ECLI:NL:GHSHE:2022:3522

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
23 september 2022
Publicatiedatum
14 oktober 2022
Zaaknummer
20-002487-21
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant inzake opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, waarbij de verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 42 maanden voor het opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet. De verdachte, geboren in 1994, werd op 31 maart 2021 staande gehouden op de A58 ter hoogte van Gilze en Rijen, waar in een verborgen ruimte van de door hem bestuurde auto een aanzienlijke hoeveelheid cocaïne en heroïne werd aangetroffen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte wetenschap had van de aanwezigheid van de drugs, ondanks zijn ontkenning. De verdediging voerde aan dat de verdachte niet op de hoogte was van de drugs, maar het hof oordeelde dat de verklaring van de verdachte ongeloofwaardig was. Het hof bevestigde de beslissing van de rechtbank en verbeterde de kwalificatie van de feiten, waarbij het de verdachte schuldig bevond aan zowel het opzettelijk vervoeren als het buiten het grondgebied brengen van de drugs. De rechtbank had eerder al overwogen dat de verdachte vanuit financiële motieven handelde en dat de uitvoer van harddrugs schadelijk is voor de samenleving. Het hof legde de gevangenisstraf van 42 maanden opnieuw op, met inachtneming van de omstandigheden van de zaak en de ernst van de feiten.

Uitspraak

Parketnummer : 20-002487-21
Uitspraak : 23 september 2022
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 8 oktober 2021, in de strafzaak met parketnummer 02-090517-21 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1994,
thans verblijvende in [detentie-adres].
Hoger beroep
De rechtbank heeft de verdachte ter zake de feiten 1 en 2 - telkens het opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder A van de Opiumwet gegeven verbod – veroordeeld tot een gevangenisstraf van 42 maanden met aftrek van voorarrest. Tevens heeft de rechtbank een beslissing gegeven omtrent het beslag.
Van de zijde van de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis van de rechtbank zal bevestigen.
De verdediging heeft verweren gevoerd betreffende de bewezenverklaring en de straftoemeting.
Vonnis waarvan beroep
Het hof verenigt zich met het beroepen vonnis en met de redengeving waarop dit berust en met inbegrip van de beslissing omtrent het beslag, met dien verstande dat de bewijsoverwegingen van de rechtbank worden aangevuld en de kwalificatie wordt verbeterd onder aanvulling van de toepasselijke wettelijke voorschriften met artikel 56 van het Wetboek van Strafrecht.
Aanvulling bewijsoverwegingen
De verdediging heeft – op gronden als neergelegd in de pleitnota – het verweer uit eerste aanleg herhaald dat verdachte integraal van het ten laste gelegde moet worden vrijgesproken. Daartoe is – evenals in eerste aanleg – aangevoerd dat niet kan worden bewezen dat verdachte wetenschap had van en beschikkingsmacht had over de in de verborgen ruimte van de auto aangetroffen drugs.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
De rechtbank heeft omtrent het verweer van de verdediging het navolgende overwogen en beslist (p. 2 en 3 van het vonnis van de rechtbank):
“Op 31 maart 2021 omstreeks 22:15 uur zagen verbalisanten op de A58 ter hoogte van Gilze en Rijen een Volkswagen rijden met een Frans kenteken ( [kenteken] ). De verbalisanten hebben dit voertuig staande gehouden en verdachte bleek de enige persoon in het voertuig te zijn. De verbalisanten hebben met toestemming van verdachte het voertuig doorzocht en troffen een verborgen ruimte aan. In deze verborgen ruimte werden door de verbalisanten diverse gesealde blokken met verdovende middelen aangetroffen. Uit het door het Nederlands Forensisch Instituut (hierna: NFI) verrichte onderzoek is gebleken dat de aangetroffen en inbeslaggenomen partij bestond uit een hoeveelheid cocaïne en een hoeveelheid heroïne.
Wetenschap
Verdachte heeft verklaard dat hij om 19:30 uur een afspraak had met een vrouw genaamd [betrokkene] (fonetisch) in Amsterdam bij [hotel] . Toen [betrokkene] bij deze afspraak niet kwam opdagen, heeft verdachte eerst enige tijd gewacht en is omstreeks 21:00 uur weer terug in de richting van zijn woning in Duinkerke (Frankrijk) gereden omdat hij zich bewust was van de avondklok die op dat moment in Nederland gold. Verdachte heeft verklaard dat het voertuig niet van hem was. Hij zou de auto hebben geleend van een persoon van wie hij uit angst voor represailles de naam niet wil noemen. Deze persoon kwam op maandag bij het werk van verdachte met drie auto’s en de vraag of verdachte de auto’s voor hem kon schoonmaken. Verdachte zou tegen deze persoon hebben gezegd dat hij op woensdag 31 maart 2021 een afspraakje had in Amsterdam. Deze persoon heeft verdachte toen aangeboden om één van de auto’s, de Volkswagen Golf, te gebruiken zodat verdachte daarmee naar zijn afspraak in Amsterdam kon rijden. Verdachte heeft dit aanbod geaccepteerd omdat het een mooie auto was. Toen hij onderweg was van Amsterdam naar zijn huis in Duinkerke, is hij in Gilze staande gehouden en zijn de drugs bij hem in de auto gevonden. Verdachte wist hier naar zijn zeggen niks vanaf.
Het bovengenoemde scenario dat verdachte heeft geschetst acht de rechtbank niet geloofwaardig. Verdachte heeft verklaard dat hij onderweg was van Amsterdam naar zijn woonadres in Duinkerke maar verdachte is staandegehouden op de A58 ter hoogte van Gilze. De rechtbank overweegt dat Gilze niet op de route(s) ligt van Amsterdam naar
Duinkerke en dat het volstrekt onlogisch is om van Amsterdam naar Duinkerke te rijden via
Gilze. De verklaring van verdachte dat hij door zijn navigatieapp Waze via Gilze is
gestuurd, acht de rechtbank, gelet op het bovenstaande niet geloofwaardig.
Daarnaast is de verklaring van verdachte onvoldoende concreet en in geen enkel opzicht verifieerbaar. Verdachte wil of kan geen naam of andere gegevens overleggen van de persoon die hem de auto heeft geleend. Ook kan verdachte geen reserveringsbevestiging laten zien van [hotel] waar hij naar zijn verklaring die avond zou overnachten met [betrokkene] . Volgens verdachte zou [betrokkene] de overnachting bij het hotel hebben geregeld. Verdachte heeft echter, behalve een voornaam, geen verdere informatie gegeven over [betrokkene] . Zij had kunnen bevestigen dat zij inderdaad met verdachte had afgesproken bij [hotel] die avond en zij had de boekingsbevestiging kunnen laten zien. Het had in de gegeven omstandigheden op de weg van verdachte gelegen om hierover meer duidelijkheid te geven, maar ondanks het feit dat hij inmiddels al (ruim) vijf maanden in detentie verblijft, heeft hij dat tot op heden niet gedaan. Bij het ontbreken van een aannemelijke verifieerbare verklaring van verdachte, kan het niet anders zijn dan dat verdachte deze vage verklaring heeft afgelegd om te verhullen dat hij wetenschap heeft gehad van de aanwezigheid van de drugs in de auto.
Gelet op het voorgaande, acht de rechtbank bewezen dat de verdachte wetenschap had van de aanwezigheid van de cocaïne en heroïne in de auto. De auto werd door verdachte bestuurd terwijl deze drugs daarin aanwezig waren, zodat verdachte ook de feitelijke beschikkingsmacht had over de drugs.
Dat er geen onderzoek is gedaan naar eventuele dna-sporen of vingerafdrukken op de drugs dan wel op of in de verborgen ruimte in het voertuig maakt bovengenoemde niet anders. Het ontbreken van dna-sporen of vingerafdrukken van verdachte hoeft namelijk niet te betekenen dat verdachte geen wetenschap van de drugs heeft gehad. Zo is het bijvoorbeeld goed mogelijk dat een ander de drugs in de verborgen ruimte heeft gelegd, maar verdachte er wel wetenschap van heeft gehad. Het verweer van de raadsman dat bij gebrek aan forensisch onderzoek niet kan worden uitgesloten dat verdachte de waarheid sprak en aldus geen wetenschap had van de aanwezigheid van de drugs wordt gelet op het voorgaande verworpen.”
Het hof neemt vorenstaande overwegingen en beslissing van de rechtbank over en maakt deze tot de zijne.
Het hof vult vorenstaande bewijsoverwegingen van de rechtbank aan met het navolgende.
Het hof is van oordeel dat ook de volgende omstandigheden de verklaring van verdachte ongeloofwaardig maken.
Verdachte heeft verklaard - zoals de rechtbank in vorenstaande overwegingen heeft vastgesteld – dat een persoon aan hem een auto heeft uitgeleend om een vriendin in een hotel in Amsterdam te bezoeken. Verdachte heeft in een handgeschreven brief gesteld dat hij die persoon vervolgens wel moest berichten waar hij de auto had geparkeerd en of dat op een veilige plaats was. Naar het oordeel van het hof ligt een dergelijke berichtgeving niet voor de hand wanneer de auto door de persoon in het volste vertrouwen aan verdachte is meegegeven om zijn vriendin te bezoeken. Een dergelijke berichtgeving past echter wel in een scenario dat zich waardevolle goederen – zoals in dit geval harddrugs met een hoge straatwaarde – in de auto bevinden. Ook in dat opzicht is het hof van oordeel dat de verklaring van verdachte dat hij niet wist dat zich drugs in de auto bevonden ongeloofwaardig is.
Verder is het buitengewoon onaannemelijk dat een ander of anderen die voornemens is/zijn bijna 8 kilo harddrugs, die een aanzienlijke straatwaarde vertegenwoordigen, te laten vervoeren en buiten het grondgebied te laten brengen, dit laat/laten doen door een volstrekt onwetende zoals verdachte stelt te zijn en daarmee onnodige risico’s van het verlies van die partij harddrugs zou(den) lopen.
Tenslotte overweegt het hof aanvullend dat de verdediging wederom in hoger beroep heeft aangevoerd dat de politie zich onvoldoende inspanningen heeft getroost om de verklaring van de verdachte te verifiëren en te falsifiëren. Zo is er geen onderzoek gedaan naar “ [betrokkene] ” en is geen onderzoek gedaan naar de eigenaar van de auto waarin de verdovende middelen zijn aangetroffen.
Het hof overweegt daaromtrent dat aan de verdediging kan worden toegegeven dat het op de weg van de politie had gelegen nader onderzoek te verrichten naar “ [betrokkene] ” en de eigenaar van de auto. Dat dit onderzoek uiteindelijk niet is uitgevoerd is echter mede aan de verdachte te wijten. Verdachte heeft geen nadere gegevens – zoals persoonsgegevens of telefoonnummers - verstrekt aan de hand waarvan nader onderzoek naar “ [betrokkene] ” kon worden gedaan. Eveneens heeft de verdachte – ondanks herhaaldelijke uitnodigingen daartoe – geweigerd de naam te noemen van degene van wie hij de auto gesteld geleend te hebben.
Verbetering kwalificatie
Ten aanzien van de feiten 1 en 2 is telkens bewezen dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan zowel het opzettelijk vervoeren als het opzettelijk buiten het grondgebied brengen van zowel cocaïne (feit 1) als heroïne (feit 2). Aangezien het bij deze feiten telkens om een voortgezette handeling gaat, verbetert het hof de kwalificatie op de navolgende wijze:
Het onder 1 bewezenverklaarde levert op:
De voortgezette handeling van:
Opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod.

en

Opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder A van de Opiumwet gegeven verbod.
Het onder 2 bewezenverklaarde levert op:
De voortgezette handeling van:
Opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod.

en

Opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder A van de Opiumwet gegeven verbod.
Op te leggen sanctie
De verdediging heeft het in eerste aanleg gevoerde verweer herhaald en op gronden als neergelegd in de pleitnota het standpunt ingenomen dat een lagere straf aan verdachte moet worden opgelegd. Zo is onder verwijzing naar een rechterlijke uitspraak aangevoerd dat gelet op de persoonlijke omstandigheden van verdachte met een gevangenisstraf van 30 maanden kan worden volstaan. Tevens is verzocht bij de strafoplegging rekening te houden met de wetswijziging van 1 juli 2021 (Wet straffen en beschermen) waardoor verdachten feitelijk langer in detentie verblijven.
De rechtbank heeft omtrent dit standpunt het navolgende overwogen en beslist (pagina 5 van het vonnis):
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan de uitvoer van een forse hoeveelheid cocaïne en heroïne. De rechtbank beschouwt dit als een ernstig feit. Zowel cocaïne als heroïne zijn stoffen die sterk verslavend werken en die schadelijk zijn voor de gezondheid van de gebruikers ervan. Bovendien heeft de handel in harddrugs veel gerelateerde vermogens- en andere criminaliteit tot gevolg. Door de uitvoer van harddrugs naar het buitenland worden de internationale handel in verdovende middelen en alle nadelige effecten daarvan in stand gehouden. Daarbij gaat het onder meer om criminele geldstromen die verweven raken met de reguliere economie en fysiek geweld als gevolg van conflicten tussen criminele personen en/of groepen. Bovendien is het plegen van deze delicten schadelijk voor de reputatie van Nederland in het buitenland. Verdachte kan als exporteur van de harddrugs mede medeverantwoordelijk worden gehouden voor deze gevolgen. De rechtbank rekent dit verdachte aan, ook omdat hij kennelijk vanuit financiële motieven heeft gehandeld en zich niet om deze gevolgen heeft bekommerd.
De rechtbank heeft acht geslagen op de LOVS-oriëntatiepunten. De rechtbank gaat uit van een lagere totale bewezenverklaarde hoeveelheid van 7.815 gram harddrugs (4.495 gram cocaïne en 3.320 gram heroïne) dan de officier van justitie. Het uitgangspunt voor de uitvoer van een dergelijke hoeveelheid is een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 42 tot 44 maanden. Indien er sprake is van een georganiseerd verband lopen de gevangenisstraffen op naar 51 tot 54 maanden. Hoewel de geraffineerdheid van het transport van de harddrugs – in een verborgen ruimte in de auto - kan duiden op een georganiseerd verband, zal de rechtbank hier in het voordeel van verdachte bij de bepaling van de straf niet van uitgaan.
Verdachte heeft ter zitting geen openheid van zaken gegeven over de tenlastegelegde feiten noch over zijn beweegredenen, zodat de rechtbank daar bij de strafbepaling geen rekening mee kan houden. De rechtbank zal, net als de officier van justitie, meewegen dat verdachte slechts de vervoerder is geweest.
Alles afwegende zal de rechtbank aan verdachte een gevangenisstraf opleggen voor de duur van 42 maanden, met aftrek van het voorarrest.
De tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet of tot het moment dat de regeling van voorwaardelijke invrijheidstelling aan de orde is, als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.
Het hof verenigt zich met vorenstaande overwegingen en beslissing van de rechtbank, maakt deze tot de zijne en verwerpt op grond daarvan het standpunt van de verdediging.

BESLISSING

Het hof:
Bevestigt het vonnis waarvan beroep met inachtneming van het vorenstaande.
Aldus gewezen door:
mr. W.E.C.A. Valkenburg, voorzitter,
mr. P.T. Gründemann en mr. A.J.A.M. Nieuwenhuizen, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. J.H.W. van der Meijs, griffier,
en op 23 september 2022 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
mr. A.J.A.M. Nieuwenhuizen en mr. J.H.W. Van der Meijs zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.