ECLI:NL:GHSHE:2022:3544

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
14 oktober 2022
Publicatiedatum
18 oktober 2022
Zaaknummer
20-002850-20
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis politierechter inzake ernstige verkeersovertredingen en negeren stopteken

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Limburg, waarbij de verdachte is veroordeeld voor het in ernstige mate schenden van de verkeersregels, specifiek artikel 5a van de Wegenverkeerswet 1994. De verdachte, geboren in 2000, werd op 15 januari 2020 achtervolgd door de politie op de A2, waar hij met hoge snelheid en gevaarlijk rijgedrag andere weggebruikers in gevaar bracht. De politierechter had hem bij verstek veroordeeld tot een gevangenisstraf van 4 weken en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor 6 maanden. In hoger beroep heeft het hof de zaak opnieuw beoordeeld, waarbij het hof de vordering van de advocaat-generaal om het vonnis te bevestigen in overweging nam, maar ook de argumenten van de raadsman van de verdachte voor vrijspraak en een milder strafoplegging. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte opzettelijk en in ernstige mate de verkeersregels heeft overtreden, wat leidde tot gevaarlijke situaties voor andere weggebruikers. Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd wat betreft de opgelegde straffen en heeft een gevangenisstraf van 8 weken opgelegd, waarvan 4 weken voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren, en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor 12 maanden. De beslissing is gegrond op de artikelen 14a, 14b en 14c van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 5a, 176 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994.

Uitspraak

Parketnummer : 20-002850-20
Uitspraak : 14 oktober 2022
TEGENSPRAAK (ex art. 279 Sv)

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, van 15 december 2020 in de strafzaak met parketnummer 03-020922-20 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2000,
wonende te [adres] .
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep heeft de politierechter het primair tenlastegelegde bewezenverklaard, dat gekwalificeerd als ‘overtreding van artikel 5a, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994’, de verdachte daarvoor strafbaar verklaard en hem bij verstek veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 weken. Voorts is aan de verdachte de bevoegdheid ontzegd motorrijtuigen te besturen voor de duur van 6 maanden met aftrek van de duur dat het rijbewijs reeds ingevorderd en ingehouden is geweest.
Namens de verdachte is tegen dit vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal bevestigen.
De raadsman van de verdachte heeft vrijspraak van het primair tenlastegelegde bepleit. Voorts heeft de raadsman een straftoemetingsverweer gevoerd.
Vonnis waarvan beroep
Het hof verenigt zich met het vonnis waarvan beroep, met uitzondering van de opgelegde straffen. In zoverre zal het vonnis waarvan beroep worden vernietigd. Bijgevolg komen de strafoverwegingen van de politierechter te vervallen en zullen deze worden vervangen door hetgeen hierna zal worden overwogen.
Voor het overige zal het hof het vonnis waarvan beroep bevestigen, met verbetering van de bewijsoverweging op de na te melden wijze.
Het hof zal – nu de meervoudige strafkamer gebonden is aan het motiveringsvoorschrift van artikel 359, derde lid, eerste volzin, van het Wetboek van Strafvordering – de door de politierechter opgesomde bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring uitwerken in dit arrest.
Het hof zal tevens de toepasselijke wettelijke voorschriften verbeteren op de wijze als hierna te melden.
Bewijsmiddelen
Hierna wordt – tenzij anders vermeld – steeds verwezen naar het eindproces-verbaal van de politie-eenheid Limburg, district Zuid-West-Limburg, basisteam Westelijke Mijnstreek, op ambtsbelofte opgemaakt door verbalisant [verbalisant 1] , hoofdagent, registratienummer PL2300
(handgeschreven gewijzigd in: 2441)-2020008293, gesloten d.d. 27 mei 2020, bevattende een verzameling op ambtseed dan wel ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal van politie met daarin gerelateerde bijlagen, doorgenummerde pagina’s 1-30.
1.
Het proces-verbaal van overtreding d.d. 22 mei 2020, dossierpagina’s 3-6, voor zover inhoudende als relaas van verbalisanten [verbalisant 1] , [verbalisant 2] en [verbalisant 3] :
Op 15 januari 2020 zagen wij, op de weg, de A2 ter hoogte van hectometerpaal 219.0, Echt, binnen de gemeente Echt-Susteren, het volgende.
(…)
Op 15 januari 2020, omstreeks 20:25 uur, zagen wij op de snelweg A2 links een grijze auto rijden met witte kentekenplaten. Wij zagen dat dit voertuig zeer kort, geschatte afstand 20 meter, op zijn voorganger reed, een andere personenauto welke achter een vrachtwagen reed. Wij zagen dat het grijze voertuig ineens abrupt naar links stuurde, zonder richtingaanwijzer te gebruiken. Wij zagen dat het voertuig de auto en de vrachtwagen inhaalde en toen sterk tussen twee vrachtwagens door naar rechts stuurde, de afrit richting het tankstation ter hoogte van 236 links. Wij zagen de remlichten van de achterste vrachtwagen oplichten en wij zagen dat deze vrachtwagen naar rechts uitweek. Wij zagen dat de grijze auto de afrit op reed en het terrein van het tankstation op reed. Wij zagen dat het voertuig stopte bij de benzinepomp. Wij zagen dat het een grijze BMW 3 serie betrof met het Belgische kenteken [kenteken] .
Wij zagen alleen een bestuurder in het voertuig zitten. Ik, [verbalisant 1] , zette de stoptransparant aan de voorzijde van ons voertuig aan. Bij het tankstation was veel verlichting, waardoor wij duidelijk als politie herkenbaar waren, mede door onze opvallende politieauto en onze politie-uniformen. Wij zagen dat de bestuurder van het voertuig in zijn voertuig bleef zitten. Wij stapten alle drie tegelijkertijd uit ons voertuig. Op het moment dat wij uitstapten en naast ons voertuig stonden, hoorden en zagen wij de BMW hard optrekken. Wij zagen dat de BMW met hoge snelheid wegreed van de benzinepomp richting de oprit van de A2. Op het terrein van het tankstation geldt een 30 km/u zone.
Wij stapten terug in ons voertuig en zetten de achtervolging in. Wij zagen dat de BMW op ons uit liep doordat deze met hoge snelheid reed. Wij zagen dat onze snelheid op 130 km/u lag en dat deze snelheid opliep, terwijl de BMW op ons uitliep. Wij zagen dat de BMW bij het invoegen op de A2 geen richtingaanwijzer gebruikte en de BMW abrupt naar links stuurde en hierbij een andere personenauto de weg afsneed. Wij zagen dat deze personenauto moest remmen en uitweek naar links, om een aanrijding te voorkomen. Wij zagen dat er veel verkeer op de weg was.
Wij zagen in de verte, op ongeveer 1.000 meter afstand, een vrachtwagen een andere vrachtwagen inhalen. Wij zagen dat de BMW op rijstrook 1 reed, richting de inhalende vrachtwagen. Doordat de vrachtwagen aan het inhalen was, moest de BMW hard afremmen. Wij zagen dat het voertuig lichtsignalen gaf aan de vrachtwagen en wij zagen dat het voertuig zeer kort op deze vrachtwagen reed. Wij schatten de afstand op 20 meter van de BMW naar de vrachtwagen.
(…)
Wij zagen dat er een kleine ruimte ontstond tussen de inhalende vrachtwagen en de vrachtwagen op rijstrook twee en wij zagen dat de BMW, wederom zonder richtingaanwijzer, abrupt en sterk naar rechts stuurde, tussen de twee vrachtwagens door. Wij zagen dat de ruimte tussen beide vrachtwagens te klein was voor een ander voertuig en wij zagen de remlichten van de BMW branden. We schatten de onderlinge afstand tussen beide vrachtwagens op dat moment op 50 meter. Wij zagen dat de vrachtwagen sterk naar rechts stuurde, om op rijstrook twee te kunnen gaan rijden en daarmee een aanrijding probeerde te voorkomen met de BMW. Wij zagen dat de ruimte tussen deze vrachtwagen, de BMW en de tweede vrachtwagen erg krap was. Op datzelfde moment zagen wij dat ook de BMW sterk naar rechts ging, om tussen de twee vrachtwagens door rechts te kunnen inhalen.
Wij zagen dat de BMW uitweek richting de vluchtstrook om een aanrijding met de voorste vrachtwagen te voorkomen. Wij zagen dat de vrachtwagen naast ons op rijstrook twee sterk moest uitwijken naar de vluchtstrook om een aanrijding met de BMW te voorkomen. Wij zagen ook dat deze vrachtwagen hard moest remmen om een aanrijding te voorkomen. Wij zagen dat het voertuig enkele honderden meters over de vluchtstrook reed en hierbij een vrachtwagen en minstens één personenauto rechts inhaalde.
Wij zagen dat de BMW toen weer sterk naar links stuurde, wederom zonder richtingaanwijzer. Wij zagen dat de snelheid op onze kilometerteller opliep naar 200 kilometer per uur. Wij zagen dat de BMW lichtsignalen bleef afgeven naar de voertuigen voor hem, met de intentie dat deze voor hem aan de kant zouden gaan. Wij zagen dat de BMW hierbij meerdere malen zeer kort op zijn voorgangers kwam te rijden. Wij schatten die afstand rond de 5 tot 10 meter. Wij zagen dat hierdoor zeer gevaarlijke situaties ontstonden. Wij zagen dat andere voertuigen moesten remmen en fors moesten uitwijken om een aanrijding te voorkomen. De snelheid lag op dat moment nog altijd op 200 tot 220 km/u.
Wij reden nog altijd met optische en geluidsignalen. Wij hoorden om 20:30 uur dat de politiehelikopter via de portofoon doorgaf dat zij boven het voertuig vlogen en alle voertuigen hun optische signalen uit moesten zetten. Dit deden wij ter hoogte van afrit Roosteren, hectometerpaal 228.7 links. Wij reden toen al 7 kilometer achter de BMW, waarbij de bestuurder geen enkel moment indicatie gaf dat hij ging stoppen.
Wij zagen op onze kilometerteller de snelheid oplopen tot 210 kilometer. Wij reden op dat moment ter hoogte van afrit Echt, kilometerpaal 225 links. Wij zagen dat de BMW snelheid verminderde ter hoogte van deze afrit, tot 150 kilometer per uur op onze kilometerteller. Wij zagen dat de BMW hierna weer zijn snelheid verhoogde tot 200 kilometer per uur op onze kilometerteller.
Wij zagen dat de BMW met een snelheid van 190 kilometer per uur reed en wij zagen dat wij de afslag Maasbracht naderden. Wij zagen dat er meerdere voertuigen op rijstrook twee reden. Wij zagen dat de snelheid op onze snelheidsmeter op dat moment 170 kilometer per uur bedroeg. Wij zagen dat de BMW ineens sterk, op gevaarlijke wijze, zonder richtingaanwijzer, naar rechts stuurde, tussen de andere voertuigen door, de afrit op. Wij zagen dat hierdoor andere voertuigen hard moesten remmen en uitwijken richting de vluchtstrook om een aanrijding te voorkomen.
(…)
Gedurende de gehele achtervolging reed de verdachte op zeer gevaarlijke wijze. Door zijn manoeuvres, rijstijl en rijgedrag bracht hij alle andere weggebruikers op dat moment in gevaar. Gezien de snelheden welke de verdachte aanhield, had er een ongeval kunnen plaatsvinden met dodelijke afloop. Wij reden, tot het bericht van de politiehelikopter, met optische- en geluidsignalen. Daarbij brandde de stoptransparant al die tijd ook.
2.
Het proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 16 januari 2020, dossierpagina’s 13-15, voor zover inhoudende de verklaring van verdachte [verdachte] :
V: Wilt u mij vertellen, waarom u bent aangehouden?
A: Ik reed met de BMW voorzien van het Belgische kenteken [kenteken] , over de snelweg A2. (…) Ik moest tanken en ben met de auto over de afrit van een tankstation gereden. Ik ben bij de benzinepomp gestopt. Ik stond stil bij de benzinepomp, toen ik zag dat een auto vlak achter mij stopte. Ik zag in de buitenspiegels van mijn auto twee mensen uit de auto stappen en snel in mijn richting komen. Ik (…) ben in een reactie (…) weggereden. Ik ben met hoge snelheid gaan rijden, volgens mij ongeveer 170 - 175 km/u. Ik kwam achter twee vrachtwagens en moest afremmen. Nadat de linkse vrachtwagen naar rechts ging heb ik die 2 vrachtwagens ingehaald.
(…)
A: (…) Ik kan niet zeker zeggen of ik altijd richting heb aangegeven wanneer dat nodig was.
Bewijsoverweging
De raadsman van de verdachte heeft vrijspraak van het primair tenlastegelegde bepleit. Daartoe is aangevoerd dat de verdachte geen opzet heeft gehad op het in ernstige mate schenden van de verkeersregels. De verdachte zou in paniek zijn geraakt doordat hij zag dat twee mannen op hem afkwamen – waarvan hij toen nog niet wist dat het politieagenten waren – en heeft daarna wel gevaarlijk gereden, maar niet zo gevaarlijk dat levensgevaar of gevaar op zwaar lichamelijk letsel voor een ander te duchten was, aldus de raadsman.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
Beoordeling van de verkeersovertredingen aan de hand van de maatstaf van artikel 5a Wegenverkeerswet 1994.
Artikel 5a Wegenverkeerswet 1994
Het hof dient te beoordelen of de verdachte met het uit de bewijsmiddelen blijkende rijgedrag (I) de verkeersregels heeft geschonden, (II) of hij dat in ernstige mate heeft gedaan, (III) of hij dat opzettelijk heeft gedaan en (IV) of daardoor gevaar was te duchten voor zwaar lichamelijk letsel of het leven van anderen. Met andere woorden: vastgesteld dient te worden dat de verdachte verkeersovertredingen heeft begaan waardoor zeer gevaarlijke situaties zijn ontstaan en bijgevolg door de verdachte onaanvaardbare risico’s zijn genomen, of anders gezegd: dat de verdachte welbewust en met groot gevaar voor andere medeweggebruikers in ernstige mate verkeersgedragsregels heeft overtreden.
I. De verkeersregels
Het in artikel 5a van de Wegenverkeerswet 1994 vervatte verbod is beperkt tot gedragingen in het verkeer die bestaan in het in ernstige mate schenden van “de verkeersregels”. Uit de memorie van toelichting op dit wetsvoorstel leidt het hof af dat het gaat om een samenstel van gedragingen. Zoals daarin wordt gesteld gaat het om het begaan van dikwijls aaneengesloten ernstige verkeersovertredingen. In de Memorie van Toelichting bij het wetsvoorstel dat heeft geleid tot de wet is opgemerkt: ‘De dader moet door zo’n gedraging opzettelijk in ernstige mate de verkeersregels schenden terwijl daarvan levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander te duchten is. Dat betekent dus niet dat met het verrichten van een of meer van de genoemde gedragingen al vaststaat dat opzettelijk in ernstige mate de verkeersregels zijn geschonden. Het enkele feit dat de bestuurder een telefoon vasthoudt of een bestuurder die onbewust door rood licht rijdt levert geen overtreding van artikel 5a van de Wegenverkeerswet 1994 op. Oftewel overtredingen van de in artikel 5a van de Wegenverkeerswet 1994 opgenomen gedragingen die uit simpele onachtzaamheid worden begaan worden niet automatisch een zwaar misdrijf zodra daardoor enig gevaar voor letsel ontstaat. Het gaat bij een overtreding van artikel 5a van de Wegenverkeerswet 1994 immers om het opzettelijk in ernstige mate schenden van de verkeersregels (en gevaar is te duchten).’ (Kamerstukken 2018/2019, 35 086, nr. 3, p. 12). Uit deze overweging en mede uit de naar aanleiding van de in de consultatiefase uitgebrachte adviezen gemaakte opmerking van de betrokken minister maakt het hof op dat ook een enkele verkeersovertreding voldoende kan zijn gelet op de ernst van het verkeersgedrag en in het licht van de context waarin dat verkeersgedrag heeft plaatsgevonden.
Het hof stelt vast dat de verdachte op 15 januari 2020 op de weg, de A2, in de gemeenten Echt-Susteren, Maasgouw en tussenliggende plaatsen, terwijl hij werd achtervolgd door politieambtenaren het stopteken (via het stoptransparant en optische geluidssignalen van het politiedienstvoertuig) heeft genegeerd, meermalen heeft gewisseld van rijstrook zonder richtingaanwijzer te gebruiken, meermalen heeft gereden met een aanzienlijk hogere snelheid dan de ter plaatse toegestane maximumsnelheid van 130 kilometer per uur én welke snelheid gelet op de bestaande verkeerssituatie te hoog was voor veilig verkeer ter plaatse (g.), daarnaast meermalen op zeer korte afstand achter andere voertuigen heeft gereden (h.) en daarbij lichtsignalen heeft gegeven aan zijn voorgangers, dat hij over de vluchtstrook heeft gereden (d.) en daarbij meerdere voertuigen rechts heeft ingehaald en ten slotte dat hij meermalen abrupt van rijstrook heeft gewisseld tussen twee voertuigen in, terwijl de afstand tussen die beide voertuigen klein was. Dit alles over een afstand van in ieder geval minimaal zeven kilometer. Daarmee heeft de verdachte ook andere verkeersregels van soortgelijk belang, te weten artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994 dat de veiligheid in het verkeer dient, overtreden. Met deze gedragingen heeft de verdachte zich aldus schuldig gemaakt aan de in artikel 5a, eerste lid, van de Wegenverkeerswet, sub d., g., h. en m. bedoelde verkeersgedragingen.
II. In ernstige mate
Artikel 5a Wegenverkeerswet 1994 heeft alleen betrekking op het in ernstige mate schenden van de verkeersregels. In de MvT valt hierover het volgende te lezen.
“De gedachte achter de keuze voor in «in ernstige mate» is dat de bepaling beperkt moet zijn tot (voldoende) ernstig verkeersgevaarlijk gedrag. Bij het schenden van een verkeersregel in «ernstige mate» kan worden gedacht aan het meerdere malen negeren van een rood kruis, het meerdere keren rijden door rood licht, voor een langere periode met een hoge snelheid rijden, continu over een vluchtstrook blijven rijden, terwijl dat niet is toegestaan.”
Naar het oordeel van het hof zijn in het geval van de verdachte de onder I genoemde verkeersregels in ernstige mate geschonden en kan derhalve worden gesproken van
ernstig verkeersgevaarlijk gedrag. Immers, de verdachte heeft over een behoorlijke afstand tijdens een achtervolging door de politie verschillende gevaarlijke manoeuvres verricht waardoor het andere ter plaatste verkeer, waaronder ook vrachtwagens, meermalen moest remmen en uitwijken om een aanrijding met de verdachte te voorkomen. Met name die omstandigheid maakt dat de verkeersvoorschriften in ernstige mate geschonden zijn zoals bedoeld in artikel 5a van de Wegenverkeerswet 1994.
III. Opzettelijk
In de Nota naar aanleiding van het verslag schrijft de minister van Justitie en Veiligheid aan de Tweede Kamer over het opzet o.a. het volgende. [1] “De plaats van het begrip opzettelijk in de zinsnede «opzettelijk zich zodanig in het verkeer gedragen dat de verkeersregels in ernstige mate worden geschonden» brengt mee dat het opzet zowel gericht moet zijn op het overtreden van een of meer verkeersregels als op het in ernstige mate schenden van die regel(s). Bij het antwoord op de vraag of sprake was van opzet op het in ernstige mate schenden van de verkeersregels moeten de aard en het samenstel van de gedragingen, de omstandigheden waaronder deze werden verricht en alle overige feitelijke omstandigheden van het geval in ogenschouw worden genomen. Daaruit moet worden afgeleid dat de gedragingen, die elk op zichzelf een overtreding van een verkeersregel inhouden en in veel gevallen niet anders dan opzettelijk kunnen worden begaan, in samenhang bezien naar hun uiterlijke verschijningsvorm op opzettelijke ernstige overschrijding van de verkeersregels gericht zijn. Zoals hierboven in de algemene inleiding van deze nota naar aanleiding van het verslag is aangegeven, is de beoordeling van verkeersdelicten in hoge mate casuïstisch.”
Blijkens de MvT is opzet
“gericht op het in ernstige mate schenden van de verkeersregels en niet op de verder liggende gevaren of gevolgen”. [2] Het hof zal zich dan ook beperken tot de vraag of het opzet van de verdachte gericht was op het in ernstige mate schenden van de verkeersregels. Voor zover deze vraag bevestigend kan worden beantwoord is daarmee ook de eerste vraag beantwoord: heeft de verdachte een of meer verkeersregels overtreden?
Uit de verklaring van de verdachte bij zijn verhoor bij politie blijkt dat de verdachte wilde ontkomen van de mensen die naar hem toeliepen bij het tankstation. Hij verklaarde dat hij met hoge snelheid is gaan rijden, ongeveer met 170 – 175 km/u, en dat hij moest afremmen voordat hij twee vrachtwagens kon inhalen. De verdachte heeft voorts verklaard dat hij op dat moment nog niet wist dat de mensen die bij het tankstation naar hem toe kwamen politieagenten waren. Los van het feit dat het hof die verklaring van de verdachte ongeloofwaardig acht, maakt die verklaring van de verdachte voor het opzet van zijn gedragingen geen verschil. Het hof is immers van oordeel dat het negeren van een stopteken, het meermalen wisselen van rijstrook zonder richtingsaanwijzer te gebruikten, het meermalen rijden met een aanzienlijk hoge snelheid, het meermalen op zeer korte afstand achter andere voertuigen rijden en het daarbij geven van lichtsignalen aan voorgangers, het over een vluchtstrook rijden en daarbij meerdere voertuigen rechts inhalen en het meermalen abrupt van rijstrook wisselen tussen twee voertuigen in, terwijl de afstand tussen die beide voertuigen klein was, zeker in hun onderlinge samenhang bezien en gelet op de verklaring van de verdachte, niet anders dan opzettelijk kan zijn gedaan. De aan de verdachte toe te schrijven verkeershandelingen betreffen telkens nieuwe keuzes die zowel het weten als het aanvaarden impliceren. Daarmee is gegeven de aard en de ernst van de hier aan de orde zijnde verkeersovertredingen het opzet op het in ernstige mate schenden van de verkeersregels gegeven.
IV. Gevaar te duchten
Het hof oordeelt dat het naar algemene ervaringsregels voorzienbaar is dat vanwege dit
ernstig verkeersgevaarlijk gedragzwaar lichamelijk letsel of levensgevaar was te duchten. Immers, het hof acht het van algemene bekendheid dat verkeersongelukken kunnen worden veroorzaakt door onder andere het wisselen van rijstrook zonder richtingaanwijzer, het op zeer korte afstand achter andere voertuigen rijden en het abrupt van rijstrook wisselen tussen twee voertuigen in, terwijl de afstand tussen die beide voertuigen klein is. Dit alles veroorzaakt des te meer gevaar wanneer er op een aanzienlijk hoge snelheid wordt gereden terwijl er een achtervolging met politieagenten plaatsvindt, waarmee de verdachte aldus ook die politieagenten in gevaar heeft gebracht. Dat rechtvaardigt onder die omstandigheden eveneens de reële vrees dat een aanrijding had kunnen plaatsvinden en daarbij één of meer personen zwaar lichamelijk letsel hadden kunnen oplopen of zelfs hadden kunnen overlijden. De omstandigheid in deze zaak dat onder andere vrachtwagens (grote zware verkeersdeelnemers met een verhoogd risico op zware ongevallen) meermalen moesten remmen en uitwijken om een aanrijding met de verdachte te voorkomen, onderstreept voorgaande.
Concluderend is het hof van oordeel dat de gedragingen van de verdachte, de aard en ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval, toereikend zijn voor het oordeel dat de verdachte welbewust en met groot gevaar voor andere medeweggebruikers in ernstige mate verkeersgedragsregels heeft overtreden.
Hetgeen de raadsman van de verdachte heeft aangevoerd, maakt dit oordeel niet anders. Het hof verwerpt mitsdien het verweer in al zijn onderdelen.
Resumerend acht het hof, op grond van het vorenoverwogene en de gebezigde bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang bezien, wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het overtreden van artikel 5a van de Wegenverkeerswet 1994, zoals is bewezenverklaard.
Op te leggen straffen
De advocaat-generaal heeft bevestiging van de door de politierechter opgelegde straf gevorderd, inhoudende een gevangenisstraf voor de duur van 4 weken en ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 6 maanden met aftrek van de duur dat het rijbewijs reeds ingevorderd en ingehouden is geweest.
De raadsman van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep een straftoemetingsverweer gevoerd en heeft het hof verzocht niet een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
Het hof heeft bij het bepalen van de op te leggen straffen gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in de hierop gestelde wettelijke strafmaxima en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan het overtreden van artikel 5a van de Wegenverkeerswet 1994 (ernstige gevaarzitting) door het stopteken (via het stoptransparant en optische geluidssignalen van het politiedienstvoertuig) te negeren, meermalen te wisselen van rijstrook zonder richtingaanwijzer te gebruiken, meermalen te rijden met een aanzienlijk hogere snelheid dan de ter plaatse toegestane maximumsnelheid van 130 kilometer per uur én welke snelheid gelet op de bestaande verkeerssituatie te hoog was voor veilig verkeer ter plaatse, meermalen op zeer korte afstand achter andere voertuigen te rijden en daarbij lichtsignalen te geven aan zijn voorgangers, het over de vluchtstrook rijden en daarbij meerdere voertuigen rechts in te halen en het meermalen abrupt van rijstrook wisselen tussen twee voertuigen in, terwijl de afstand tussen die beide voertuigen klein was. Door aldus te handelen heeft de verdachte zich in volstrekt onvoldoende mate rekenschap gegeven van de geldende gedragsnormen in het verkeer en van zijn verantwoordelijkheid als verkeersdeelnemer. Sterker, de verdachte heeft zich asociaal ten opzichte van de andere weggebruikers gedragen en volstrekt ontoelaatbaar ergerlijk en in het bijzonder gevaarzettend gereden. Het hof rekent het de verdachte dan ook ernstig aan dat hij heeft gehandeld zoals is bewezenverklaard.
Het hof heeft acht geslagen op de inhoud van het uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 5 augustus 2022, betrekking hebbende op het justitiële verleden van de verdachte, waaruit blijkt dat hij één keer eerder onherroepelijk voor een strafbaar feit is veroordeeld, te weten voor overtreding van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften.
Voorts heeft het hof gelet op de overige persoonlijke omstandigheden van de verdachte, voor zover daarvan ter terechtzitting in hoger beroep is gebleken.
Naar het oordeel van het hof kan, vanwege de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard en in verband met een juiste normhandhaving, niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming met zich brengt. Het hof heeft bij het opleggen van de straf de jeugdige leeftijd van de verdachte meegenomen, maar ook de omstandigheid dat de verdachte zowel ter terechtzitting in eerste aanleg als ter terechtzitting in hoger beroep niet zijn verantwoordelijkheid heeft genomen. Integendeel, de verdachte heeft een ongeloofwaardige verklaring afgelegd inhoudende dat hij geruime tijd niet zou hebben doorgehad dat hij door de politie werd achtervolgd. Daarnaast tilt het hof met name zwaar aan de omstandigheid dat de verdachte een stopteken van de politie heeft genegeerd en dat de verdachte de (meeste) bewezenverklaarde handelingen heeft verricht tijdens een achtervolging door de politie.
In hetgeen door de raadsman ten overstaan van het hof is aangevoerd ziet het hof geen aanleiding om geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen, mede de ernst van het bewezenverklaarde in aanmerking genomen. Naar het oordeel van het hof kan ook niet worden volstaan met een straf als door de advocaat-generaal gevorderd en door de politierechter opgelegd, omdat deze straf eveneens onvoldoende recht doet aan de ernst van het bewezenverklaarde feit.
Alles afwegende acht het hof oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van 8 weken, waarvan 4 weken voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren, passend en geboden. Met oplegging van deze deels voorwaardelijke straf wordt enerzijds de ernst van het bewezenverklaarde tot uitdrukking gebracht en wordt anderzijds de strafoplegging dienstbaar gemaakt aan het voorkomen van nieuwe strafbare feiten.
Voorts acht het hof – mede ter bescherming van de verkeersveiligheid – het aangewezen ten aanzien van het bewezenverklaarde aan de verdachte een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 12 maanden op te leggen. De tijd, gedurende welke het rijbewijs van de verdachte ingevolge artikel 164 van de Wegenverkeerswet 1994 ingevorderd of ingehouden is geweest, zal op de duur van deze bijkomende straf in mindering worden gebracht. Het hof acht deze ontzegging van de rijbevoegdheid noodzakelijk gelet op de ernst van het bewezenverklaarde.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 14a, 14b en 14c van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 5a, 176 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.

BESLISSING

Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep, doch uitsluitend ten aanzien van de opgelegde straffen, en doet in zoverre opnieuw recht:
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
8 (acht) weken;
bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
4 (vier) weken, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
3 (drie) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt;
ontzegt de verdachte ter zake van het bewezenverklaarde de
bevoegdheid motorrijtuigen te besturenvoor de duur van
12 (twaalf) maanden;
bepaalt dat de tijd, gedurende welke het rijbewijs van de verdachte ingevolge artikel 164 van de Wegenverkeerswet 1994 vóór het tijdstip, waarop deze uitspraak voor wat betreft de in artikel 179 van die wet genoemde bijkomende straf voor tenuitvoerlegging vatbaar is geworden, ingevorderd of ingehouden is geweest, op de duur van bovengenoemde bijkomende straf geheel in mindering zal worden gebracht;
bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige, met inachtneming van het vorenoverwogene.
Aldus gewezen door:
mr. N. van der Laan, voorzitter,
mr. A.R. Hartmann en mr. W.F. Koolen, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. N. van Abeelen, griffier,
en op 14 oktober 2022 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mr. Van der Laan en mr. Koolen voornoemd zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Kamerstukken II, 2018/19 35 086, nr. 6, p. 11.
2.Kamerstukken II, 2018/19 35 086, nr. 3, p. 14.