Parketnummer : 20-000015-17
Uitspraak : 19 oktober 2022
Arrest van de economische kamer van het gerechtshof 's-Hertogenbosch
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de economische kamer van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 16 december 2016, in de strafzaak met parketnummer 03-996005-09 tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1969,
wonende te [woonplaats] , [adres 1] .
Bij vonnis waarvan beroep heeft de rechtbank het impliciet primair tenlastegelegde bewezen verklaard en gekwalificeerd als ‘opzettelijke overtreding van artikel 13, eerste lid, aanhef en onder a van de Flora- en faunawet, meermalen gepleegd, gepleegd door een rechtspersoon, terwijl de schuldige daaraan feitelijk leiding heeft gegeven’. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
Van de zijde van de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal bevestigen, met uitzondering van de opgelegde straf. De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof de verdachte zal veroordelen tot een taakstraf voor de duur van 180 uren subsidiair 90 dagen hechtenis voorwaardelijk met een proeftijd van 1 jaar.
De verdediging heeft bepleit dat:
- de dagvaarding nietig dient te worden verklaard;
- het openbaar ministerie met betrekking tot de impliciet subsidiair tenlastegelegde overtredingsvariant niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de strafvervolging van de verdachte;
- de verklaringen die de verdachte bij de politie heeft afgelegd dienen te worden uitgesloten van het bewijs voor zover die verklaringen anders luiden dan de verklaringen die de verdachte ter terechtzitting heeft afgelegd;
- sprake is van een vormverzuim in de zin van artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering, hetgeen dient te leiden tot bewijsuitsluiting;
- de verdachte (al dan niet partieel) dient te worden vrijgesproken van het aan hem tenlastegelegde;
- de verdachte dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging;
- het hof, in geval van enige bewezenverklaring, overeenkomstig het bepaalde in artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht aan de verdachte geen straf of maatregel zal opleggen.
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd omdat het hof tot een andere beslissing komt dan de rechtbank.
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
[rechtspersoon 1] en/of [rechtspersoon 2] , op een of meer tijdstippen, in of omstreeks de periode van 1 januari 2007 tot en met 16 december 2009 in de gemeente Maastricht, althans in Nederland, tezamen en in vereniging, al dan niet opzettelijk, (telkens) eieren van dieren, behorende tot een beschermde uitheemse diersoort (opgenomen in de Bijlage A en/of B van Vo. (EG)338/97), te weten eieren van steurachtigen (kaviaar), te koop gevraagd en/of gekocht en/of verworven heeft/hebben, immers heeft/hebben zij:
in voornoemde periode (in totaal) 1727, althans meerdere, blikjes kaviaar, van [eenmanszaak] te koop gevraagd en/of gekocht en/of verworven, onder meer heeft/hebben zij:
- op of omstreeks 15 maart 2007 (datum factuur) 24 blikjes Ocetra A Caviar (125 gr) en/of
- op of omstreeks 10 december 2007 (datum factuur) 60 blikjes Ocetra Caviar (30 gr) en/of
- op of omstreeks 10 oktober 2008 (datum factuur) 24 blikjes Ocetra Caviar (125 gr) en/of
- op of omstreeks 1 april 2009 (datum factuur) 16 blikjes Ocetra Caviar (125 gr) en/of
- op of omstreeks 3 december 2009 (datum factuur) 20 blikjes Ocetra A Caviar (30 gr) van [eenmanszaak] ,
te koop gevraagd en/of gekocht en/of verworven
in de periode van 1 januari 2007 tot en met 31 december 2007 voor een bedrag van 60.100,00 euro (contante inkopen) te koop gevraagd en/of gekocht en/of verworven,
en/of
in de periode van 1 januari 2007 tot en met 16 december 2009 (telkens) eieren van dieren, behorende tot een beschermde uitheemse diersoort (opgenomen in de Bijlage A en/of B van Vo. (EG)338/97), te weten eieren van steurachtigen (kaviaar), verkocht en/of ten verkoop aangeboden en/of vervoerd en/of ten vervoer aangeboden en/of afgeleverd, immers heeft/hebben zij in voornoemde periode (in totaal) 2378, althans meerdere, blikjes kaviaar aan een of meer restaurant(s) en/of anderen verkocht en/of ten verkoop aangeboden en/of vervoerd en/of ten vervoer aangeboden en/of afgeleverd, onder meer heeft/hebben zij:
- in of omstreeks maart 2007 aan [naam 1] 8 blikjes Beluga kaviaar 30 gr en/of - in of omstreeks juni 2008 aan [naam 2] 10 blikjes Oscietra kaviaar 30 gr en/of
- in of omstreeks december 2008 aan [naam 3] 8 blikjes Oscietra kaviaar 30 gr en/of
- in of omstreeks april 2009 aan [naam 3] 15 blikjes Oscietra kaviaar 30 gr en/of
- in of omstreeks november 2009 aan [naam 2] 13 blikjes Oscietra kaviaar 30 gr,
verkocht en/of ten verkoop aangeboden en/of vervoerd en/of ten vervoer aangeboden en/of afgeleverd,
in voornoemde periode eieren van dieren, behorende tot een beschermde uitheemse diersoort (opgenomen in de Bijlage A en/of B van Vo. (EG)338/97), te weten eieren van steurachtigen (kaviaar), ten verkoop voorhanden of in voorraad en/of onder zich gehad, immers heeft/hebben zij op 16 december 2009, op de locatie [adres 2] te Maastricht 26 blikjes ten verkoop voorhanden of in voorraad en/of onder zich gehad,
aan welk feit (of aan welke verboden gedraging(en)) de verdachte feitelijke leiding heeft gegeven.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Geldigheid van de dagvaarding
De verdediging heeft – op de gronden die zijn opgenomen in de ter terechtzitting in hoger beroep overgelegde pleitnota – betoogd dat de inleidende dagvaarding niet voldoet aan de vereisten van artikel 261 van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv). De tenlastelegging dient een opgave van de feiten te behelzen, hetgeen met zich meebrengt dat de tenlastelegging duidelijk, begrijpelijk, niet innerlijk tegenstrijdig en voldoende feitelijk moet zijn. De tenlastelegging in de inleidende dagvaarding in de onderhavige zaak is echter onduidelijk en onbegrijpelijk. Overeenkomstig art. 348 jo. 349 lid 1 Sv dient dan ook de
nietigheid van de dagvaarding te worden uitgesproken.
Het hof overweegt als volgt.
De geldigheid van de dagvaarding wordt onder andere beoordeeld op de duidelijkheid van de tenlastelegging. Gelet op artikel 258, eerste lid, Sv, in samenhang bezien met artikel 261, eerste en tweede lid, Sv en de artikelen 348 en 350 Sv, strekt de tenlastelegging ertoe voor zowel de verdachte en het openbaar ministerie als de strafrechter de inzet van het geding en de te volgen beslissingsstructuur met de vereiste duidelijkheid vast te leggen. Met het oog daarop dient de dagvaarding ingevolge artikel 261 Sv een opgave te behelzen van het feit dat ten laste wordt gelegd, met vermelding omstreeks welke tijd en waar ter plaatse het zou zijn begaan. De dagvaarding dient ingevolge laatstgenoemd artikel tevens de vermelding te behelzen van de omstandigheden waaronder het feit zou zijn begaan. Het gaat er uiteindelijk om of de dagvaarding voldoende duidelijk is, in die zin dat voldoende inzichtelijk is wat de beschuldiging inhoudt waartegen de verdachte zich aldus heeft te verdedigen.
In de tenlastelegging in de onderhavige strafzaak wordt de verdachte verweten dat hij feitelijke leiding heeft gegeven aan bepaalde gedragingen van de rechtsperso(o)n(en). Deze gedragingen van de rechtsperso(o)n(en) worden in de tenlastelegging omschreven als het al dan niet opzettelijk te koop vragen/kopen/verwerven/verkopen/ten verkoop aanbieden/vervoeren/ten vervoer aanbieden/afleveren en/of ten verkoop voorhanden/in voorraad/onder zich hebben van eieren van steurachtigen (kaviaar), behorende tot een beschermde uitheemse diersoort, waarbij telkens is vermeld de periode waarin en de plaats waar de gedragingen van de rechtsperso(o)n(en) zouden hebben plaatsgevonden. Het wettelijk systeem is zo ingericht dat deze gedragingen reeds op zichzelf strafbaar zijn gesteld, tenzij sprake is van een situatie zoals opgenomen in een vrijstellingsregeling die op grond van verdragsrecht, wet- en regelgeving tot stand is gekomen. Een nadere omschrijving van de gedragingen is niet vereist. In het bijzonder hoeft in de tenlastelegging niet te worden geconcretiseerd aan welke onderdelen van de vrijstellingsregeling niet zou zijn voldaan. De tenlastelegging is voldoende feitelijk.
Gelet op de inhoud van het procesdossier en het verhandelde ter terechtzitting is het hof van oordeel dat er voor de verdachte geen misverstand over kan bestaan welk verwijt hem wordt gemaakt. Uit de verklaringen die de verdachte heeft afgelegd, is ook gebleken dat hij wist waarvan hij werd verdacht en hij heeft zich hiertegen kunnen verdedigen en dat ook gedaan.
Het hof is van oordeel dat de dagvaarding, gelet op hetgeen hiervoor is overwogen en ook overigens, voldoet aan de eisen die daaraan worden gesteld in artikel 261, eerste lid, Sv.
Het hof verwerpt mitsdien het verweer.
Ontvankelijkheid van het openbaar ministerie
De verdediging heeft betoogd dat de verjaringstermijn voor het onder 1 tenlastegelegde feit is verstreken, voor zover voornoemd feit betrekking heeft op de impliciet subsidiair tenlastegelegde overtredingsvariant. Het openbaar ministerie dient in zoverre dan ook niet-ontvankelijk te worden verklaard in de strafvervolging van de verdachte, aldus de verdediging.
Het hof overweegt als volgt. Impliciet subsidiair is aan de verdachte tenlastegelegd de overtredingsvariant van artikel 13 van de Flora- en faunawet. Het recht op vervolging daarvan is op grond van de artikelen 70 en 72 van het Wetboek van Strafrecht inmiddels vervallen door verjaring, zodat de officier van justitie in zoverre in die vervolging niet-ontvankelijk zal worden verklaard.
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
[rechtspersoon 1] en [rechtspersoon 2] in de periode van 21 december 2007 tot en met 16 december 2009 in Nederland tezamen en in vereniging opzettelijk telkens eieren van dieren, behorende tot een beschermde uitheemse diersoort (opgenomen in de Bijlage B van Vo. (EG)338/97), te weten eieren van steurachtigen (kaviaar), hebben gekocht, immers hebben zij:
in voornoemde periode blikjes kaviaar van [eenmanszaak] gekocht, onder meer hebben zij:
- op 10 oktober 2008 (datum factuur) 24 blikjes Ocetra Caviar (125 gr) en
- op 1 april 2009 (datum factuur) 16 blikjes Ocetra Caviar (125 gr) en
- op 3 december 2009 (datum factuur) 20 blikjes Ocetra A Caviar (30 gr) van [eenmanszaak] gekocht,
in voornoemde periode telkens eieren van dieren, behorende tot een beschermde uitheemse diersoort (opgenomen in de Bijlage B van Vo.(EG)338/97), te weten eieren van steurachtigen (kaviaar), verkocht en afgeleverd, immers hebben zij in voornoemde periode blikjes kaviaar aan restaurants verkocht en afgeleverd, onder meer hebben zij
- in of omstreeks juni 2008 aan [naam 2] 10 blikjes Oscietra kaviaar 30 gr en
- in of omstreeks december 2008 aan [naam 3] 8 blikjes Oscietra kaviaar 30 gr en
- in of omstreeks april 2009 aan [naam 3] 15 blikjes Oscietra kaviaar 30 gr en
- in of omstreeks november 2009 aan [naam 2] 13 blikjes Oscietra kaviaar 30 gr verkocht en afgeleverd,
in voornoemde periode eieren van dieren, behorende tot een beschermde uitheemse diersoort (opgenomen in de Bijlage B van Vo.(EG)338/97), te weten eieren van steurachtigen (kaviaar), ten verkoop voorhanden of in voorraad gehad, immers hebben zij op 16 december 2009, op de locatie [adres 2] te Maastricht 26 blikjes ten verkoop voorhanden of in voorraad gehad,
aan welke verboden gedragingen de verdachte feitelijke leiding heeft gegeven.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Indien tegen dit verkorte arrest beroep in cassatie wordt ingesteld, worden de door het hof gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het arrest. Deze aanvulling wordt dan aan dit arrest gehecht.
De beslissing dat het bewezenverklaarde door de verdachte is begaan, berust op de
feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen in onderlinge samenhang beschouwd.