ECLI:NL:GHSHE:2022:3555

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
14 oktober 2022
Publicatiedatum
18 oktober 2022
Zaaknummer
20-001410-21
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • mr. S. Taalman
  • mr. J. Platschorre
  • mr. P.J.D.J. Muijen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor valsheid in geschrift met betrekking tot een vals rijbewijs

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 14 oktober 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Oost-Brabant. De verdachte was eerder vrijgesproken van een tweede feit, maar was schuldig bevonden aan valsheid in geschrift door het voorhanden hebben van een vals rijbewijs. Het hof heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie weken. De verdachte had op 21 maart 2021 in Eindhoven een vals Roemeens rijbewijs overhandigd aan de Koninklijke Marechaussee. Het hof oordeelde dat het rijbewijs niet voldeed aan de eisen van een identiteitsbewijs, omdat de geldigheid ervan was verstreken. De verdachte had het rijbewijs met de bedoeling om het als echt en onvervalst te gebruiken, wat hem schuldig maakte aan het ten laste gelegde feit. De verdediging had vrijspraak bepleit, maar het hof verwierp dit verweer en achtte de verdachte strafbaar. De uitspraak benadrukt de ernst van het voorhanden hebben van valse documenten en de impact daarvan op de verkeersveiligheid.

Uitspraak

Parketnummer : 20-001410-21
Uitspraak : 14 oktober 2022
TEGENSPRAAK (ex art. 279 Sv)

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch, van 21 mei 2021, in de strafzaak met parketnummer 01-078853-21 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1976,
wonende te [adres] .
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep is de verdachte vrijgesproken van het onder feit 2 tenlastegelegde. De politierechter heeft het onder feit 1 tenlastegelegde bewezenverklaard, dat gekwalificeerd als ‘opzettelijk afleveren en voorhanden hebben van een vals geschrift, als bedoeld in artikel 225, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, terwijl hij wist dat dit geschrift bestemd was om gebruik van te maken als ware het echt en onvervalst’, de verdachte deswege strafbaar verklaard en hem veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 weken.
Namens de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende, het onder feit 1 primair tenlastegelegde bewezen zal verklaren en de verdachte te dien aanzien zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 weken.
De raadsvrouw van de verdachte heeft primair integrale vrijspraak bepleit. Subsidiair is door de raadsvrouw een straftoemetingsverweer gevoerd, in die zin dat is verzocht dat het hof aan de verdachte een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf zal opleggen.
Ontvankelijkheid van het hoger beroep
De verdachte is door de politierechter vrijgesproken van hetgeen onder feit 2 aan hem ten laste is gelegd.
Tegen het vonnis is bij akte van 1 juni 2021 namens de verdachte onbeperkt hoger beroep ingesteld.
Ingevolge het bepaalde in artikel 404, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering staat voor de verdachte geen hoger beroep open tegen het vonnis voor zover hij van het tenlastegelegde is vrijgesproken.
Het hof zal de verdachte daarom niet-ontvankelijk verklaren in diens hoger beroep voor zover dat is gericht tegen de beslissing tot vrijspraak van het onder feit 2 tenlastegelegde.
Al hetgeen hierna wordt overwogen en beslist heeft uitsluitend betrekking op dat gedeelte van het beroepen vonnis dat aan het oordeel van het hof is onderworpen.
Vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd reeds omdat in hoger beroep de tenlastelegging en aldus de grondslag van het onderzoek is gewijzigd.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is – na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in hoger beroep en voor zover nog aan de orde in hoger beroep – tenlastegelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 21 maart 2021 te Eindhoven een reisdocument en/of identiteitsbewijs
als bedoeld in het eerste lid van artikel 231 van het Wetboek van Strafrecht, te weten een
(nationaal) rijbewijs van Roemenië (op naam van: [verdachte] , geboren op [geboortedag] 1976, met documentnummer [documentnummer] ), waarvan hij, verdachte, wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat deze vals of vervalst was, heeft afgeleverd en/of voorhanden heeft gehad;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 21 maart 2021 te Eindhoven opzettelijk een vals en/of vervalst geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen, te weten een (nationaal) rijbewijs van
Roemenië (op naam van: [verdachte] , geboren op [geboortedag] 1976, met
documentnummer: [documentnummer] ), heeft afgeleverd en/of voorhanden heeft gehad terwijl hij,
verdachte, wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat dit geschrift bestemd was om gebruik van te maken als ware het echt en onvervalst.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Vrijspraak van het onder feit 1 primair tenlastegelegde
De verdachte staat ingevolge hetgeen aan hem onder feit 1 primair ten laste is gelegd terecht ter zake van het voorhanden hebben en/of afleveren van een (vals of vervalst) reisdocument en/of (vals en/of vervalst) identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 231 lid 1 van het Wetboek van Strafrecht. Nu een (nationaal) Roemeens rijbewijs niet als reisdocument kan worden beschouwd, ziet het hof zich aldus voor de vraag gesteld of het Roemeens rijbewijs van de verdachte moet worden aangemerkt als een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht. In dat verband overweegt het hof als volgt.
Artikel 1, lid 1, sub 4, van de Wet op de identificatieplicht luidt, voor zover hier van belang, als volgt:
Als documenten waarmee in bij de wet aangewezen gevallen de identiteit van personen kan worden vastgesteld, worden aangewezen:
(…)
4° een geldig rijbewijs dat is afgegeven op basis van de Wegenverkeerswet, een geldig rijbewijs als bedoeld in artikel 107 van de Wegenverkeerswet 1994 of een rijbewijs dat is afgegeven door het daartoe bevoegde gezag in een andere lidstaat van de Europese Gemeenschappen of in een andere staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte, waarvan de houder in Nederland woonachtig is, zolang de bij de Wegenverkeerswet 1994 vastgestelde termijn van geldigheid in Nederland niet is verstreken, aan de houder geen administratieve maatregel bedoeld in paragraaf 9 van hoofdstuk VI van de Wegenverkeerswet 1994 is opgelegd of aan hem niet de bijkomende straf bedoeld in artikel 179 van die wet is opgelegd en mits het rijbewijs is voorzien van een pasfoto van de houder.
Het hof stelt voorop dat ingevolge het bepaalde in artikel 1, eerste lid, onder 4 van de Wet op de identificatieplicht voor een bewezenverklaring van het bestanddeel ‘een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht’ mede is vereist dat de geldigheidsduur van het rijbewijs dat is afgegeven door het daartoe bevoegde gezag in een andere lidstaat van de Europese Gemeenschappen of in een andere staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte niet is verstreken.
Uit het verhandelde ter terechtzitting en het procesdossier komt naar voren dat de geldigheid van het Roemeense rijbewijs van de verdachte met documentnummer [documentnummer] ten tijde van het tenlastegelegde was verstreken, nu als uitgiftedatum op het rijbewijs was vermeld 11 augustus 2000 en als expiratiedatum 10 augustus 2010. Naar het oordeel van het hof kan het rijbewijs mitsdien reeds daarom niet worden aangemerkt als ‘een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1, eerste lid, van de Wet op de identificatieplicht’, zodat het bewijs voor het gelijkluidend bestanddeel in artikel 231, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht tekort schiet. Het hof zal de verdachte daarom vrijspreken van hetgeen aan hem onder feit 1 primair ten laste is gelegd.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder feit 1 subsidiair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 21 maart 2021 te Eindhoven opzettelijk een vals geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen, te weten een (nationaal) rijbewijs van Roemenië (op naam van: [verdachte] , geboren op [geboortedag] 1976, met documentnummer: [documentnummer] ), voorhanden heeft gehad, terwijl hij, verdachte, wist dat dit geschrift bestemd was om gebruik van te maken als ware het echt en onvervalst.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen
Hierna wordt – tenzij anders vermeld – steeds verwezen naar het eindproces-verbaal van de Koninklijke Marechaussee, Landelijk Tactisch Commando, Brigade Brabant-Zuid, opgesteld door [verbalisant 1] , wachtmeester der Koninklijke Marechaussee, dossiernummer PL27YZ/21-000881, gesloten 21 april 2021, bevattende een verzameling op ambtseed dan wel ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal van de Koninklijke Marechaussee, met daarin gerelateerde bijlagen, met doorgenummerde pagina’s 2-32.
1.
Een proces-verbaal d.d. 17 april 2021 (pg. 11-14), voor zover inhoudende als relaas van verbalisant [verbalisant 1] :
Op zondag 21 maart 2021 omstreeks 17:51 uur hoorden wij, verbalisanten,
[verbalisant 1] en [verbalisant 2] , een melding van de meldkamer Koninklijke Marechaussee. Wij, verbalisanten, hoorden de meldkamer zeggen dat er zojuist op de [locatie 1] te Eindhoven, door de automatic number plate recognition (ANPR)
camera, een voertuig met kenteken: [kenteken] waargenomen was. Het voornoemde voertuig zou geen verzekering op de peildatum hebben, niet algemeen periodiek gekeurd zijn (APK) en de eigenaar van het voertuig zou nog een signalering open hebben staan.
Wij, verbalisanten, zagen bij het afrijden van parkeerplek 2, het voornoemd
voertuig stilstaan in een parkeervak op de [locatie 2] te Eindhoven.
Op zondag 21 maart 2021 omstreeks 18:00 uur heb ik, verbalisant, [verbalisant 1] ,
een voor ons onbekende manspersoon staande gehouden, welke op de
bestuurdersstoel achter het stuur van voornoemd voertuig zat. Ik, [verbalisant 1] ,
zag dat de sleutels nog in het contact van voornoemd voertuig zaten. Ik,
[verbalisant 1] , heb op grond van de Wegenverkeerswet 1994, van de op dat moment
onbekende manspersoon, een rijbewijs en kentekenbewijs ter inzage gevraagd.
Ik, [verbalisant 1] , zag dat deze persoon mij een Roemeens rijbewijs met
document nummer: [documentnummer] overhandigde.
Ik, [verbalisant 1] , opgeleid als documentenonderzoeker, zag dat het Roemeense
rijbewijs dat mij ter inzage aangeboden was, qua beveiligingstechnieken en
druktechnieken niet overeen kwam met de voor mij bekende originele door de
Roemeense autoriteiten afgegeven documenten van dit type.
2.
Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 22 maart 2021 (pg. 30-31), voor zover inhoudende als relaas van verbalisant [verbalisant 3] :
Door mij, [verbalisant 3] , documentdeskundige, is het volgende onderzoek gedaan:
ONDERZOCHT DOCUMENT:
Hoedanigheid fysiek document
Document rijbewijs
Land Roemenië
Nummer [documentnummer]
Afgegeven op 11-08-2000
Geldig tot 10-08-2010
Ten name van:
Naam [verdachte]
Voornamen [verdachte]
Geboorteplaats [geboorteplaats]
Geboortedatum [geboortedag] 1976
VASTGESTELDE AFWIJKENDE KENMERKEN T.O.V. EEN ORIGINEEL DOCUMENT:
-dit document qua detaillering, toegepast basismateriaal en
gebruikte productie- en beveiligingstechnieken niet overeenkwam
met originele door de autoriteiten van Roemenië afgegeven
documenten van dit model;
-de ondergrondbedrukking van de voor- en achterzijde is aangebracht
middels een printtechniek. Dit is in tegenstelling tot originele
door de autoriteiten van Roemenië afgegeven documenten van dit model
waarop de ondergrondbedrukking wordt aangebracht middels een druktechniek.
CONCLUSIE:
Naar aanleiding van vorenstaande kon dezerzijds worden vastgesteld
dat de voornoemde rijbewijs van Roemenië, voorzien van nummer [documentnummer] ,
een vals exemplaar betrof.
3.
Het proces-verbaal van verhoor d.d. 21 maart 2021 (pg. 25-28), voor zover inhoudende als verklaring van verdachte [verdachte] :
V = vraag
A = antwoord
V: Kunt u ons vertellen wat de reden is dat u bent aangehouden?
A: (…) Mijn rijbewijs is niet in orde.
V: Van wie is het rijbewijs die ik nu laat zien?
Opmerking verbalisant: Ik laat de verdachte het rijbewijs zien die hij heeft overhandigd
A: Het rijbewijs is van mij.
V: Hoeveel heeft u betaald voor dit rijbewijs?
A: Ik heb geld betaald, je weet hoe dat in Roemenië gaat je moet ze in een restaurant uitnodigen. Ik heb geld betaald aan een ex-politieagent. 1000 Amerikaans dollar heb ik
betaald voor het rijbewijs. Via een aantal collega's heb ik deze man leren kennen. In Roemenië krijg je geen rijbewijs als je geen 8 klassen opleiding hebt genomen.
V: Kunt u mij wat meer vertellen over deze procedure?
A: Er is maar een woord in Roemenië en dat is corruptie (…). Ik heb een opleiding gevolgd maar geen examen gedaan.
V: Heeft u meer moeten doen dan alleen 1000 Amerikaanse dollar betalen.
A: Nee.
V: Vindt u het niet raar dat u het op een andere manier heeft gedaan?
A: In Roemenië zijn er veel mensen dat op deze manier aan een rijbewijs komen. Ik heb er daarna mee gewerkt als vrachtwagenchauffeur.
Bewijsoverwegingen
De raadsvrouw van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep vrijspraak bepleit van het onder feit 1 subsidiair tenlastegelegde. Daartoe is in de kern aangevoerd dat niet is voldaan aan de delictsomschrijving van artikel 225, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, nu het valse rijbewijs van de verdachte ten tijde van het tenlastegelegde reeds geruime tijd was verlopen, waardoor evident geen sprake kon zijn van een geschrift dat bestemd is om tot bewijs van enig feit te dienen, alsmede dat om die reden het oogmerk bij de verdachte ontbrak om het rijbewijs als ware het echt en onvervalst tot het bewijs van enig feit te gebruiken.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
Het hof stelt voorop dat een rijbewijs moet worden aangemerkt als een geschrift dat uit zijn aard bestemd is ‘om tot bewijs van enig feit te dienen’, nu de houder van het rijbewijs middels het behalen en het vervolgens tonen van het rijbewijs kan bewijzen dat hij of zij geacht kan worden over de in het belang van de verkeersveiligheid vereiste rijvaardigheid en rijgeschiktheid te beschikken.
Het hof stelt op grond van het procesdossier, waaronder de tot het bewijs gebezigde processen-verbaal van onderzoek naar de echtheid van het Roemeense rijbewijs, vast dat het document vals was, hetgeen ook niet door de verdediging is bestreden, alsmede dat de verdachte wist dat het rijbewijs vals was. Uit de bewijsmiddelen volgt voorts dat de verdachte, nadat daartoe was gevorderd, het rijbewijs op 21 maart 2021 heeft getoond en overhandigd bij een controle door de Koninklijke Marechaussee. Uit het opzettelijk tonen van het vals rijbewijs tegenover wachtmeesters van de Koninklijke Marechaussee, leidt het hof af dat de verdachte het rijbewijs voorhanden heeft gehad met de klaarblijkelijke bedoelding om het als ware het echt en onvervalst tot het bewijs van enig feit (zijn rijvaardigheid) te gebruiken. De enkele omstandigheid dat het rijbewijs toen al geruime tijd was verlopen doet daar niet aan af.
Het hof verwerpt mitsdien het tot vrijspraak strekkende verweer in al zijn onderdelen.
Resumerend acht het hof, op grond van het vorenoverwogene en de gebezigde bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang bezien, wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, op de wijze zoals in de bewezenverklaring is vermeld.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het onder feit 1 bewezenverklaarde wordt als volgt gekwalificeerd:
opzettelijk een geschrift, als bedoeld in artikel 225, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, voorhanden hebben, terwijl hij weet dat dit geschrift bestemd is voor gebruik als ware het echt en onvervalst.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. Het feit is strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezenverklaarde.
Op te leggen straf
Het hof heeft bij het bepalen van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in de hierop gestelde wettelijke strafmaxima en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan valsheid in geschrift, door een vals rijbewijs voorhanden te hebben. Valse rijbewijzen verhinderen een effectieve controle op de rijvaardigheid en verkeersveiligheid, waarbij men voorts, bij gebruik van een dergelijk vals document, in het verkeer niet is verzekerd, met alle gevolgen van dien voor andere weggebruikers. Ook wordt het vertrouwen dat in van overheidswege verstrekte rijbewijzen moet kunnen worden gesteld, aangetast door het voorhanden hebben en/of gebruik van dergelijke falsificaties. Het hof rekent het de verdachte dan ook aan dat hij heeft gehandeld zoals is bewezenverklaard.
Het hof heeft acht geslagen op de inhoud van het uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 7 september 2022 betreffende het justitiële verleden van de verdachte, waaruit volgt dat hij niet eerder hier te lande onherroepelijk voor strafbare feiten is veroordeeld.
Voorts heeft het hof gelet op de overige persoonlijke omstandigheden van de verdachte, voor zover daarvan ter terechtzitting is gebleken. Ten overstaan van het hof heeft de raadsvrouw van de verdachte naar voren gebracht dat de verdachte werkzaam is als inpakker in een magazijn in Duitsland.
Naar het oordeel van het hof kan, in het bijzonder gelet op de ernst van het bewezenverklaarde, niet worden volstaan met de oplegging van een andere of lichtere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming met zich brengt.
Alles afwegende acht het hof oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van 3 weken passend en geboden. In hetgeen de raadsvrouw bij pleidooi naar voren heeft gebracht bij wijze van straftoemetingsverweer ziet het hof, met name afgezet tegen de ernst van het bewezenverklaarde, geen aanleiding om tot een andere strafoplegging te komen.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op artikel 225 van het Wetboek van Strafrecht, zoals dit artikel luidde ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing ter zake van het onder feit 2 tenlastegelegde;
vernietigt het vonnis waarvan beroep, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, en doet in zoverre opnieuw recht:
verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder feit 1 primair tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder feit 1 subsidiair tenlastegelegde heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
3 (drie) weken.
Aldus gewezen door:
mr. S. Taalman, voorzitter,
mr. J. Platschorre en mr. P.J.D.J. Muijen, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. T.S. Vos, griffier,
en op 14 oktober 2022 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mr. Muijen voornoemd is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.