de volgende feiten en omstandigheden vast. Op dinsdag 1 juni 2021 vond een woordenwisseling plaats tussen de verdachte en aangever [slachtoffer] . De aangever was op een gegeven moment aan het filmen. De verdachte is toen op de aangever afgelopen en heeft de aangever gesommeerd te stoppen met filmen. Toen de verdachte voor de aangever stond, heeft de verdachte de aangever geslagen. Hierna is een schermutseling tussen de verdachte en de aangever ontstaan, waarbij de verdachte en de aangever op de grond terecht zijn gekomen. Ook toen heeft de verdachte aangever geslagen.
De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat hij werd aangevallen en dat hij zichzelf moest verdedigen tegen de aanval van aangever en diens partner. Het hof begrijpt daaruit dat de verdachte een beroep doet op noodweer. Daartoe heeft de verdachte – kort gezegd – aangevoerd dat de aangever en de partner van de aangever hem aan het filmen waren. Hij is daarop naar de aangever en diens partner toegelopen en heeft gevraagd of de aangever en de partner wilden stoppen met filmen, waarna hij twee klappen van de aangever heeft gekregen. De verdachte heeft verklaard dat hij vervolgens de aangever heeft geduwd met de platte hand om weg van hem te komen en naar de voordeur van zijn woning is gelopen. De verdachte heeft verklaard dat hij daar vervolgens is vastgepakt door aangever en zijn partner en door hen naar de grond is gewerkt. Vervolgens is de aangever bovenop hem komen zitten en heeft de aangever hem geslagen in zijn gezicht. De partner van de aangever hield de verdachte ten tijde van het slaan door aangever vast. Hij heeft zich toen verdedigd door om zich heen te slaan.
Het hof acht de feiten en omstandigheden die de verdachte aan het noodweerverweer ten grondslag heeft gelegd niet aannemelijk geworden. Uit de gebezigde bewijsmiddelen volgt immers dat de verdachte de aangever agressief heeft benaderd en tegen de aangever heeft gezegd dat hij zijn telefoon af ging pakken en vervolgende de eerste klap aan aangever heeft uitgedeeld. Het hof ziet geen reden om te twijfelen aan de juistheid en de betrouwbaarheid van de aangifte van [slachtoffer] , temeer nu deze aangifte wordt ondersteund door hetgeen is gerelateerd in de processen-verbaal van bevindingen ter zake van de door [verbalisant 1] (dossierpagina’s 33-34
)en [verbalisant 2] bekeken camerabeelden (dossierpagina’s 37-38).
Gelet op het vorenstaande is het hof van oordeel dat de verdachte de initiërende agressor was waardoor hem geen beroep toekomt op noodweer. Niet is gebleken dat de verdachte zich in een situatie bevond waarin en op een tijdstip waarop voor hem de noodzaak bestond tot verdediging van zijn eigen lijf tegen een (dreigende) ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding van de zijde van aangever. Dat verdachte vervolgens in een vechtpartij terecht is gekomen met aangever waarbij over een weer geweld niet werd geschuwd en de verdachte mogelijk op enig moment het onderspit moest delven, maakt niet dat alsnog van een noodweersituatie sprake was. Het beroep op noodweer wordt derhalve verworpen.
Het hof verwerpt mitsdien het tot vrijspraak strekkende verweer van de verdachte. De verdachte zal wel worden vrijgesproken van de tenlastegelegde medeplegenvariant, omdat het hof niet bewezen acht dat daarvan in de gegeven omstandigheden sprake was.
Resumerend acht het hof, op grond van het vorenoverwogene en de gebezigde bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang bezien, wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, op de wijze zoals in de bewezenverklaring is vermeld.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het subsidiair bewezenverklaarde levert op:

mishandeling.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. Het feit is strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezenverklaarde.
Op te leggen sanctie
Het hof heeft bij het bepalen van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in de hierop gestelde wettelijke strafmaxima en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan mishandeling, door het slachtoffer te slaan. Door te handelen zoals bewezen is verklaard heeft de verdachte de lichamelijke integriteit van het slachtoffer geschonden. Het slachtoffer heeft door het handelen van de verdachte pijn ondervonden en letsel bekomen. Het hof rekent het de verdachte dan ook aan dat hij heeft gehandeld zoals bewezen is verklaard.
Het hof heeft voorts gelet op de inhoud van het de verdachte betreffende uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 8 augustus 2022 en de door de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep naar voren gebrachte persoonlijke omstandigheden. Hieruit volgt dat de verdachte eerder voor soortgelijke geweldsdelicten is veroordeeld, laatstelijk voor een mishandeling, terwijl het feit zwaar letsel ten gevolge heeft. Deze veroordeling is van 2018, maar ziet op een feit gepleegd in 2013. Gelet hierop rechtvaardigt het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder een en ander heeft plaatsgevonden reeds een onvoorwaardelijke gevangenisstraf als gevorderd door de advocaat-generaal. Een taakstraf, die overigens niet kan worden opgelegd gelet op het toepasselijke taakstrafverbod, acht het hof niet passend noch geboden. Het hof zal evenwel niet tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf overgaan, gehoord hetgeen de verdachte naar voren heeft gebracht. De verdachte fungeert als mantelzorger voor de medeverdachte die bij hem inwoont en van hem afhankelijk is. Voorts is de verdachte herstellende van een hartaanval en een burn-out. Hij is beperkt in staat tot werken en werkt vooralsnog mondjesmaat op therapeutische basis. In financieel opzicht kampt hij met forse schulden. Van belang acht het hof voorts dat de gemoederen in de [straatnaam] te Etten-Leur lijken te zijn bedaard, nu de aangever en zijn partner zijn verhuisd.
Alles afwegende acht het hof een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van een maand, met aftrek van voorarrest, passend en geboden. Hiermee komt het hof tegemoet aan het verzoek van de verdachte hem een kans te geven. Het ligt nu dan ook op zijn weg om in een voorkomend geval anders te handelen. Lukt hem dit niet en begaat hij opnieuw een strafbaar feit, zal onverhoopt naast een straf voor dat nieuwe feit, een beslissing kunnen worden verlangd door het openbaar ministerie om de voorwaardelijke gevangenisstraf ten uitvoer te leggen.
Met oplegging van een voorwaardelijke straf wordt enerzijds de ernst van het bewezenverklaarde tot uitdrukking gebracht en wordt anderzijds de strafoplegging dienstbaar gemaakt aan het voorkomen van nieuwe strafbare feiten.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]
De benadeelde partij [slachtoffer] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van € 735,67. Deze bedraagt € 235,67 aan materiële schade en € 500,00 aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep geheel toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente.
De benadeelde partij heeft aangegeven de vordering in hoger beroep te handhaven. Gelet hierop ligt de oorspronkelijke vordering in volle omvang ter beoordeling aan het hof voor.
De verdachte heeft de vordering ter terechtzitting inhoudelijk betwist.
Materiële schade
De door de benadeelde partij in eerste aanleg gevorderde materiële schade van € 235,67 bestaat uit de volgende posten:
Kleding € 17,99
Zonnebril € 119,20
Wachtdagen ziektewet € 98,48
Post 1
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks materiële schade heeft geleden tot een bedrag van € 17,99 ter zake van het beschadigde T-shirt.
De benadeelde partij heeft de schade met de bijgevoegde kassabon op naam en de foto’s van het kapotte shirt ook deugdelijk onderbouwd. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag toewijsbaar is.
Post 2
De verdachte heeft het causaal verband tussen deze schadepost en de bewezenverklaarde mishandeling bestreden. De verdachte heeft op zitting aangevoerd dat de zonnebril niet van de aangever is, maar van de verdachte zelf. De benadeelde partij is niet naar de zitting gekomen om deze schadepost nader te onderbouwen dan wel de betwisting te weerleggen. Het hof kan niet vaststellen of aangever, net als de verdachte, die dag een zonnebril droeg. Het dossier biedt daarvoor ook geen enkel aanknopingspunt, nu daarin een bril niet wordt vermeld en ook niet is te zien. Voor zover er al sprake is van een kapotte zonnebril aan de zijde van de benadeelde partij, valt deze bij de huidige stand van zaken niet aan te merken als schade die rechtstreeks is geleden door het strafbare feit. De benadeelde partij zal in zoverre in de vordering niet-ontvankelijk worden verklaard.
Post 3
Dat de benadeelde partij door de verwondingen de dag na het bewezenverklaarde niet meteen aan het werk kon en zich ziek heeft gemeld, acht het hof aannemelijk. Dat een eerste ziektedag geldt als een wachtdag die voor eigen rekening komt, blijkt uit de door de benadeelde partij overgelegde werkgeversverklaring. De hoogte van het bedrag aan gederfd inkomen wegens de wachtdag is eveneens deugdelijk onderbouwd door overlegging van drie (toentertijd) recente loonstroken op basis waarvan het gemiste gemiddelde netto uurloon als gevolg van de wachtdag kan worden berekend. Door de verdachte is niet, althans niet gemotiveerd, weersproken dat de benadeelde 1 dag inkomen heeft gemist als gevolg van een wachtdag door diens ziekmelding. Nu evenwel ook een deel van het letsel bij de verdachte door een ander, namelijk medeverdachte [naam] is toebracht, en dat letsel mede heeft geleid tot de ziekmelding, begroot het hof de schade die de benadeelde partij rechtstreeks door het handelen van de verdachte heeft geleden naar billijkheid pondspondsgewijs op een bedrag van € 49,24. Voor het overige zal dit gedeelte van de vordering worden afgewezen.
De immateriële schade
De benadeelde heeft als gevolg van de bewezenverklaarde mishandeling letsel opgelopen. De benadeelde partij heeft een bedrag van € 500,00 ter zake van immateriële schade gevorderd.
Gelet op de aard, de ernst van het bewezenverklaarde feit en de gevolgen daarvan voor het slachtoffer, en gelet op de bedragen die door de Nederlandse rechter in vergelijkbare gevallen zijn toegekend, begroot het hof de immateriële schade die de benadeelde partij rechtstreeks door het bewezenverklaarde feit heeft geleden naar billijkheid op een bedrag van € 250,00. Het hof heeft ook hierbij er rekening mee gehouden dat een deel van het letsel niet door de verdachte, maar door de medeverdachte is veroorzaakt. Voor het overige zal de vordering worden afgewezen.
Totale schade en wettelijke rente
In totaal wijst het hof een bedrag van € 317,23 aan schadevergoeding toe, bestaande uit
€ 67,23 aan materiële schade en € 250,00 aan immateriële schade.
Het toegewezen bedrag ter vergoeding van de schade zal worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 21 juni 2021– zijnde de dag waarop het bewezenverklaarde feit heeft plaatsgevonden – tot aan de dag der algehele voldoening.
De proceskosten
Voorts zal het hof de verdachte, die als de in het ongelijk gestelde partij kan worden aangemerkt, veroordelen in de proceskosten aan de zijde van de benadeelde partij, ten tijde van het wijzen van dit arrest begroot op nihil. Voorts zal de verdachte worden veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging van dit arrest door de benadeelde partij nog te maken kosten.
Schadevergoedingsmaatregel
Op grond van het onderzoek ter terechtzitting heeft het hof in rechte vastgesteld dat door het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade aan het slachtoffer [slachtoffer] is toegebracht tot een bedrag van € 317,23. De verdachte is daarvoor jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk.
Het hof ziet aanleiding om aan de verdachte de maatregel tot schadevergoeding op
te leggen ter hoogte van voormeld bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 1 juni 2021 tot aan de dag der algehele voldoening
,nu het hof het wenselijk acht dat de Staat der Nederlanden schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert. Het hof zal daarbij bepalen dat gijzeling voor na te melden duur kan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verschuldigdheid niet opheft.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f en 300 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het subsidiair tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het subsidiair bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
1 (één) maand.
Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer] ter zake van het subsidiair bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 317,23 (driehonderdzeventien euro en drieëntwintig cent) bestaande uit € 67,23 (zevenenzestig euro en drieëntwintig cent) materiële schade en € 250,00 (tweehonderdvijftig euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Wijst de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding voor een bedrag van
€ 299,24 (tweehonderdnegenennegentig euro en vierentwintig cent) bestaande uit
€ 49,24 (negenenveertig euro en vierentwintig cent) materiële schade (restant wachtdag) en € 250,00 (tweehonderdvijftig euro) immateriële schadeaf.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige (de zonnebril) niet-ontvankelijk in de vordering.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer] , ter zake van het subsidiair bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 317,23 (driehonderdzeventien euro en drieëntwintig cent) bestaande uit € 67,23 (zevenenzestig euro en drieëntwintig cent) materiële schade en € 250,00 (tweehonderdvijftig euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 6 (zes) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële en de immateriële schade op 1 juni 2021.
Aldus gewezen door:
mr. G.J. Schiffers, voorzitter,
mr. A.M.G. Smit en mr. N.I.B.M. Buljevic, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. C.M. Jutte en mr. M.R.G.H. van Outheusden, griffiers,
en op 17 oktober 2022 ter openbare terechtzitting uitgesproken.

Voetnoten

1.Hierna wordt, tenzij anders vermeld, verwezen naar het eindproces-verbaal van de politie, Eenheid Zeeland-West-Brabant, District De Baronie, Basisteam Weerijs, dossiernummer PL2000-2021139203, doorgenummerde dossierpagina’s 1 tot en met 79, bevattende een verzameling op ambtseed dan wel ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal en daarin gerelateerde bijlagen, alsmede geschriften. Alle tot het bewijs gebezigde processen-verbaal zijn in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde verbalisanten en alle verklaringen zijn, voor zover nodig, zakelijk weergegeven.