[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1967,
wonende te [adres] .
Bij vonnis waarvan beroep heeft de politierechter de verdachte vrijgesproken van de primair tenlastegelegde openlijke geweldpleging en de verdachte ter zake van de subsidiair tenlastegelegde mishandeling veroordeeld tot een gevangenisstraf van 1 dag met aftrek van voorarrest en een taakstraf van 60 uren, subsidiair 30 dagen vervangende hechtenis. Tevens is beslist op de vordering van de benadeelde partij.
Namens de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen van de zijde van de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende:
- de verdachte zal vrijspreken van het primair tenlastegelegde;
- het subsidiair tenlastegelegde bewezen zal verklaren;
- de verdachte daarvoor zal veroordelen tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 2 weken;
- de vordering van de benadeelde partij volledig zal toewijzen overeenkomstig de beslissing van de eerste rechter, te vermeerderen met de wettelijke rente, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel en een kostenveroordeling, te begroten op nihil.
Door de verdachte is integrale vrijspraak bepleit wegens - zo begrijpt het hof - een hem toekomend beroep op noodweer. Voorts heeft de verdachte verzocht hem in geval van een bewezenverklaring een voorwaardelijke straf op te leggen.
Het hof kan zich op onderdelen niet met het beroepen vonnis verenigen. Om redenen van efficiëntie zal het hof evenwel het gehele vonnis vernietigen.
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 1 juni 2021 te Etten-Leur, althans in Nederland, openlijk, te weten aan de [straatnaam] , in elk geval op of aan de openbare weg en/of op een voor het publiek toegankelijke plaats, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een persoon, te weten [slachtoffer] , door
- meermalen, althans eenmaal, (met kracht) (met gebalde vuist) tegen/op/in het gezicht en/of het hoofd, althans tegen het lichaam, van die [slachtoffer] te slaan/stompen/stoten en/of
- met een (of meerdere) van zijn vinger(s) en/of met zijn duim(en) met kracht op de oogbal en/of het oog van die [slachtoffer] te drukken/duwen;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 1 juni 2021 te Etten-Leur tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, [slachtoffer] heeft mishandeld door
- meermalen, althans eenmaal, (met kracht) (met gebalde vuist) tegen/op/in het gezicht en/of het hoofd, althans tegen het lichaam, van die [slachtoffer] te slaan/stompen/stoten en/of
- met een (of meerdere) van zijn vinger(s) en/of met zijn duim(en) met kracht op de oogbal en/of het oog van die [slachtoffer] te drukken/duwen.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Vrijspraak primair tenlastegelegde
Het hof heeft uit het onderzoek ter terechtzitting niet door de inhoud van wettige bewijsmiddelen de overtuiging bekomen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken. Met de advocaat-generaal is het hof van oordeel dat van het openlijk plegen van geweld in samenwerking met medeverdachte [naam] geen sprake was.
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het subsidiair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 1 juni 2021 te Etten-Leur [slachtoffer] heeft mishandeld door meermalen met kracht met gebalde vuist tegen/op/in het gezicht en/of het hoofd van die [slachtoffer] te slaan.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
1. Een proces-verbaal van aangifte d.d. 1 juni 2021, dossierpagina’s 4-5, betreffende de verklaring van [slachtoffer] , voor zover inhoudende:
Op dinsdag 1 juni 2021 was ik mijn twee honden uitlaten op het grasveldje langs de [straatnaam] in Etten-Leur. Ik keek naar de woning van [huisnummer] en ik hoorde een voordeur opengaan. Ik zag dat de bewoner van [huisnummer] , [verdachte] , naar buiten kwam. Ik zag dat hij opgefokt was. Ik zag dat hij zijn armen aanspande en zich breed maakte. Ik zag dat hij met een versnelde loop richting mij kwam. Ik zag dat [verdachte] voor me stond. Ik zag dat hij met zijn rechtervuist richting mijn gezicht kwam. Ik voelde zijn rechtervuist op mijn gezicht slaan. Ik voelde daardoor enorme pijn in mijn gezicht.
2. Een proces-verbaal van bevindingen d.d. 2 juni 2021, dossierpagina’s 33-34, betreffende het relaas van verbalisant [verbalisant 1] , voor zover inhoudende:
Aangever [slachtoffer] liet mij de beelden van het incident zien. Op de beelden zag ik [verdachte] vanaf zijn voordeur, richting de man
(het hof begrijpt hier en hierna voor zover vermeld in dit bewijsmiddel dat met ‘de man’ wordt bedoeld ‘de aangever’)lopen. Ik zag dat hij een slaande beweging maakt richting de man.
Ik zag op de beelden dat de man en [verdachte] in een worsteling terecht kwamen.
3. Een proces-verbaal van bevindingen d.d. 2 juni 2021, dossierpagina’s 37-38, betreffende het relaas van verbalisant [verbalisant 2] , voor zover inhoudende:
Ik zag dat er een man in beeld kwam lopen. Ik zag dat deze man
(het hof begrijpt: de verdachte)naar degene liep die aan het filmen was
(het hof begrijpt: de aangever). Ik hoorde dat een mannenstem zei “Sta je weer te filmen?” Ik zag dat de eerder genoemde persoon
(het hof begrijpt: de verdachte)kort tegenover de camera stond. Ik hoorde een doffe klap. Ik zag dat het beeld erg bewoog.
4. Een proces-verbaal van aangifte d.d. 8 juni 2021, dossierpagina’s 74-76, betreffende de verklaring van de verdachte, voor zover inhoudende:
(Dossierpagina 75)
Ik zei tegen [naam]
(het hof begrijpt dat hier aangever wordt bedoeld, genaamd [slachtoffer] ): "Nu is het afgelopen, nu pak ik je telefoon af.”
5. Een proces-verbaal van verhoor de verdachte d.d. 2 juni 2021, dossierpagina’s 44-48, voor zover inhoudende als verklaring van de verdachte:
(Dossierpagina 47)
V: Heeft u de buurman geslagen?
A: Ja.
6. Het proces-verbaal van verhoor d.d. 2 juni 2021 (dossierpagina’s 29-30), voor zover inhoudende als verklaring van [getuige] :
Mijn man
(het hof begrijpt aangever)en ik gingen naar het hondenveld met onze twee honden. Ik zag dat [verdachte] naar buiten kwam en op ons af liep en begon te roepen: "Kom dan, kom dan, wat sta je nou naar binnen te kijken". Ik zag dat [verdachte] richting ons liep. Ik zag dat [verdachte] uithaalde door zijn rechterarm naar achteren te brengen en vol naar voren met zijn vuist mijn man sloeg. Ik zag dat [verdachte]
(het hof begrijpt dat in plaats van ‘ [verdachte] ’ wordt bedoeld ‘mijn man’)nog 2 of 3 klappen van [verdachte] kreeg. Ik zag dat [verdachte] de kans had om nogmaals enkele klappen te geven aan [naam]
(het hof begrijpt dat met ‘ [naam] ’ wordt bedoeld ‘de aangever’, genaamd [slachtoffer] ).
De beslissing dat het bewezenverklaarde door de verdachte is begaan, berust op de
feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen in onderlinge samenhang beschouwd.
Het hof stelt op grond van de gebezigde bewijsmiddelen – kort gezegd – de volgende feiten en omstandigheden vast. Op dinsdag 1 juni 2021 vond een woordenwisseling plaats tussen de verdachte en aangever [slachtoffer] . De aangever was op een gegeven moment aan het filmen. De verdachte is toen op de aangever afgelopen en heeft de aangever gesommeerd te stoppen met filmen. Toen de verdachte voor de aangever stond, heeft de verdachte de aangever geslagen. Hierna is een schermutseling tussen de verdachte en de aangever ontstaan, waarbij de verdachte en de aangever op de grond terecht zijn gekomen. Ook toen heeft de verdachte aangever geslagen.
De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat hij werd aangevallen en dat hij zichzelf moest verdedigen tegen de aanval van aangever en diens partner. Het hof begrijpt daaruit dat de verdachte een beroep doet op noodweer. Daartoe heeft de verdachte – kort gezegd – aangevoerd dat de aangever en de partner van de aangever hem aan het filmen waren. Hij is daarop naar de aangever en diens partner toegelopen en heeft gevraagd of de aangever en de partner wilden stoppen met filmen, waarna hij twee klappen van de aangever heeft gekregen. De verdachte heeft verklaard dat hij vervolgens de aangever heeft geduwd met de platte hand om weg van hem te komen en naar de voordeur van zijn woning is gelopen. De verdachte heeft verklaard dat hij daar vervolgens is vastgepakt door aangever en zijn partner en door hen naar de grond is gewerkt. Vervolgens is de aangever bovenop hem komen zitten en heeft de aangever hem geslagen in zijn gezicht. De partner van de aangever hield de verdachte ten tijde van het slaan door aangever vast. Hij heeft zich toen verdedigd door om zich heen te slaan.
Het hof acht de feiten en omstandigheden die de verdachte aan het noodweerverweer ten grondslag heeft gelegd niet aannemelijk geworden. Uit de gebezigde bewijsmiddelen volgt immers dat de verdachte de aangever agressief heeft benaderd en tegen de aangever heeft gezegd dat hij zijn telefoon af ging pakken en vervolgende de eerste klap aan aangever heeft uitgedeeld. Het hof ziet geen reden om te twijfelen aan de juistheid en de betrouwbaarheid van de aangifte van [slachtoffer] , temeer nu deze aangifte wordt ondersteund door hetgeen is gerelateerd in de processen-verbaal van bevindingen ter zake van de door [verbalisant 1] (dossierpagina’s 33-34
)en [verbalisant 2] bekeken camerabeelden (dossierpagina’s 37-38).
Gelet op het vorenstaande is het hof van oordeel dat de verdachte de initiërende agressor was waardoor hem geen beroep toekomt op noodweer. Niet is gebleken dat de verdachte zich in een situatie bevond waarin en op een tijdstip waarop voor hem de noodzaak bestond tot verdediging van zijn eigen lijf tegen een (dreigende) ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding van de zijde van aangever. Dat verdachte vervolgens in een vechtpartij terecht is gekomen met aangever waarbij over een weer geweld niet werd geschuwd en de verdachte mogelijk op enig moment het onderspit moest delven, maakt niet dat alsnog van een noodweersituatie sprake was. Het beroep op noodweer wordt derhalve verworpen.
Het hof verwerpt mitsdien het tot vrijspraak strekkende verweer van de verdachte. De verdachte zal wel worden vrijgesproken van de tenlastegelegde medeplegenvariant, omdat het hof niet bewezen acht dat daarvan in de gegeven omstandigheden sprake was.
Resumerend acht het hof, op grond van het vorenoverwogene en de gebezigde bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang bezien, wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, op de wijze zoals in de bewezenverklaring is vermeld.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het subsidiair bewezenverklaarde levert op: