ECLI:NL:GHSHE:2022:3487

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
3 oktober 2022
Publicatiedatum
14 oktober 2022
Zaaknummer
20-004051-17
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Arrest van het gerechtshof 's-Hertogenbosch inzake ontneming wederrechtelijk verkregen voordeel in een hennepkwekerijzaak

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 3 oktober 2022 een arrest gewezen in hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Oost-Brabant van 18 december 2017. De zaak betreft de ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel in verband met een hennepkwekerij. De betrokkene, geboren in 1966 en woonachtig te 's-Hertogenbosch, was betrokken bij de verhuur van een bedrijfsruimte aan een medeverdachte, waar een hennepkwekerij werd aangetroffen. De rechtbank had eerder het wederrechtelijk verkregen voordeel vastgesteld op € 114.040,41, maar de advocaat-generaal vorderde in hoger beroep een lagere verplichting tot betaling van € 100.000,-. De verdediging stelde dat het bedrag van het wederrechtelijk verkregen voordeel op € 10.000,- moest worden vastgesteld, gebaseerd op de huur die de betrokkene had ontvangen voor de verhuur van de ruimte.

Het hof heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd en het wederrechtelijk verkregen voordeel vastgesteld op € 14.000,-, bestaande uit een eenmalige beloning van € 10.000,- en huur over vijf maanden van € 800,- per maand. Het hof oordeelde dat de betrokkene zich vereenzelvigde met de rechtspersoon die de bedrijfsruimte verhuurde en dat hij de bedragen had verkregen. De beslissing is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht, dat betrekking heeft op de ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel. Het hof heeft ook rekening gehouden met de redelijke termijn van de procedure, maar besloot geen verdere consequenties te verbinden aan de termijnoverschrijding. De betrokkene werd verplicht om € 14.000,- aan de Staat te betalen ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel.

Uitspraak

Parketnummer : 20-004051-17 OWV
Uitspraak : 3 oktober 2022
TEGENSPRAAK

Arrest van de economische kamer van het gerechtshof 's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Oost-Brabant van
18 december 2017 op de vordering ex artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht, in de zaak met parketnummer 01-860272-15 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1966,
wonende te [adres 1] .
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep heeft de rechtbank het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vastgesteld op € 114.040,41 en aan de betrokkene de verplichting opgelegd tot betaling van dat bedrag aan de Staat ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel.
Van de zijde van de betrokkene is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de betrokkene naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal bevestigen, met uitzondering van de opgelegde betalingsverplichting, en in zoverre opnieuw rechtdoende, aan de betrokkene de verplichting zal opleggen tot betaling aan de Staat ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel van een bedrag van € 100.000,-, ervan uitgaande dat de betrokkene zich in de hoofdzaak heeft schuldig gemaakt aan het medeplegen van het in de uitoefening van een beroep of bedrijf opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 aanhef en onder B van de Opiumwet gegeven verbod en aan het feitelijke leiding geven aan medeplegen van het in de uitoefening van een beroep of bedrijf opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 aanhef en onder B van de Opiumwet gegeven verbod, begaan door een rechtspersoon (het primair tenlastegelegde onder parketnummer 01-860272-15).
De verdediging heeft zich – op de gronden als nader verwoord in de pleitnota – primair, indien het hof in de hoofdzaak met de verdediging van oordeel zou zijn dat de betrokkene zich schuldig heeft gemaakt aan medeplichtigheid aan/tot het telen van hennep door de verhuur van een bedrijfsruimte aan [medeverdachte] , op het standpunt gesteld dat het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat moet worden vastgesteld op een bedrag van € 10.000,-, zijnde het bedrag dat de betrokkene heeft ontvangen voor de verhuur van die bedrijfsruimte, en dat aan de betrokkene de verplichting moet worden opgelegd dat bedrag te betalen aan de Staat ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel.
Subsidiair, indien het hof in de hoofdzaak zou oordelen dat de betrokkene zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van het telen van hennep, heeft de verdediging betoogd dat het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat moet worden vastgesteld op een bedrag van € 96.436,82, met oplegging van de betalingsverplichting aan de Staat van dat bedrag ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel.
Vonnis waarvan beroep
Het vonnis zal worden vernietigd, omdat het hof zich daarmee niet kan verenigen.
Bewijsmiddelen en bewijsoverwegingen [1]

1. De aangetroffen hennepkwekerij

Op 5 juni 2015 is in twee ruimtes in een bedrijfspand op het adres [adres 2] een in werking zijnde hennepkwekerij aangetroffen. In de ene ruimte stonden 867 hennepplanten en in de andere ruimte 567 hennepplanten. De planten waren ongeveer 35 dagen oud. [2]
Het bedrijfspand is eigendom van [bedrijf 1] [3] met als enig aandeelhouder en bestuurder [bedrijf 2] . De betrokkene is de bestuurder van [bedrijf 2] . [4]

2. De verklaring van de betrokkene ter terechtzitting in hoger beroep

In hoger beroep heeft de betrokkene gedeeltelijk een andere verklaring afgelegd dan in eerste aanleg. De betrokkene heeft ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat hij een deel van het bedrijfspand aan [adres 2] (gelegen op het perceel [adres 2] - [adres 1] ) voor een periode van 12 maanden heeft verhuurd aan
[medeverdachte] . De betrokkene heeft voor de huur van de ruimte eenmalig een bedrag van € 10.000,- van [medeverdachte] ontvangen en daarnaast een bedrag van € 800,- tot € 850,- per maand aan huur.

3. Huurovereenkomst

De betrokkene heeft bevestigd eigenaar te zijn van de panden [adres 2] tot en met [adres 1] te ‘s-Hertogenbosch en zelf woonachtig te zijn op [adres 1] . [5]
Ter onderbouwing van zijn verklaring dat hij de ruimte heeft verhuurd aan [medeverdachte] , heeft de betrokkene aan de FIOD een huurcontract overgelegd. In dat huurcontract staat
– kort gezegd – dat [medeverdachte] met ingang van 1 februari 2015 de bedrijfsruimte aan [adres 2] huurt van [bedrijf 1] voor de periode van 12 maanden voor een bedrag van € 800,- per maand. Het huurcontract is ondertekend door de betrokkene, namens [bedrijf 1] , en door [medeverdachte] . [6]
Verder heeft de betrokkene een aantal overzichten overgelegd aan de FIOD van zijn zakelijke betaalrekening met bankrekeningnummer [rekeningnummer 1] . Uit de bankafschriften blijkt dat er op 2 april 2015 968 euro aan huur over maart en op 5 mei 2015 968 euro aan huur over april is overgemaakt vanaf bankrekeningnummer IBAN [rekeningnummer 2] . Voorts heeft de betrokkene een aantal facturen overgelegd van [bedrijf 1] , gericht aan [medeverdachte] van 11 februari 2015,
1 maart 2015, 1 april 2015, 30 april 2015 en 31 mei 2015 aangaande huur over de maanden februari tot en met juni 2015. [7] , [8]
Uit het voorgaande blijkt dat de betrokkene zich vereenzelvigt met [bedrijf 1] en [bedrijf 2] . Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de betrokkene immers verklaard dat ‘hij’ de bedrijfsruimte heeft verhuurd aan [medeverdachte] , terwijl uit het overgelegde huurcontract blijkt dat [bedrijf 1] formeel de verhuurder is. De bestuurder van [bedrijf 1] is, zoals hiervóór is overwogen, [bedrijf 2] , van welke BV de betrokkene de enige bestuurder is.
Schatting van de hoogte van het wederrechtelijk verkregen voordeel
De betrokkene is bij arrest van dit hof van 3 oktober 2022 (parketnummer 20-004050-17) ter zake van onder meer ‘feitelijke leiding geven aan het door een rechtspersoon begaan van medeplichtigheid aan/tot: in de uitoefening van een beroep of bedrijf opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod’ (het subsidiair tenlastegelegde onder parketnummer 01-860272-15) veroordeeld tot straf.
De advocaat-generaal heeft zich in haar ontnemingsvordering gebaseerd op het ‘Rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel hennepkwekerij ex art. 36e 2e lid Sr’ [9] .
Zoals hiervóór is gebleken, heeft het hof de betrokkene in de hoofdzaak echter ter zake van een andere variant van het onder parketnummer 01-860272-15 tenlastegelegde veroordeeld dan waarvan de advocaat-generaal in haar ontnemingsvordering is uitgegaan. Het hof volgt de advocaat-generaal en genoemd rapport dan ook niet.
Het hof ontleent aan de inhoud van voormelde bewijsmiddelen het oordeel, dat de betrokkene uit de baten van het subsidiair onder parketnummer 01-860272-15 tenlastegelegde en bewezenverklaarde feit wederrechtelijk voordeel heeft verkregen, bestaande uit een eenmalig bedrag van € 10.000,- en daarnaast een bedrag van € 800,- per maand aan huur over de maanden februari tot en met juni 2015. Gelet op de vereenzelviging van de betrokkene met [bedrijf 1] gaat het hof ervan uit dat betrokkene en niet [bedrijf 1] deze bedragen heeft verkregen. Voor dit oordeel vindt het hof bevestiging in de verklaring van de betrokkene ter terechtzitting in hoger beroep, als hiervoor weergegeven onder het kopje ‘Bewijsmiddelen en bewijsoverwegingen’. Hij heeft immers verklaard dat ‘hij’ die bedragen heeft ontvangen.
Bij de vaststelling van het wederrechtelijk verkregen voordeel dient acht te worden geslagen op de door de betrokkene naar voren gebrachte en aannemelijk geworden kosten. Dat de betrokkene voor de verhuur van de bedrijfsruimte kosten heeft moeten maken is gesteld noch anderszins aannemelijk geworden. De door de verdediging in haar subsidiaire verweer genoemde kostenposten staan niet in directe relatie met het delict waarvoor de betrokkene is veroordeeld en kunnen ook niet worden gezien als reële uitvoeringskosten. Deze kosten voor het opzetten en in werking hebben van de hennepkwekerij zijn immers niet door de betrokkene gemaakt. Derhalve komen geen kosten voor aftrek in aanmerking.
Gelet op het vorenstaande stelt het hof het geschatte wederrechtelijk verkregen voordeel vast op een bedrag van:
● eenmalige beloning € 10.000,-
● huur: 5 maanden x € 800,- = € 4.000,- +
Totaal: € 14.000,-.
Op te leggen betalingsverplichting
Het hof heeft zich tevens rekenschap gegeven van de redelijke termijn. Het hof stelt voorop dat elke betrokkene recht heeft op een openbare behandeling van zijn zaak binnen een redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 EVRM. Deze waarborg strekt er onder meer toe te voorkómen dat een betrokkene langer dan redelijk is onder de dreiging van een strafvervolging zou moeten leven. Deze termijn vangt aan vanaf het moment dat vanwege de Nederlandse Staat jegens de betrokkene een handeling is verricht waaraan deze in redelijkheid de verwachting kan ontlenen dat tegen hem of haar ter zake van een bepaald strafbaar feit door het Openbaar Ministerie een strafvervolging zal worden ingesteld.
In de onderhavige zaak is de redelijke termijn aangevangen op 15 juli 2015, de dag waarop de verdachte in het onderzoek [bestandsnaam] is aangehouden en in verzekering is gesteld.
De rechtbank heeft op 18 december 2017 vonnis gewezen. De behandeling in eerste aanleg is derhalve niet afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar na de aanvang van de redelijke termijn. Deze overschrijding bedraagt ongeveer 5 maanden.
Tegen dit vonnis heeft de betrokkene op 21 december 2017 hoger beroep ingesteld. Het hof wijst dit arrest op 3 oktober 2022. Ook in hoger beroep is de behandeling dus niet afgerond met een eindarrest binnen twee jaar na het instellen van het hoger beroep. Deze overschrijding bedraagt ongeveer ruim 33 maanden.
Hoewel het gaat om een omvangrijke zaak en er op verzoek van de verdediging zowel in eerste aanleg als in hoger beroep onderzoekswensen zijn gedaan voor het horen van getuigen, waaronder een getuige in het buitenland, zijn er naar het oordeel van het hof onvoldoende bijzondere omstandigheden aanwezig die deze zeer forse overschrijding van de redelijke termijn in eerste aanleg en in hoger beroep volledig rechtvaardigen.
Echter, in de hoofdzaak heeft het hof vanwege de overschrijding van de redelijke termijn, die in die zaak nog groter is dan in deze ontnemingszaak omdat daarvoor een kortere redelijke termijn geldt vanwege de door de betrokkene in eerste aanleg ondergane voorlopige hechtenis, reeds de op te leggen straf verminderd. Naar het oordeel van het hof is de overschrijding van de redelijke termijn aldus voldoende gecompenseerd, zodat het hof geen aanleiding ziet om ook in deze ontnemingszaak consequenties te verbinden aan de termijnoverschrijding.
Het hof zal aan de betrokkene de verplichting opleggen tot betaling van na te melden bedrag aan de Staat ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel.
Toepasselijk wettelijk voorschrift
De beslissing is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht, zoals dit ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens gold dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens geldt.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Stelt het bedrag waarop het door de betrokkene wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast op een bedrag van
€ 14.000,00 (veertienduizend euro).
Legt de betrokkene de verplichting op tot
betaling aan de Staatter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel van een bedrag van
€ 14.000,00 (veertienduizend euro).
Bepaalt de duur van de gijzeling die ten hoogste kan worden gevorderd op 280 dagen.
Aldus gewezen door:
mr. A.M.G. Smit, voorzitter,
mr. C.P.J. Scheele en mr. B.F.M. Klappe, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. I. Kroes, griffier,
en op 3 oktober 2022 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mr. Klappe is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.In de hiernavolgende bewijsmiddelen wordt – tenzij anders vermeld – verwezen naar pagina’s van het eindproces-verbaal van de politie eenheid Oost-Brabant, team ondermijning, onderzoek [bestandsnaam] , onderzoeksnummer OBRAA15220- [bestandsnaam] , proces-verbaalnummer PL2100-2015127491.83542, in de wettelijke vorm opgemaakt door [verbalisant 1] en [verbalisant 2] , beiden brigadier van politie Oost-Brabant, werkzaam bij het team ondermijning, locatie ’s-Hertogenbosch, gesloten op 14 december 2015, met als bijlagen in de wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en/of andere geschriften, voorzien van de doorlopend genummerde pagina’s 1 tot en met 358, hierna te noemen: einddossier [bestandsnaam] . Alle verklaringen zijn, voor zover nodig, zakelijk weergegeven.
2.Proces-verbaal van bevindingen verbalisant [verbalisant 2] d.d. 9 november 2015, p. 131-133 van einddossier [bestandsnaam] .
3.Proces-verbaal van bevindingen verbalisant [verbalisant 3] d.d. 11 augustus 2015, p. 61-80 van einddossier [bestandsnaam] .
4.Proces-verbaal van verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] d.d. 14 december 2015, p. 6 en 7 van einddossier [bestandsnaam] .
5.Proces-verbaal van verhoor meerderjarige verdachte [verdachte] d.d. 30 september 2015, p. 260-292 van einddossier [bestandsnaam] .
6.Bijlage bij het proces-verbaal overdracht bescheiden aan team Ondermijning Oost-Brabant van verbalisant [verbalisant 4] d.d. 15 juni 2015, p. 40 van einddossier [bestandsnaam] .
7.Proces-verbaal van bevindingen verbalisanten [verbalisant 5] en [verbalisant 6] d.d. 13 augustus 2015, p. 249-256 van einddossier [bestandsnaam] .
8.Proces-verbaal van verhoor meerderjarige verdachte [verdachte] d.d. 15 juli 2015, p. 224-248 van einddossier [bestandsnaam] .
9.Rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel hennepkwekerij ex art. 36e 2e lid Sr van verbalisant [verbalisant 7] d.d. 1 december 2015, p. 148-158 en de bijbehorende bijlagen, p. 159-176 van einddossier [bestandsnaam] .