[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1955,
wonende te [adres 1] .
Bij vonnis waarvan beroep is de verdachte vrijgesproken van het onder feit 4 aan hem ten laste gelegde, nadat de rechtbank de dagvaarding onder feit 4 partieel nietig had verklaard. De rechtbank heeft het onder feit 1, feit 2, feit 3, feit 5, feit 6 en feit 7 tenlastegelegde bewezenverklaard, dat gekwalificeerd als:
- ‘opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, terwijl het feit betrekking heeft op een grote hoeveelheid van het middel, meermalen gepleegd’ (feit 1);
- ‘opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod’ (feit 2);
- ‘diefstal waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft verschaft en het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van verbreking, meermalen gepleegd’ (feit 3);
- ‘handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een wapen van categorie II, meermalen gepleegd’ (feit 5);
- ‘handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een wapen van de categorie II’ (feit 6) en
- ‘handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie’ (feit 7),
de verdachte deswege strafbaar verklaard en hem bij verstek veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 10 maanden waarvan 5 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren en met aftrek van het voorarrest.
De rechtbank heeft de vordering van de benadeelde partij [bedrijf] toegewezen tot het bedrag van € 19.900,74, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 18 augustus 2010 tot aan de dag der algehele voldoening, onder afwijzing van het meer of anders gevorderde en met veroordeling van de verdachte in de proceskosten aan de zijde van de benadeelde partij. Ten behoeve van het slachtoffer is tevens de schadevergoedingsmaatregel opgelegd.
Namens de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende, de verdachte zal vrijspreken van het onder feit 7 tenlastegelegde, hetgeen overigens ten laste is gelegd bewezen zal verklaren en de verdachte te dien aanzien zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren en een taakstraf voor de duur van 50 uren subsidiair 25 dagen hechtenis. Met betrekking tot de vordering van de benadeelde partij [bedrijf] is geconcludeerd tot toewijzing tot een bedrag van € 19.900,74, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 18 augustus 2010 tot aan de dag der algehele voldoening, onder afwijzing van het meer of anders gevorderde en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De raadsman van de verdachte heeft partiële vrijspraak bepleit van het onder feit 1 en feit 3 tenlastegelegde. Met betrekking tot het onder feit 2, feit 5, feit 6 en feit 7 tenlastegelegde heeft de verdediging zich gerefereerd aan het oordeel van het gerechtshof. Daarnaast is een straftoemetingsverweer gevoerd. Met betrekking tot de vordering van de benadeelde partij is primair geconcludeerd dat de benadeelde partij daarin niet-ontvankelijk moet worden verklaard en subsidiair is verzocht tot matiging van het toe te wijzen bedrag aan schadevergoeding.
Ontvankelijkheid van het hoger beroep
De verdachte is door de rechtbank vrijgesproken van hetgeen onder feit 4 aan hem ten laste is gelegd.
Tegen het vonnis is bij akte van 2 maart 2020 namens de verdachte onbeperkt hoger beroep ingesteld.
Ingevolge het bepaalde in artikel 404, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering staat voor de verdachte geen hoger beroep open tegen het vonnis voor zover hij van het tenlastegelegde is vrijgesproken.
Het hof zal de verdachte daarom niet-ontvankelijk verklaren in diens hoger beroep voor zover dat is gericht tegen de vrijspraak van feit 4.
Al hetgeen hierna wordt overwogen en beslist heeft uitsluitend betrekking op dat gedeelte van het beroepen vonnis dat aan het oordeel van het hof is onderworpen.
Het bestreden vonnis zal worden vernietigd omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de rechtbank.
Aan de verdachte is, voor zover nog aan de orde in hoger beroep, tenlastegelegd dat:
1.
hij in of omstreeks de periode van 1 augustus 2008 tot en met 18 augustus 2010 in de gemeente Simpelveld, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, meermalen, althans eenmaal, (telkens) opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt (in een pand aan de [adres 2] nr. 1) een grote hoeveelheid hennepplanten en/of delen daarvan, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2.
hij op of omstreeks 19 augustus 2010 in de gemeente Simpelveld, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 1783 hennepplanten en/of delen daarvan en/of ongeveer 104 gram hennep(toppen), in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
3.
hij in of omstreeks de periode van 1 augustus 2008 tot en met 19 augustus 2010 in de gemeente Simpelveld, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, meermalen, althans eenmaal, (telkens) met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een (grote) hoeveelheid elektriciteit, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [bedrijf] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), waarbij verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft/hebben verschaft en/of die/dat weg te nemen elektriciteit onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak en/of verbreking;
5.
hij op of omstreeks 19 augustus 2010 in de gemeente Simpelveld, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, een of meer wapen(s) als bedoeld in art. 2 lid 1 categorie II onder 5 van de Wet wapens en munitie, te weten een of meer voorwerp(en) waarmee door een elektrische stroomstoot personen weerloos kunnen worden gemaakt of pijn kan worden toegebracht te weten:
- twee stroomstootwapens (met opschrift JSJ809 POLICE) en/of
- een stroomstootwapen (met opschrift 704 JSJ),
voorhanden heeft gehad;
6.
hij op of omstreeks 19 augustus 2010 in de gemeente Simpelveld, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, een wapen als bedoeld in art. 2, lid 1, categorie II, onder 6 van de Wet wapens en munitie, te weten een voorwerp bestemd voor het treffen van personen met pepperspray, zijnde een giftige en/of verstikkende en/of weerloosmakende en/of traanverwekkende stof, namelijk een pepperspraybus (voorzien van de tekst ORIGINAL TW 1000, Oleoresin Capsicum, 20 ml), voorhanden heeft gehad;
7.
hij op of omstreeks 19 augustus 2010 in de gemeente Simpelveld, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, munitie in de zin van art. 1 onder 4 van de Wet wapens en munitie, te weten munitie als bedoeld in art. 2 lid 2 van die wet, van de categorie II onder 1 te weten 26 kogelpatronen, kaliber 9 mm Luger, zijnde munitie die uitsluitend geschikt is voor vuurwapens van categorie II en/of van de categorie III, voorhanden heeft gehad.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Partiële vrijspraak van feit 1 en feit 3
De raadsman van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep partiële vrijspraak bepleit van het onder feit 1 en feit 3 tenlastegelegde. Daartoe is aangevoerd dat de verdachte slechts tweemaal een kweekcyclus van hennep heeft opgezet (in juli 2009 en kort voorafgaand aan het aantreffen van de plantage in augustus 2010). De verdachte heeft in de tussentijd geen hennepkwekerij in de woning aan [adres 2] geëxploiteerd, aangezien hij geregeld in Thailand verbleef. Ter onderbouwing daarvan zijn ter terechtzitting in hoger beroep het paspoort van de verdachte getoond en kopieën van dit paspoort overgelegd, waaruit blijkt dat er in die betreffende periodes diverse visastempels door de Thaise autoriteiten in zijn paspoort zijn geplaatst. Daarom dient, ingeval van een bewezenverklaring, de tenlastegelegde periode te worden beperkt, aldus de raadsman.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
Anders dan de advocaat-generaal, maar met de verdediging, is het hof van oordeel dat het bewijs ervoor tekort schiet om te kunnen oordelen dat de verdachte in de tenlastegelegde periode van 1 augustus 2008 tot en met 18 augustus 2010 ononderbroken hennep heeft geteeld en de daartoe benodigde elektriciteit illegaal heeft afgenomen. Weliswaar kan aan hetgeen in het proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant] d.d. 19 augustus 2010 is gerelateerd over uitlatingen van de verdachte tijdens het overbrengen naar het arrestantencomplex het vermoeden worden ontleend dat de verdachte eerder dan 1 juli 2009 hennep heeft geteeld, maar naar het oordeel van het hof levert dat onvoldoende bewijs op om te kunnen concluderen dat de verdachte dat zonder onderbrekingen heeft gedaan. Daarbij komt dat het paspoort van de verdachte steun biedt aan diens stelling dat hij in de tenlastegelegde periode geregeld in Thailand verbleef, zodat niet in rechte kan worden vastgesteld dat de hennepteelt ononderbroken heeft plaatsgevonden in de tenlastegelegde periode. Het hof ziet hierbij in het dossier geen aanknopingspunt voor de juistheid van de door de advocaat-generaal ingenomen stelling dat de hennepkwekerij gedurende verdachtes verblijf in Thailand door een onbekend gebleven derde als medepleger is draaiende gehouden.
Het hof zal de verdachte derhalve partieel vrijspreken van het onder feit 1 en feit 3 tenlastegelegde, nu slechts – uitgaande van de verklaring van de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep – kan worden bewezen dat de verdachte tweemaal hennep heeft geteeld, ten eerste met ingang van juli 2009 en ten laatste op de dag vóór het aantreffen van de kwekerij door de politie op 19 augustus 2010.
Gezien vorenstaande conclusie behoeft het bij dupliek voorwaardelijk gedane verzoek van de verdediging om verbalisant [verbalisant] te mogen horen indien het hof een ruimere periode bewezen zal verklaren geen bespreking meer, omdat die situatie zich aldus niet voordoet.
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder feit 1, feit 2, feit 3, feit 5, feit 6 en feit 7 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
1.
hij in de periode van 1 juli 2009 tot en met 18 augustus 2010 in de gemeente Simpelveld, meermalen opzettelijk heeft geteeld in een pand aan de [adres 2] nr. 1 een grote hoeveelheid hennepplanten, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II;
2.
hij op 19 augustus 2010 in de gemeente Simpelveld, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 1783 hennepplanten, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II;
3.
hij in de periode van 1 juli 2009 tot en met 19 augustus 2010 in de gemeente Simpelveld, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een (grote) hoeveelheid elektriciteit toebehorende aan [bedrijf] , waarbij verdachte die weg te nemen elektriciteit onder zijn bereik heeft gebracht door middel van verbreking;
5.
hij op 19 augustus 2010 in de gemeente Simpelveld, een wapen als bedoeld in art. 2 lid 1 categorie II onder 5 van de Wet wapens en munitie, te weten voorwerpen waarmee door een elektrische stroomstoot personen weerloos kunnen worden gemaakt of pijn kan worden toegebracht te weten:
- twee stroomstootwapens (met opschrift JSJ809 POLICE) en/of
- een stroomstootwapen (met opschrift 704 JSJ),
voorhanden heeft gehad;
6.
hij op 19 augustus 2010 in de gemeente Simpelveld, een wapen als bedoeld in art. 2 lid 1 categorie II onder 6 van de Wet wapens en munitie, te weten een voorwerp bestemd voor het treffen van personen met pepperspray, zijnde een giftige en verstikkende en weerloosmakende en traanverwekkende stof, namelijk een pepperspraybus (voorzien van de tekst ORIGINAL TW 1000, Oleoresin Capsicum, 20 ml), voorhanden heeft gehad;
7.
hij op 19 augustus 2010 in de gemeente Simpelveld, munitie in de zin van art. 1 onder 4 van de Wet wapens en munitie, te weten munitie als bedoeld in art. 2 lid 2 van die wet, van de categorie II onder 1 te weten 26 kogelpatronen, kaliber 9 mm Luger, zijnde munitie die uitsluitend geschikt is voor vuurwapens van categorie II en/of van de categorie III, voorhanden heeft gehad.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Indien tegen dit verkorte arrest beroep in cassatie wordt ingesteld, worden de door het hof gebruikte bewijsmiddelen – daaronder mede begrepen de bekennende verklaring van de verdachte ter zake van het bewezenverklaarde, zoals afgelegd ten overstaan van het hof – die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het arrest. Deze aanvulling wordt dan aan dit arrest gehecht.
De beslissing dat het bewezenverklaarde door de verdachte is begaan, berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de vorenbedoelde bewijsmiddelen in onderlinge samenhang beschouwd.
Elk bewijsmiddel wordt – ook in zijn onderdelen – slechts gebruikt tot bewijs van dat bewezenverklaarde feit, of die bewezenverklaarde feiten, waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
De raadsman heeft bij pleidooi aangevoerd dat in het vooronderzoek sprake is geweest van een onherstelbaar vormverzuim als bedoeld in artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering, aangezien de verdachte voorafgaand aan zijn verhoor bij de politie een raadsman wenste te consulteren. Anders dan is vermeld in het proces-verbaal dat van dat verhoor is opgemaakt, heeft de verdachte niet uitdrukkelijk, stilzwijgend of ondubbelzinnig afstand gedaan van dat recht. De afgelegde verklaringen van de verdachte bij de politie moeten derhalve worden uitgesloten van het bewijs, aldus de raadsman.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
Uit het procesdossier komt naar voren dat drie minuten na beëindiging van het eerste verhoor van de verdachte bij de politie op 19 augustus 2010 de piketcentrale is ingelicht. Hieruit zou kunnen worden afgeleid, gelijk ter terechtzitting zijdens de verdediging is betoogd en uit het proces-verbaal van voorgeleiding in verband met de inverzekeringstelling blijkt, dat de verdachte zijn consultatierecht wel heeft willen uitoefenen maar dit kennelijk niet heeft kunnen effectueren. Het hof oordeelt dat dit tot bewijsuitsluiting strekkende verweer echter geen (nadere) bespreking behoeft, nu het hof gelet op de overige bewijsmiddelen reeds tot de hiervoor weergegeven bewezenverklaring komt en het verhoor aldus niet tot het bewijs wordt gebezigd.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde van het onder feit 1 tenlastegelegde wordt als volgt gekwalificeerd:
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, terwijl het feit betrekking heeft op een grote hoeveelheid van het middel, meermalen gepleegd.
Het bewezenverklaarde van het onder feit 2 tenlastegelegde wordt als volgt gekwalificeerd:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.
Het bewezenverklaarde van het onder feit 3 tenlastegelegde wordt als volgt gekwalificeerd:
diefstal, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van verbreking.
Het bewezenverklaarde van het onder feit 5 tenlastegelegde wordt als volgt gekwalificeerd:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een wapen van categorie II, meermalen gepleegd.
Het bewezenverklaarde van het onder feit 6 tenlastegelegde wordt als volgt gekwalificeerd:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een wapen van categorie II.
Het bewezenverklaarde van het onder feit 7 tenlastegelegde wordt als volgt gekwalificeerd: