IV. Gevaar te duchten
Het hof oordeelt dat het naar algemene ervaringsregels voorzienbaar is dat vanwege dit
ernstig verkeersgevaarlijk gedragzwaar lichamelijk letsel of levensgevaar was te duchten. Immers, het hof acht het van algemene bekendheid dat verkeersongelukken kunnen worden veroorzaakt door onder andere het wisselen van rijstrook zonder richtingaanwijzer, het op zeer korte afstand achter andere voertuigen rijden en het abrupt van rijstrook wisselen tussen twee voertuigen in, terwijl de afstand tussen die beide voertuigen klein is. Dit alles veroorzaakt des te meer gevaar wanneer er op een aanzienlijk hoge snelheid wordt gereden terwijl er een achtervolging met politieagenten plaatsvindt, waarmee de verdachte aldus ook die politieagenten in gevaar heeft gebracht. Dat rechtvaardigt onder die omstandigheden eveneens de reële vrees dat een aanrijding had kunnen plaatsvinden en daarbij één of meer personen zwaar lichamelijk letsel hadden kunnen oplopen of zelfs hadden kunnen overlijden. De omstandigheid in deze zaak dat onder andere vrachtwagens (grote zware verkeersdeelnemers met een verhoogd risico op zware ongevallen) meermalen moesten remmen en uitwijken om een aanrijding met de verdachte te voorkomen, onderstreept voorgaande.
Concluderend is het hof van oordeel dat de gedragingen van de verdachte, de aard en ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval, toereikend zijn voor het oordeel dat de verdachte welbewust en met groot gevaar voor andere medeweggebruikers in ernstige mate verkeersgedragsregels heeft overtreden.
Hetgeen de raadsman van de verdachte heeft aangevoerd, maakt dit oordeel niet anders. Het hof verwerpt mitsdien het verweer in al zijn onderdelen.
Resumerend acht het hof, op grond van het vorenoverwogene en de gebezigde bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang bezien, wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het overtreden van artikel 5a van de Wegenverkeerswet 1994, zoals is bewezenverklaard.
De advocaat-generaal heeft bevestiging van de door de politierechter opgelegde straf gevorderd, inhoudende een gevangenisstraf voor de duur van 4 weken en ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 6 maanden met aftrek van de duur dat het rijbewijs reeds ingevorderd en ingehouden is geweest.
De raadsman van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep een straftoemetingsverweer gevoerd en heeft het hof verzocht niet een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
Het hof heeft bij het bepalen van de op te leggen straffen gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in de hierop gestelde wettelijke strafmaxima en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan het overtreden van artikel 5a van de Wegenverkeerswet 1994 (ernstige gevaarzitting) door het stopteken (via het stoptransparant en optische geluidssignalen van het politiedienstvoertuig) te negeren, meermalen te wisselen van rijstrook zonder richtingaanwijzer te gebruiken, meermalen te rijden met een aanzienlijk hogere snelheid dan de ter plaatse toegestane maximumsnelheid van 130 kilometer per uur én welke snelheid gelet op de bestaande verkeerssituatie te hoog was voor veilig verkeer ter plaatse, meermalen op zeer korte afstand achter andere voertuigen te rijden en daarbij lichtsignalen te geven aan zijn voorgangers, het over de vluchtstrook rijden en daarbij meerdere voertuigen rechts in te halen en het meermalen abrupt van rijstrook wisselen tussen twee voertuigen in, terwijl de afstand tussen die beide voertuigen klein was. Door aldus te handelen heeft de verdachte zich in volstrekt onvoldoende mate rekenschap gegeven van de geldende gedragsnormen in het verkeer en van zijn verantwoordelijkheid als verkeersdeelnemer. Sterker, de verdachte heeft zich asociaal ten opzichte van de andere weggebruikers gedragen en volstrekt ontoelaatbaar ergerlijk en in het bijzonder gevaarzettend gereden. Het hof rekent het de verdachte dan ook ernstig aan dat hij heeft gehandeld zoals is bewezenverklaard.
Het hof heeft acht geslagen op de inhoud van het uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 5 augustus 2022, betrekking hebbende op het justitiële verleden van de verdachte, waaruit blijkt dat hij één keer eerder onherroepelijk voor een strafbaar feit is veroordeeld, te weten voor overtreding van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften.
Voorts heeft het hof gelet op de overige persoonlijke omstandigheden van de verdachte, voor zover daarvan ter terechtzitting in hoger beroep is gebleken.
Naar het oordeel van het hof kan, vanwege de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard en in verband met een juiste normhandhaving, niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming met zich brengt. Het hof heeft bij het opleggen van de straf de jeugdige leeftijd van de verdachte meegenomen, maar ook de omstandigheid dat de verdachte zowel ter terechtzitting in eerste aanleg als ter terechtzitting in hoger beroep niet zijn verantwoordelijkheid heeft genomen. Integendeel, de verdachte heeft een ongeloofwaardige verklaring afgelegd inhoudende dat hij geruime tijd niet zou hebben doorgehad dat hij door de politie werd achtervolgd. Daarnaast tilt het hof met name zwaar aan de omstandigheid dat de verdachte een stopteken van de politie heeft genegeerd en dat de verdachte de (meeste) bewezenverklaarde handelingen heeft verricht tijdens een achtervolging door de politie.
In hetgeen door de raadsman ten overstaan van het hof is aangevoerd ziet het hof geen aanleiding om geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen, mede de ernst van het bewezenverklaarde in aanmerking genomen. Naar het oordeel van het hof kan ook niet worden volstaan met een straf als door de advocaat-generaal gevorderd en door de politierechter opgelegd, omdat deze straf eveneens onvoldoende recht doet aan de ernst van het bewezenverklaarde feit.
Alles afwegende acht het hof oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van 8 weken, waarvan 4 weken voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren, passend en geboden. Met oplegging van deze deels voorwaardelijke straf wordt enerzijds de ernst van het bewezenverklaarde tot uitdrukking gebracht en wordt anderzijds de strafoplegging dienstbaar gemaakt aan het voorkomen van nieuwe strafbare feiten.
Voorts acht het hof – mede ter bescherming van de verkeersveiligheid – het aangewezen ten aanzien van het bewezenverklaarde aan de verdachte een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 12 maanden op te leggen. De tijd, gedurende welke het rijbewijs van de verdachte ingevolge artikel 164 van de Wegenverkeerswet 1994 ingevorderd of ingehouden is geweest, zal op de duur van deze bijkomende straf in mindering worden gebracht. Het hof acht deze ontzegging van de rijbevoegdheid noodzakelijk gelet op de ernst van het bewezenverklaarde.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 14a, 14b en 14c van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 5a, 176 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.