ECLI:NL:GHSHE:2022:3488

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
12 oktober 2022
Publicatiedatum
14 oktober 2022
Zaaknummer
20-000658-20
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep in een strafzaak betreffende het telen van hennepplanten en diefstal van elektriciteit

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 12 oktober 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Limburg, locatie Maastricht, van 22 december 2014. De verdachte is beschuldigd van het telen van een grote hoeveelheid hennepplanten en het illegaal afnemen van elektriciteit voor de hennepkwekerij. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het telen van hennepplanten en het illegaal afnemen van elektriciteit door middel van een illegale aansluiting op het elektriciteitsnetwerk. De verdachte is veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van 3 maanden met een proeftijd van 2 jaren, en een taakstraf van 50 uren, subsidiair 25 dagen hechtenis, met aftrek van het voorarrest. Daarnaast is er een gedeeltelijke toewijzing van de vordering van de benadeelde partij, die schadevergoeding heeft geëist voor de illegaal afgenomen elektriciteit. Het hof heeft de vordering van de benadeelde partij toegewezen tot een bedrag van € 4.415,56, vermeerderd met wettelijke rente. Het hof heeft ook vastgesteld dat de redelijke termijn in de procedure is overschreden, maar heeft geen strafvermindering toegepast omdat de opgelegde straffen onder de drempel blijven voor vermindering. De verdachte is niet eerder onherroepelijk veroordeeld voor strafbare feiten, maar heeft wel een aantal persoonlijke omstandigheden die zijn strafbaarheid en de op te leggen straf beïnvloeden.

Uitspraak

Parketnummer : 20-000658-20
Uitspraak : 12 oktober 2022
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Limburg, locatie Maastricht, van 22 december 2014, in de strafzaak met parketnummer 03-866122-11 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1955,
wonende te [adres 1] .
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep is de verdachte vrijgesproken van het onder feit 4 aan hem ten laste gelegde, nadat de rechtbank de dagvaarding onder feit 4 partieel nietig had verklaard. De rechtbank heeft het onder feit 1, feit 2, feit 3, feit 5, feit 6 en feit 7 tenlastegelegde bewezenverklaard, dat gekwalificeerd als:
  • ‘opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, terwijl het feit betrekking heeft op een grote hoeveelheid van het middel, meermalen gepleegd’ (feit 1);
  • ‘opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod’ (feit 2);
  • ‘diefstal waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft verschaft en het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van verbreking, meermalen gepleegd’ (feit 3);
  • ‘handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een wapen van categorie II, meermalen gepleegd’ (feit 5);
  • ‘handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een wapen van de categorie II’ (feit 6) en
  • ‘handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie’ (feit 7),
de verdachte deswege strafbaar verklaard en hem bij verstek veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 10 maanden waarvan 5 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren en met aftrek van het voorarrest.
De rechtbank heeft de vordering van de benadeelde partij [bedrijf] toegewezen tot het bedrag van € 19.900,74, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 18 augustus 2010 tot aan de dag der algehele voldoening, onder afwijzing van het meer of anders gevorderde en met veroordeling van de verdachte in de proceskosten aan de zijde van de benadeelde partij. Ten behoeve van het slachtoffer is tevens de schadevergoedingsmaatregel opgelegd.
Namens de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende, de verdachte zal vrijspreken van het onder feit 7 tenlastegelegde, hetgeen overigens ten laste is gelegd bewezen zal verklaren en de verdachte te dien aanzien zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren en een taakstraf voor de duur van 50 uren subsidiair 25 dagen hechtenis. Met betrekking tot de vordering van de benadeelde partij [bedrijf] is geconcludeerd tot toewijzing tot een bedrag van € 19.900,74, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 18 augustus 2010 tot aan de dag der algehele voldoening, onder afwijzing van het meer of anders gevorderde en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De raadsman van de verdachte heeft partiële vrijspraak bepleit van het onder feit 1 en feit 3 tenlastegelegde. Met betrekking tot het onder feit 2, feit 5, feit 6 en feit 7 tenlastegelegde heeft de verdediging zich gerefereerd aan het oordeel van het gerechtshof. Daarnaast is een straftoemetingsverweer gevoerd. Met betrekking tot de vordering van de benadeelde partij is primair geconcludeerd dat de benadeelde partij daarin niet-ontvankelijk moet worden verklaard en subsidiair is verzocht tot matiging van het toe te wijzen bedrag aan schadevergoeding.
Ontvankelijkheid van het hoger beroep
De verdachte is door de rechtbank vrijgesproken van hetgeen onder feit 4 aan hem ten laste is gelegd.
Tegen het vonnis is bij akte van 2 maart 2020 namens de verdachte onbeperkt hoger beroep ingesteld.
Ingevolge het bepaalde in artikel 404, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering staat voor de verdachte geen hoger beroep open tegen het vonnis voor zover hij van het tenlastegelegde is vrijgesproken.
Het hof zal de verdachte daarom niet-ontvankelijk verklaren in diens hoger beroep voor zover dat is gericht tegen de vrijspraak van feit 4.
Al hetgeen hierna wordt overwogen en beslist heeft uitsluitend betrekking op dat gedeelte van het beroepen vonnis dat aan het oordeel van het hof is onderworpen.
Vonnis waarvan beroep
Het bestreden vonnis zal worden vernietigd omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de rechtbank.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is, voor zover nog aan de orde in hoger beroep, tenlastegelegd dat:
1.
hij in of omstreeks de periode van 1 augustus 2008 tot en met 18 augustus 2010 in de gemeente Simpelveld, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, meermalen, althans eenmaal, (telkens) opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt (in een pand aan de [adres 2] nr. 1) een grote hoeveelheid hennepplanten en/of delen daarvan, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2.
hij op of omstreeks 19 augustus 2010 in de gemeente Simpelveld, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 1783 hennepplanten en/of delen daarvan en/of ongeveer 104 gram hennep(toppen), in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
3.
hij in of omstreeks de periode van 1 augustus 2008 tot en met 19 augustus 2010 in de gemeente Simpelveld, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, meermalen, althans eenmaal, (telkens) met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een (grote) hoeveelheid elektriciteit, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [bedrijf] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), waarbij verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft/hebben verschaft en/of die/dat weg te nemen elektriciteit onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak en/of verbreking;
5.
hij op of omstreeks 19 augustus 2010 in de gemeente Simpelveld, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, een of meer wapen(s) als bedoeld in art. 2 lid 1 categorie II onder 5 van de Wet wapens en munitie, te weten een of meer voorwerp(en) waarmee door een elektrische stroomstoot personen weerloos kunnen worden gemaakt of pijn kan worden toegebracht te weten:
- twee stroomstootwapens (met opschrift JSJ809 POLICE) en/of
- een stroomstootwapen (met opschrift 704 JSJ),
voorhanden heeft gehad;
6.
hij op of omstreeks 19 augustus 2010 in de gemeente Simpelveld, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, een wapen als bedoeld in art. 2, lid 1, categorie II, onder 6 van de Wet wapens en munitie, te weten een voorwerp bestemd voor het treffen van personen met pepperspray, zijnde een giftige en/of verstikkende en/of weerloosmakende en/of traanverwekkende stof, namelijk een pepperspraybus (voorzien van de tekst ORIGINAL TW 1000, Oleoresin Capsicum, 20 ml), voorhanden heeft gehad;
7.
hij op of omstreeks 19 augustus 2010 in de gemeente Simpelveld, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, munitie in de zin van art. 1 onder 4 van de Wet wapens en munitie, te weten munitie als bedoeld in art. 2 lid 2 van die wet, van de categorie II onder 1 te weten 26 kogelpatronen, kaliber 9 mm Luger, zijnde munitie die uitsluitend geschikt is voor vuurwapens van categorie II en/of van de categorie III, voorhanden heeft gehad.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Partiële vrijspraak van feit 1 en feit 3
De raadsman van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep partiële vrijspraak bepleit van het onder feit 1 en feit 3 tenlastegelegde. Daartoe is aangevoerd dat de verdachte slechts tweemaal een kweekcyclus van hennep heeft opgezet (in juli 2009 en kort voorafgaand aan het aantreffen van de plantage in augustus 2010). De verdachte heeft in de tussentijd geen hennepkwekerij in de woning aan [adres 2] geëxploiteerd, aangezien hij geregeld in Thailand verbleef. Ter onderbouwing daarvan zijn ter terechtzitting in hoger beroep het paspoort van de verdachte getoond en kopieën van dit paspoort overgelegd, waaruit blijkt dat er in die betreffende periodes diverse visastempels door de Thaise autoriteiten in zijn paspoort zijn geplaatst. Daarom dient, ingeval van een bewezenverklaring, de tenlastegelegde periode te worden beperkt, aldus de raadsman.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
Anders dan de advocaat-generaal, maar met de verdediging, is het hof van oordeel dat het bewijs ervoor tekort schiet om te kunnen oordelen dat de verdachte in de tenlastegelegde periode van 1 augustus 2008 tot en met 18 augustus 2010 ononderbroken hennep heeft geteeld en de daartoe benodigde elektriciteit illegaal heeft afgenomen. Weliswaar kan aan hetgeen in het proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant] d.d. 19 augustus 2010 is gerelateerd over uitlatingen van de verdachte tijdens het overbrengen naar het arrestantencomplex het vermoeden worden ontleend dat de verdachte eerder dan 1 juli 2009 hennep heeft geteeld, maar naar het oordeel van het hof levert dat onvoldoende bewijs op om te kunnen concluderen dat de verdachte dat zonder onderbrekingen heeft gedaan. Daarbij komt dat het paspoort van de verdachte steun biedt aan diens stelling dat hij in de tenlastegelegde periode geregeld in Thailand verbleef, zodat niet in rechte kan worden vastgesteld dat de hennepteelt ononderbroken heeft plaatsgevonden in de tenlastegelegde periode. Het hof ziet hierbij in het dossier geen aanknopingspunt voor de juistheid van de door de advocaat-generaal ingenomen stelling dat de hennepkwekerij gedurende verdachtes verblijf in Thailand door een onbekend gebleven derde als medepleger is draaiende gehouden.
Het hof zal de verdachte derhalve partieel vrijspreken van het onder feit 1 en feit 3 tenlastegelegde, nu slechts – uitgaande van de verklaring van de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep – kan worden bewezen dat de verdachte tweemaal hennep heeft geteeld, ten eerste met ingang van juli 2009 en ten laatste op de dag vóór het aantreffen van de kwekerij door de politie op 19 augustus 2010.
Gezien vorenstaande conclusie behoeft het bij dupliek voorwaardelijk gedane verzoek van de verdediging om verbalisant [verbalisant] te mogen horen indien het hof een ruimere periode bewezen zal verklaren geen bespreking meer, omdat die situatie zich aldus niet voordoet.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder feit 1, feit 2, feit 3, feit 5, feit 6 en feit 7 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
1.
hij in de periode van 1 juli 2009 tot en met 18 augustus 2010 in de gemeente Simpelveld, meermalen opzettelijk heeft geteeld in een pand aan de [adres 2] nr. 1 een grote hoeveelheid hennepplanten, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II;
2.
hij op 19 augustus 2010 in de gemeente Simpelveld, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 1783 hennepplanten, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II;
3.
hij in de periode van 1 juli 2009 tot en met 19 augustus 2010 in de gemeente Simpelveld, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een (grote) hoeveelheid elektriciteit toebehorende aan [bedrijf] , waarbij verdachte die weg te nemen elektriciteit onder zijn bereik heeft gebracht door middel van verbreking;
5.
hij op 19 augustus 2010 in de gemeente Simpelveld, een wapen als bedoeld in art. 2 lid 1 categorie II onder 5 van de Wet wapens en munitie, te weten voorwerpen waarmee door een elektrische stroomstoot personen weerloos kunnen worden gemaakt of pijn kan worden toegebracht te weten:
- twee stroomstootwapens (met opschrift JSJ809 POLICE) en/of
- een stroomstootwapen (met opschrift 704 JSJ),
voorhanden heeft gehad;
6.
hij op 19 augustus 2010 in de gemeente Simpelveld, een wapen als bedoeld in art. 2 lid 1 categorie II onder 6 van de Wet wapens en munitie, te weten een voorwerp bestemd voor het treffen van personen met pepperspray, zijnde een giftige en verstikkende en weerloosmakende en traanverwekkende stof, namelijk een pepperspraybus (voorzien van de tekst ORIGINAL TW 1000, Oleoresin Capsicum, 20 ml), voorhanden heeft gehad;
7.
hij op 19 augustus 2010 in de gemeente Simpelveld, munitie in de zin van art. 1 onder 4 van de Wet wapens en munitie, te weten munitie als bedoeld in art. 2 lid 2 van die wet, van de categorie II onder 1 te weten 26 kogelpatronen, kaliber 9 mm Luger, zijnde munitie die uitsluitend geschikt is voor vuurwapens van categorie II en/of van de categorie III, voorhanden heeft gehad.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen
Indien tegen dit verkorte arrest beroep in cassatie wordt ingesteld, worden de door het hof gebruikte bewijsmiddelen – daaronder mede begrepen de bekennende verklaring van de verdachte ter zake van het bewezenverklaarde, zoals afgelegd ten overstaan van het hof – die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het arrest. Deze aanvulling wordt dan aan dit arrest gehecht.
De beslissing dat het bewezenverklaarde door de verdachte is begaan, berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de vorenbedoelde bewijsmiddelen in onderlinge samenhang beschouwd.
Elk bewijsmiddel wordt – ook in zijn onderdelen – slechts gebruikt tot bewijs van dat bewezenverklaarde feit, of die bewezenverklaarde feiten, waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
Bewijsoverwegingen
De raadsman heeft bij pleidooi aangevoerd dat in het vooronderzoek sprake is geweest van een onherstelbaar vormverzuim als bedoeld in artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering, aangezien de verdachte voorafgaand aan zijn verhoor bij de politie een raadsman wenste te consulteren. Anders dan is vermeld in het proces-verbaal dat van dat verhoor is opgemaakt, heeft de verdachte niet uitdrukkelijk, stilzwijgend of ondubbelzinnig afstand gedaan van dat recht. De afgelegde verklaringen van de verdachte bij de politie moeten derhalve worden uitgesloten van het bewijs, aldus de raadsman.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
Uit het procesdossier komt naar voren dat drie minuten na beëindiging van het eerste verhoor van de verdachte bij de politie op 19 augustus 2010 de piketcentrale is ingelicht. Hieruit zou kunnen worden afgeleid, gelijk ter terechtzitting zijdens de verdediging is betoogd en uit het proces-verbaal van voorgeleiding in verband met de inverzekeringstelling blijkt, dat de verdachte zijn consultatierecht wel heeft willen uitoefenen maar dit kennelijk niet heeft kunnen effectueren. Het hof oordeelt dat dit tot bewijsuitsluiting strekkende verweer echter geen (nadere) bespreking behoeft, nu het hof gelet op de overige bewijsmiddelen reeds tot de hiervoor weergegeven bewezenverklaring komt en het verhoor aldus niet tot het bewijs wordt gebezigd.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde van het onder feit 1 tenlastegelegde wordt als volgt gekwalificeerd:
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, terwijl het feit betrekking heeft op een grote hoeveelheid van het middel, meermalen gepleegd.
Het bewezenverklaarde van het onder feit 2 tenlastegelegde wordt als volgt gekwalificeerd:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.
Het bewezenverklaarde van het onder feit 3 tenlastegelegde wordt als volgt gekwalificeerd:
diefstal, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van verbreking.
Het bewezenverklaarde van het onder feit 5 tenlastegelegde wordt als volgt gekwalificeerd:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een wapen van categorie II, meermalen gepleegd.
Het bewezenverklaarde van het onder feit 6 tenlastegelegde wordt als volgt gekwalificeerd:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een wapen van categorie II.
Het bewezenverklaarde van het onder feit 7 tenlastegelegde wordt als volgt gekwalificeerd:

handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. De feiten zijn strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezenverklaarde.
Op te leggen straf
Het hof heeft bij het bepalen van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in de hierop gestelde wettelijke strafmaxima en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan het telen van een grote hoeveelheid hennepplanten. Ten behoeve daarvan heeft de verdachte, door tussenkomst van een door hem ingeschakelde derde, tevens de voor de hennepkwekerij benodigde elektriciteit door middel van een illegale aansluiting op het elektriciteitsnetwerk weggenomen – met alle veiligheidsrisico’s van dien – en hiermee netbeheerder [bedrijf] in haar vermogensbelang benadeeld. Daarnaast is ten laste van de verdachte bewezenverklaard dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan het opzettelijk aanwezig hebben van ongeveer 1783 hennepplanten. Door aldus te handelen heeft verdachte een bijdrage geleverd aan de productie van softdrugs. De bijdrage van de verdachte aan de productie van softdrugs houdt de illegale handel in softdrugs in stand en veroorzaakt bovendien allerlei maatschappelijk ongewenste effecten waarmee de openbare orde ernstig kan worden ondermijnd. Daarnaast is wetenschappelijk aangetoond dat het frequent gebruik van softdrugs de volksgezondheid kan schaden, met name waar het psychische aandoeningen betreft. De verdachte heeft zich van dit alles kennelijk niets aangetrokken en slechts gehandeld met het oog op eigen financieel gewin. Ten slotte heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben van drie stroomstootwapens, een busje pepperspray en kogelpatronen. Het ongecontroleerde bezit van wapens en munitie brengt grote risico’s met zich voor de veiligheid van personen. Ook dit wordt de verdachte door het hof aangerekend.
Het hof heeft acht geslagen op de inhoud van het uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 4 augustus 2022, betrekking hebbende op het justitiële verleden van de verdachte, waaruit blijkt dat hij niet eerder onherroepelijk voor strafbare feiten is veroordeeld.
Voorts heeft het hof gelet op de overige persoonlijke omstandigheden van de verdachte, voor zover daarvan ter terechtzitting is gebleken. Ten overstaan van het hof heeft de verdachte in dit verband naar voren gebracht dat hij lijdende is aan een op Parkinson lijkende aandoening, waardoor hij last heeft van tremors. Voorts is bij hem sprake van een kwetsbare psychische gezondheid, waarvoor hij medicatie gebruikt en in het verleden door een psychiater is behandeld. Er is bij de verdachte sprake van een alcoholverslaving, doch naar eigen zeggen heeft hij zijn alcoholgebruik thans onder controle. Momenteel heeft de verdachte geen werk en/of inkomsten en verblijft hij bij zijn oudste dochter.
Alles afwegende acht het hof, zoals is gevorderd door de advocaat-generaal, oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, alsmede een taakstraf voor de duur van 50 uren, subsidiair 25 dagen hechtenis, met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, passend en geboden.
Met oplegging van voormelde voorwaardelijke gevangenisstraf wordt enerzijds de ernst van het bewezenverklaarde tot uitdrukking gebracht en wordt anderzijds de strafoplegging dienstbaar gemaakt aan het voorkomen van nieuwe strafbare feiten.
Het hof overweegt met betrekking tot het procesverloop in deze zaak nog het volgende.
In de onderhavige zaak stelt het hof vast dat de redelijke termijn in eerste aanleg en in hoger beroep is overschreden. De verdachte is namelijk voor het eerst op 19 augustus 2010 verhoord en in verzekering gesteld en de rechtbank heeft meer dan twee jaren later, namelijk op 22 december 2014, vonnis gewezen. Namens de verdachte is vervolgens op 2 maart 2020 hoger beroep ingesteld en het hof wijst heden op 12 oktober 2022 – en derhalve niet binnen twee jaren na het instellen van het hoger beroep – arrest. De redelijke termijn in eerste aanleg en in hoger beroep is hierdoor overschreden, terwijl van bijzondere omstandigheden die deze termijnoverschrijdingen rechtvaardigen niet is gebleken.
Uit bestendige jurisprudentie van de Hoge Raad volgt dat bij de schending van de redelijke termijn geen vermindering van de straf volgt, indien het onvoorwaardelijke gedeelte van de straf bestaat uit een gevangenisstraf van minder dan één maand of een taakstraf van minder dan honderd uren. Aangezien die situatie zich hier voordoet, ziet het hof aanleiding om te volstaan met de constatering dat bij de behandeling van de strafzaak in eerste aanleg en in hoger beroep sprake is geweest van een schending van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het EVRM.
Vordering van de benadeelde partij [bedrijf]
De benadeelde partij [bedrijf] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding van een bedrag van € 20.975,74, te vermeerderen met de wettelijke rente. De vordering ziet op materiële schade ter zake van de illegaal weggenomen elektriciteit, alsmede proceskosten, en valt uiteen in de volgende posten:
€ 17.722,27 aan kosten voor de illegaal afgenomen stroom;
€ 1.600,87 aan netwerkkosten 441 dagen elektriciteit;
€ 45,60 aan afsluitkosten binnen;
€ 307,00 aan kosten netmeting;
€ 272,00 uurtarief inspecteur;
€ 260,00 aan administratiekosten en
€ 768,00 aan kosten voor rechtsbijstand.
De rechtbank heeft de vordering van de benadeelde partij bij vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 19.900,74, vermeerderd met de wettelijke rente, onder afwijzing van het meer of anders gevorderde. De verdachte is tevens veroordeeld in de proceskosten, door de rechtbank begroot op € 400,00.
De benadeelde partij heeft primair te kennen gegeven de gehele vordering in hoger beroep te handhaven. Subsidiair heeft de gemachtigde van de benadeelde partij ten overstaan van het hof de vordering verminderd tot een bedrag € 19.900,74, zijnde het bedrag dat door de politierechter is toegewezen. Indien het hof, uitgaande van de lezing van de verdachte, tot een bewezenverklaring komt van twee kweken heeft de gemachtigde van de benadeelde partij het hof verzocht om een bedrag van € 4.415,56 als schadevergoeding toe te wijzen.
Het hof is uit het onderzoek ter terechtzitting gebleken dat de benadeelde partij [bedrijf] als gevolg van het bewezenverklaarde van het onder feit 3 tenlastegelegde handelen van de verdachte rechtstreeks materiële schade heeft geleden tot een bedrag van € 4.415,56. De vordering is voldoende onderbouwd en door de verdediging in zoverre niet inhoudelijk betwist. Genoegzaam is komen vast te staan dat de gestelde schade door de bewezenverklaarde gekwalificeerde diefstal door de verdachte is ontstaan.
Het toe te wijzen bedrag zal, zoals gevorderd, worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 19 augustus 2010, zijnde de laatste dag van de bewezenverklaarde periode, tot aan de dag der algehele voldoening.
Het hof zal de verdachte, die als de meest in het ongelijk gestelde partij kan worden aangemerkt, tevens veroordelen in de proceskosten aan de zijde van de benadeelde partij. Voorts zal de verdachte worden veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging van dit arrest door de benadeelde partij nog te maken kosten.
Het hof is van oordeel dat gelet op de hoogte van de vordering (die onder de competentiegrens van de kantonrechter ligt), voor de rechtsgang in eerste aanleg aansluiting moet worden gezocht bij het liquidatietarief kantonzaken. Bij een vordering met een hoofdsom van € 20.000,00 tot en met € 40.000,00 wordt in de regel € 400,00 per punt als salaris toegekend. De benadeelde partij komt in dit verband één punt toe, namelijk voor het door haar gemachtigde indienen van de vordering. Het hof zal om die reden een bedrag van € 400,00 aan proceskosten toekennen.
Schadevergoedingsmaatregel
Op grond van het onderzoek ter terechtzitting heeft het hof in rechte vastgesteld dat door het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade aan het slachtoffer [bedrijf] is toegebracht tot een bedrag van € 4.415,56. De verdachte is daarvoor jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk.
Het hof ziet aanleiding om aan de verdachte de maatregel tot schadevergoeding op te leggen ter hoogte van voormeld bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 19 augustus 2010 tot aan de dag der algehele voldoening
,nu het hof het wenselijk acht dat de Staat der Nederlanden schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert. Het hof zal daarbij bepalen dat gijzeling voor na te melden duur kan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verschuldigdheid niet opheft.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 27, 36f, 57 en 311 van het Wetboek van Strafrecht, de artikelen 3 en 11 van de Opiumwet, alsmede de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.

BESLISSING

Het hof:
verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de vrijspraakbeslissing van de rechtbank ter zake van het onder feit 4 tenlastegelegde;
vernietigt het vonnis waarvan beroep, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, en doet in zoverre opnieuw recht:
verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder feit 1, feit 2, feit 3, feit 5, feit 6 en feit 7 tenlastegelegde heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt hem daarvan vrij;
verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
3 (drie) maanden;
bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt;
veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
50 (vijftig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
25 (vijfentwintig) dagen hechtenis;
beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [bedrijf] ter zake van het onder feit 3 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 4.415,56 (zegge: vierduizend vierhonderdvijftien euro en zesenvijftig cent)als vergoeding van materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 19 augustus 2010 tot aan de dag der algehele voldoening;
verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op
€ 400,00 (zegge: vierhonderd euro);
legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat der Nederlanden, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [bedrijf] , ter zake van het onder feit 3 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van
€ 4.415,56 (zegge: vierduizend vierhonderdvijftien euro en zesenvijftig cent)aan materiële schadevergoeding, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 19 augustus 2010 tot aan de dag der algehele voldoening, en bepaalt dat gijzeling voor de duur van ten hoogste 54 (vierenvijftig) dagen kan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verschuldigdheid van de schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft;
bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Aldus gewezen door:
mr. H.A.T.G. Koning, voorzitter,
mr. drs. M.C.C. van de Schepop en mr. S.C. van Duijn, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. lic. J.N. van Veen en mr. T.S. Vos, griffiers,
en op 12 oktober 2022 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mr. Van Duijn voornoemd is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.