ECLI:NL:GHSHE:2022:3541

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
14 oktober 2022
Publicatiedatum
18 oktober 2022
Zaaknummer
20-001324-21
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis politierechter inzake opzettelijk handelen in strijd met gedragsaanwijzing

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 14 oktober 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De verdachte, geboren in 1969 en thans verblijvende in een penitentiaire inrichting, was eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van 39 dagen voor het opzettelijk handelen in strijd met een gedragsaanwijzing. De politierechter had ook een schadevergoeding van € 300,00 toegewezen aan de benadeelde partij, die niet-ontvankelijk was verklaard voor het overige deel van de vordering. De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen dit vonnis.

Tijdens de zitting in hoger beroep heeft het hof de vordering van de advocaat-generaal gehoord, die vroeg om bevestiging van het vonnis, maar met een aanpassing van de opgelegde straf. De advocaat-generaal stelde voor de gevangenisstraf te verlagen naar de duur van het voorarrest, dat 36 dagen bleek te zijn. De raadsman van de verdachte steunde deze eis en betoogde dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk moest worden verklaard in haar vordering.

Het hof heeft het vonnis van de politierechter gedeeltelijk vernietigd, met uitzondering van de bewezenverklaring. De opgelegde straf is aangepast naar 36 dagen gevangenisstraf, en de schadevergoeding aan de benadeelde partij is bevestigd. Het hof heeft ook de verbeurdverklaring van de inbeslaggenomen mobiele telefoon bevestigd, aangezien deze was gebruikt bij het bewezenverklaarde feit. De beslissing is gegrond op verschillende artikelen van het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

Parketnummer : 20-001324-21
Uitspraak : 14 oktober 2022
TEGENSPRAAK (ex art. 279 Sv)

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 10 mei 2021 in de strafzaak met parketnummer 02-027254-21 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1969,
thans uit anderen hoofde verblijvende in Penitentiaire Inrichting Zuid West - De Dordtse Poorten te Dordrecht.
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep heeft de politierechter het tenlastegelegde bewezenverklaard, dat gekwalificeerd als ‘opzettelijk handelen in strijd met een gedragsaanwijzing, gegeven krachtens artikel 509hh, eerste lid, onderdeel b, van het Wetboek van Strafvordering’, de verdachte daarvoor strafbaar verklaard en hem veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 39 dagen met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht. Daarnaast heeft de politierechter het inbeslaggenomen telefoontoestel onttrokken aan het verkeer.
Voorts heeft de politierechter de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer] toegewezen tot een bedrag van € 300,00 en vermeerderd met de wettelijke rente. De benadeelde partij is in het overige deel van de vordering niet-ontvankelijk verklaard. Ten slotte is ten behoeve van het slachtoffer de schadevergoedingsmaatregel opgelegd.
Namens de verdachte is tegen dit vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal bevestigen met uitzondering van de opgelegde straf en de beslissing op de vordering van de benadeelde partij en, in zoverre opnieuw rechtdoende, de verdachte zal veroordelen tot een gevangenisstraf gelijk aan de duur van het voorarrest en met aftrek van dat voorarrest. Met betrekking tot de vordering van de benadeelde partij heeft de advocaat-generaal geconcludeerd tot toewijzing tot een bedrag van € 300,00, te vermeerderen met de wettelijke rente. In de visie van het Openbaar Ministerie dient de benadeelde partij in het overige deel van de vordering niet-ontvankelijk te worden verklaard. Voorts is geconcludeerd dat de verdachte dient te worden veroordeeld in de door de benadeelde partij gevorderde proceskosten voor een bedrag van € 21,32. Ten slotte is gerequireerd tot oplegging van de schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van het slachtoffer.
De raadsman van de verdachte heeft zich met betrekking tot de bewezenverklaring van het tenlastegelegde gerefereerd aan het oordeel van het hof. Voorts heeft de raadsman zich met betrekking tot de straf geschaard achter de eis van de advocaat-generaal. Met betrekking tot de vordering van de benadeelde partij heeft de raadsman betoogd dat de benadeelde partij daarin niet-ontvankelijk dient te worden verklaard. Met betrekking tot de door de benadeelde partij gevorderde proceskosten heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van het hof.
Vonnis waarvan beroep
Het hof verenigt zich met het vonnis waarvan beroep en met de gronden waarop het berust, behalve voor wat betreft de opgelegde straf, de beslissing op de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij en de daarmee samenhangende opgelegde schadevergoedingsmaatregel en de beslissing omtrent het beslag. In zoverre zal het vonnis waarvan beroep worden vernietigd.
Voor het overige zal het hof het vonnis waarvan beroep bevestigen.
Het hof zal tevens de toepasselijke wettelijke voorschriften verbeteren op de wijze als hierna te melden.
Op te leggen straf
De politierechter heeft, in navolging van de strafeis van de officier van justitie, een gevangenisstraf opgelegd voor de duur van 39 dagen met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht. Daarmee is blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting bedoeld een gevangenisstraf op te leggen gelijk aan de duur van het voorarrest. De politierechter ging er aldus vanuit dat de verdachte 39 dagen in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.
Zowel de advocaat-generaal als de raadsman van de verdachte hebben ter terechtzitting in hoger beroep het hof verzocht te volstaan met de oplegging van een gevangenisstraf die gelijk is aan de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.
Het hof stelt vast dat de verdachte niet 39 dagen, maar 36 dagen in voorarrest heeft doorgebracht. Het hof zal derhalve de opgelegde straf door de politierechter verbeteren en een gevangenisstraf voor de duur van 36 dagen met aftrek van het voorarrest opleggen. Hiermee legt het hof een gevangenisstraf op waarvan de duur gelijk is aan de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]
De benadeelde partij [slachtoffer] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding van een bedrag van € 500,00 aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente.
De politierechter heeft de vordering bij het vonnis waarvan beroep gedeeltelijk toegewezen, namelijk tot het bedrag van € 300,00 en vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 29 januari 2021 tot aan de dag der algehele voldoening. De benadeelde partij is in het overige deel van de vordering niet-ontvankelijk verklaard.
De benadeelde partij heeft te kennen gegeven de gehele vordering in hoger beroep te handhaven.
De raadsman van de verdachte heeft betoogd dat de benadeelde partij in de vordering niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, nu de vordering onvoldoende is onderbouwd. Voorts stelt de raadsman dat als de benadeelde partij al psychische schade zou hebben geleden, dit zou zijn ontstaan door andere feiten en omstandigheden die hebben plaatsgevonden tussen de verdachte en de benadeelde partij en niet door enkel het overtreden van een gedragsaanwijzing door de verdachte in een periode van slechts vier dagen.
Het hof is uit het onderzoek ter terechtzitting gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks immateriële schade heeft geleden. Daartoe overweegt het hof als volgt. Aan de verdachte is een gedragsaanwijzing opgelegd, onder andere inhoudende een contactverbod met [slachtoffer] , welke gedragsaanwijzing de verdachte heeft overschreden. Aan die gedragsaanwijzing gaat een periode vooraf waarin de verdachte op verschillende manieren zijn ex-partner [slachtoffer] heeft lastig gevallen. De gedragsaanwijzing is opgelegd om dit handelen van de verdachte te voorkomen. Naar het oordeel van het hof heeft de verdachte door het handelen in strijd met die gedragsaanwijzing angst teweeg gebracht bij [slachtoffer] .
Het hof is van oordeel dat voldoende is onderbouwd dat de benadeelde partij daardoor geestelijk schade heeft geleden dat is aan te merken als een aantasting van haar persoon op andere wijze, hetgeen valt onder het bereik van artikel 6:106, eerste lid, onder b, van het Burgerlijk Wetboek. Het hof begroot het totaal aan immateriële schade, evenals de politierechter, naar billijkheid op een bedrag van € 300,00. De verdachte is derhalve tot vergoeding van die schade gehouden, zodat de vordering tot dat bedrag toewijsbaar is. Het meer of anders gevorderde zal bijgevolg worden afgewezen.
Het toe te wijzen bedrag zal, zoals gevorderd, worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 29 januari 2021, zijnde de laatste datum van de bewezenverklaarde periode, tot aan de dag der algehele voldoening.
Proceskosten
Voorts zal het hof de verdachte, die als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij kan worden aangemaakt, tevens veroordelen in de gevorderde proceskosten aan de zijde van de benadeelde partij, tot op heden begroot op € 21,32. Ten slotte zal de verdachte worden veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging van dit arrest door de benadeelde partij nog te maken kosten.
Schadevergoedingsmaatregel
Op grond van het onderzoek ter terechtzitting heeft het hof in rechte vastgesteld dat door het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade aan het slachtoffer [slachtoffer] is toegebracht tot een bedrag van € 300,00. De verdachte is daarvoor jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk.
Het hof ziet aanleiding om aan de verdachte de maatregel tot schadevergoeding op
te leggen ter hoogte van voormeld bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 29 januari 2021 tot aan de dag der algehele voldoening
,nu het hof het wenselijk acht dat de Staat der Nederlanden schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert. Het hof zal daarbij bepalen dat gijzeling voor na te melden duur kan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verschuldigdheid niet opheft.
Beslag
De inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven mobiele telefoon, aan de verdachte toebehorend, is vatbaar voor verbeurdverklaring, nu het een voorwerp is met behulp waarvan het tenlastegelegde en bewezenverklaarde is begaan.
Het hof heeft hierbij rekening gehouden met de draagkracht van de verdachte.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 33, 33a, 36f, 63 en 184a van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.

BESLISSING

Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep, doch uitsluitend ten aanzien van de opgelegde straf, de beslissing op de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij en de daarmee samenhangende schadevergoedingsmaatregel en de beslissing omtrent het beslag, en doet in zoverre opnieuw recht:
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
36 (zesendertig) dagen;
beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
verklaart verbeurdhet inbeslaggenomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten:
één mobiele telefoon;
wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer] ter zake van het bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 300,00 (driehonderd euro)als vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 29 januari 2021 tot aan de dag der voldoening;
wijst de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding voor het overige af;
veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op
€ 21,32 (eenentwintig euro en tweeëndertig cent);
legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat der Nederlanden, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer] , ter zake van het bewezenverklaarde een bedrag te betalen van
€ 300,00 (driehonderd euro)als vergoeding voor immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 29 januari 2021 tot aan de dag der algehele voldoening, en bepaalt dat gijzeling voor de duur van ten hoogste 6 (zes) dagen kan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt, met dien verstande dat toepassing van die gijzeling de verschuldigdheid aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft;
bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt;
bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige, met inachtneming van het vorenoverwogene.
Aldus gewezen door:
mr. W.F. Koolen, voorzitter,
mr. A.R. Hartmann en mr. N. van der Laan, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. N. van Abeelen, griffier,
en op 14 oktober 2022 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mr. Koolen en mr. Van der Laan voornoemd zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.