[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1963,
wonende te [adres] .
Namens de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Omvang van het hoger beroep
Het hoger beroep moet, blijkens het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep, worden geacht niet te zijn gericht tegen de vrijspraak van het onder 2 impliciet cumulatief tenlastegelegde (gewoonte)witwassen met betrekking tot de aankoop van de Citroën DS3 Racing met het kenteken [kenteken 1] voor een bedrag van € 4.500,--.
Al hetgeen hierna wordt overwogen en beslist heeft uitsluitend betrekking op dat gedeelte van het beroepen vonnis dat aan het oordeel van het hof is onderworpen.
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis van de rechtbank zal bevestigen.
De verdediging heeft bepleit dat de verdachte van het onder 1 en 2 tenlastegelegde zal worden vrijgesproken. Ten aanzien van de bewezenverklaring van het onder 3 tenlastegelegde heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van het hof en bepleit dat de redenen en achtergrond van dit feit in strafverminderende zin bekeken dienen te worden. Wat betreft de bewezenverklaring van het onder 4 en 5 tenlastegelegde is geen verweer gevoerd. Subsidiair is een straftoemetingsverweer gevoerd, in welk kader (onder meer) is betoogd dat zowel in eerste aanleg als in hoger beroep sprake is van een overschrijding van de redelijke termijn.
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de rechtbank.
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
1. primair
op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 januari 2002 tot en met
1 november 2016 te St. Willibrord, gemeente Rucphen, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (telkens) bankbiljetten, waarvan de valsheid of vervalsing hem, toen hij ze ontving, bekend was, heeft ontvangen en/of in voorraad heeft gehad en/of heeft vervoerd met het oogmerk om ze als echt en onvervalst uit te geven of te doen uitgeven, hebbende hij, verdachte, en/of (één of meer van) zijn medeverdachte(n),
(telkens) (een) bankbiljet(ten) van 50 euro en/of (een) bankbiljet(ten) van 100 euro en/of (een) bankbiljet(ten) van 200 euro en/of (een) bankbiljet(ten) van 500 euro (te weten in totaal circa 170.000 euro in een bankkluis bij de [bank 1] te St. Willibrord en/of circa 49.000 euro in een bergkast en/of in en/of op en/of rond een bureau(lade) in een woning aan de [adres] te St. Willibrord), waarvan de valsheid of vervalsing verdachte en/of diens medeverdachte(n), toen hij/zij dat/die bankbiljet(ten) ontving(en), bekend was,
ontvangen en/of in voorraad gehad en/of vervoerd met het oogmerk om ze als echt en onvervalst uit te geven of te doen uitgeven;
op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 januari 2002 tot en met
1 november 2016 te St. Willibrord, gemeente Rucphen, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (telkens) drukwerken of andere voorwerpen in een vorm die ze op munt- of bankbiljetten doet gelijken, heeft ontvangen en/of in voorraad heeft gehad en/of heeft vervoerd, hebbende hij, verdachte, en/of (één of meer van) zijn medeverdachte(n), (telkens) (een) bankbiljet(ten) van 50 euro en/of (een) bankbiljet(ten) van 100 euro en/of (een) bankbiljet(ten) van 200 euro en/of (een) bankbiljet(ten) van 500 euro (te weten in totaal circa 170.000 euro in een bankkluis bij de [bank 1] te St. Willibrord en/of circa 49.000 euro in een bergkast en/of in en/of op en/of rond een bureau(lade) in een woning aan de [adres] te St. Willibrord) ontvangen en/of in voorraad gehad en/of vervoerd;
2.
op een of meerdere tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 januari 2014 tot en met
1 november 2016, te St. Willibrord, gemeente Rucphen, in elk geval in Nederland en/of te Keerbergen en/of Haacht (vestigingsplaats [bedrijf 4] ), in elk geval in België, (telkens) tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt en/of zich meermalen, althans eenmaal, schuldig heeft gemaakt aan witwassen en/of schuldwitwassen, hebbende hij, verdachte, en/of (één of meer van) zijn medeverdachte(n),
(telkens) één of meerdere voorwerp(en), te weten één of meer geldbedrag(en) tot een totaal van circa 143.000 euro (p. 22 en AMB-071 p. 1-4), althans enig(e) geldbedrag(en), verworven en/of voorhanden gehad en/of overgedragen en/of omgezet en/of van dit/deze geldbedrag(en), althans enig(e) geldbedrag(en), gebruik gemaakt, bestaande dat omzetten en/of gebruikmaken hierin dat verdachte en/of (één of meer van) zijn medeverdachte(n) (telkens) van dit/deze geldbedrag(en), althans enig(e) geldbedrag(en), goederen en/of diensten (te weten auto's en/of vakanties en/of bruiloft diensten en/of bruiloft artikelen en/of een horloge en/of meubels en/of huishoudelijke apparatuur en/of andere consumptieve goederen) heeft/hebben aangeschaft,
zulks terwijl hij en/of (één of meer van) zijn medeverdachte(n) wist(en), althans redelijkerwijs had(den) moeten vermoeden, dat dit/deze geldbedrag(en) - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren uit enig misdrijf;
3.
hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 mei 2014 tot en met
19 februari 2015, te St. Willibrord, gemeente Rucphen, en/of Apeldoorn, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, meermalen, althans eenmaal, (telkens) opzettelijk gebruik heeft gemaakt van het/de hierna te noemen vals(e) en/of vervalst(e) geschrift(en), te weten:
64, althans één of meer, factu(u)r(en) op naam van [bedrijf 1] (hierna: [bedrijf 1] ), gericht aan [bedrijf 2] . (hierna: [bedrijf 2] ), over de periode 29 april 2014 tot en met 23 juli 2014 met omschrijving "Verkoop van Aardbeien"[DOC-149 tot en met DOC-212, p. 1062-1125];
(elk) zijnde (een) geschrift(en) dat/die bestemd was/waren om tot bewijs van enig feit te dienen, als ware(n) dat/die geschrift(en) echt en onvervalst, bestaande dat gebruik maken - zakelijk weergegeven - (telkens) hierin dat hij, verdachte, en/of (één of meer van) zijn medeverdachte(n), toen aldaar (één of meer van) bovengenoemd(e) geschrift(en) heeft/hebben opgenomen en/of doen en/of laten opnemen in de administratie van [bedrijf 2] en/of (digitaal) heeft/hebben verzonden en/of verstrekt, althans doen en/of laten verzenden en/of verstrekken aan Belastingdienstcontrolemedewerker [belastingdienstcontrolemedewerker] , althans de Belastingdienst, en/of [bank 1] en/of [bank 2] en bestaande die valsheid of vervalsing - zakelijk weergegeven - (telkens) hierin dat in (één of meer van) voornoemd(e) geschrift(en) valselijk en/of in strijd met de waarheid verkoop van een aantal aardbeien door [bedrijf 1] aan [bedrijf 2] werd aangegeven, terwijl [bedrijf 1] in werkelijkheid geen aardbeien leverde aan [bedrijf 2] ;
4.
hij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 mei 2013 tot en met
9 maart 2015 te St. Willibrord, gemeente Rucphen, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, meermalen, althans eenmaal, een of meer geschrift(en), te weten:
- een factuur op naam van [bedrijf 1] (hierna [bedrijf 1] ), gericht aan [bedrijf 3] (hierna: [bedrijf 3] ), de dato 22 april 2014 (DOC-023, p. 759);
- een factuur op naam van [bedrijf 1] , gericht aan [bedrijf 3] , de dato 31 mei 2014 (DOC-024, p. 760);
- een factuur op naam van [bedrijf 1] , gericht aan [bedrijf 3] , de dato 30 juni 2014 (DOC-025, p. 761);
- een factuur op naam van [bedrijf 1] , gericht aan [bedrijf 3] , de dato 1 juli 2014 (DOC-026, p. 762);
- een factuur op naam van [bedrijf 1] , gericht aan [bedrijf 3] , de dato 31 juli 2014 (DOC-027, p. 763);
zijnde dat/die geschrift(en) voornoemd (telkens) (een) geschrift(en) dat/die bestemd is/zijn om tot bewijs van enig feit te dienen, valselijk heeft/hebben opgemaakt en/of vervalst en/of heeft/hebben doen en/of laten opmaken en/of doen en/of laten vervalsen door (een) ander(en), hebbende verdachte en/of (één of meer van) zijn medeverdachte(n) toen aldaar (telkens) valselijk en/of in strijd met de waarheid - zakelijk weergegeven –
op deze facturen "voor u gedane werkzaamheden in de maand maart 2014" en/of "voor u gedane werkzaamheden in de maand mei 2014" en/of "voor u gedane werkzaamheden in de maand juni 2014" en/of "voor u gedane werkzaamheden in de maand juli 2014" en/of "voor u gedane diensten" vermeld en/of doen en/of laten vermelden,
terwijl in werkelijkheid [bedrijf 1] geen werkzaamheden en/of diensten voor [bedrijf 3] heeft verricht, zulks (telkens) met het oogmerk om voormeld(e) geschrift(en) (telkens) als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken;
5.
op of omstreeks 1 november 2016 te St. Willibrord, gemeente Rucphen, in elk geval in Nederland, één of meerdere wapens van categorie I onder 3 en/of categorie III onder 1, te weten een geluiddemper (van onbekende makelij en herkomst, passend op de loop van het vuurwapen FN type 1910) en/of een pistool (merk FN type 1910) en/of een pistool (merk Armi-Galesi), en/of (bijpassende) munitie van categorie III, voorhanden heeft gehad.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Vrijspraak van het onder 1 primair tenlastegelegde
Het hof heeft uit het onderzoek ter terechtzitting niet door de inhoud van wettige bewijsmiddelen de overtuiging bekomen dat verdachte het onder 1 primair tenlastegelegde heeft begaan. Het overweegt daartoe als volgt.
Weliswaar heeft de verdachte bekend dat hij valse bankbiljetten voorhanden heeft gehad, maar hij verklaart over het merendeel van deze bankbiljetten (namelijk de in de kluis
(€ 169.550) en in de bergkast in zijn woning (€ 45.900) aangetroffen valse biljetten (totaal
€ 215.450)) dat hij die heeft gekregen van zijn oom en dat hij nooit de intentie heeft gehad het geld als echt uit te geven. De verdediging stelt dat de kwaliteit van de bankbiljetten erg slecht was en dat de verdachte het ‘monopolygeld’ noemde. Gelet op dit standpunt van de verdediging, dat ook in eerste aanleg naar voren is gebracht, heeft het hof de advocaat-generaal verzocht een paar van de onder de verdachte in beslag genomen valse bankbiljetten mee te nemen naar de zitting. De advocaat-generaal heeft het hof bericht dat hij van de FIOD heeft vernomen dat het valse geld naar De Nederlandse Bank is gebracht voor nader onderzoek en dat de valse bankbiljetten naar alle waarschijnlijkheid daarna zijn vernietigd. Omdat het hof ter terechtzitting in hoger beroep niet in staat is gesteld de valse bankbiljetten zelf waar te nemen en zich zo een eigen oordeel te vormen over de kwaliteit, heeft het hof daarover twijfels, mede nu in de dossier door een verbalisant wordt opgemerkt dat deze bankbiljetten geen watermerk, veiligheidsdraad en hologram hadden en het daardoor bankbiljetten betrof die voor een ieder als vals herkend zouden kunnen worden (AMB-078, p. 3, zie hierna bewijsmiddel 1). Het hof heeft dientengevolge niet de overtuiging bekomen dat de verdachte het oogmerk heeft gehad om deze bankbiljetten als echt en onvervalst uit te geven of te doen uitgeven. Om die reden zal de verdachte met betrekking tot deze bankbiljetten worden vrijgesproken van het onder 1 primair tenlastegelegde.
Wat betreft de partij valse bankbiljetten tot een bedrag van € 3.230,--, die de verdachte volgens zijn verklaring heeft ontvangen van Marokkaanse of Turkse mannen aan wie hij aardbeien heeft verkocht, is het hof met de verdediging en de advocaat-generaal van oordeel dat de verdachte ook van dat onderdeel van het onder 1 primair tenlastegelegde moet worden vrijgesproken, nu het bewijs ontbreekt dat de verdachte bij ontvangst wist dat deze vals waren. In het dossier wordt ten aanzien van deze biljetten ook opgemerkt dat deze beter van kwaliteit waren (AMB-078, pagina 3: zie hierna bewijsmiddel 1).
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 subsidiair, 2, 3, 4 en 5 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
hij op tijdstippen in de periode van 1 januari 2002 tot en met 1 november 2016 te
St. Willibrord, gemeente Rucphen, telkens drukwerken in een vorm die ze op bankbiljetten doet gelijken, in voorraad heeft gehad, hebbende hij, verdachte, bankbiljetten van in totaal circa 170.000 euro in een bankkluis bij de [bank 1] te St. Willibrord en circa 49.000 euro in een bergkast en in een bureaulade in een woning aan de [adres] te St. Willibrord in voorraad gehad;
2.
hij op tijdstippen in de periode van 1 januari 2014 tot en met 1 november 2016 in Nederland van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt, hebbende hij, verdachte, geldbedragen tot een totaal van circa 92.500 euro omgezet en van deze geldbedragen gebruik gemaakt, bestaande dat omzetten en gebruikmaken hierin dat verdachte van deze geldbedragen goederen en/of diensten, te weten een auto en vakanties en bruiloft diensten en bruiloft artikelen en een horloge en meubels en huishoudelijke apparatuur en andere consumptieve goederen, heeft aangeschaft, zulks terwijl hij wist dat deze geldbedragen - onmiddellijk of middellijk - afkomstig waren uit enig misdrijf;
3.
hij op tijdstippen omstreeks de periode van 1 mei 2014 tot en met 19 februari 2015 in Nederland telkens opzettelijk gebruik heeft gemaakt van de hierna te noemen valse geschriften, te weten:
64 facturen op naam van [bedrijf 1] (hierna: [bedrijf 1] ), gericht aan [bedrijf 2] . (hierna: [bedrijf 2] ), over de periode 29 april 2014 tot en met 23 juli 2014 met omschrijving "Verkoop van Aardbeien" [DOC-149 tot en met DOC-212, p. 1062-1125];
zijnde geschriften die bestemd waren om tot bewijs van enig feit te dienen, als waren die geschriften echt en onvervalst, bestaande dat gebruik maken - zakelijk weergegeven - hierin dat hij, verdachte, toen aldaar bovengenoemde geschriften heeft opgenomen in de administratie van [bedrijf 2] en digitaal heeft verzonden en/of verstrekt aan Belastingdienstcontrolemedewerker [belastingdienstcontrolemedewerker] en [bank 1] en/of [bank 2] en bestaande die valsheid - zakelijk weergegeven - telkens hierin dat in voornoemde geschriften valselijk en in strijd met de waarheid verkoop van een aantal aardbeien door [bedrijf 1] aan [bedrijf 2] werd aangegeven, terwijl [bedrijf 1] in werkelijkheid geen aardbeien leverde aan [bedrijf 2] ;
4.
hij op tijdstippen in de periode van 1 mei 2013 tot en met 9 maart 2015 in Nederland geschriften, te weten:
- een factuur op naam van [bedrijf 1] (hierna [bedrijf 1] ), gericht aan [bedrijf 3] (hierna: [bedrijf 3] ), de dato 22 april 2014 (DOC-023, p. 759);
- een factuur op naam van [bedrijf 1] , gericht aan [bedrijf 3] , de dato 31 mei 2014 (DOC-024, p. 760);
- een factuur op naam van [bedrijf 1] , gericht aan [bedrijf 3] , de dato 30 juni 2014 (DOC-025, p. 761);
- een factuur op naam van [bedrijf 1] , gericht aan [bedrijf 3] , de dato 1 juli 2014 (DOC-026, p. 762);
- een factuur op naam van [bedrijf 1] , gericht aan [bedrijf 3] , de dato 31 juli 2014 (DOC-027, p. 763);
zijnde die geschriften voornoemd geschriften die bestemd zijn om tot bewijs van enig feit te dienen, valselijk heeft opgemaakt, hebbende verdachte toen aldaar telkens valselijk en in strijd met de waarheid - zakelijk weergegeven - op deze facturen "voor u gedane werkzaamheden in de maand maart 2014" of "voor u gedane werkzaamheden in de maand mei 2014" of "voor u gedane werkzaamheden in de maand juni 2014" of "voor u gedane werkzaamheden in de maand juli 2014" of "voor u gedane diensten" vermeld,
terwijl in werkelijkheid [bedrijf 1] geen werkzaamheden of diensten voor [bedrijf 3] heeft verricht, zulks telkens met het oogmerk om voormelde geschrift als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken;
5.
hij op 1 november 2016 te St. Willibrord, gemeente Rucphen, wapens van categorie I onder 3 en categorie III onder 1, te weten een geluiddemper (van onbekende makelij en herkomst, passend op de loop van het vuurwapen FN type 1910) en een pistool (merk FN type 1910) en een pistool (merk Armi-Galesi), en munitie van categorie III, voorhanden heeft gehad.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn oordeel op onderstaande bewijsmiddelen en (bewijs)overwegingen, in onderling verband en samenhang bezien.
Verbalisanten hebben de hierna vermelde onderzoeksbevindingen in samenvattende vorm weergegeven in processen-verbaal van bevindingen met bijbehorende verwijzingen naar de onderliggende brondocumenten. Het hof heeft de samenvattende onderzoeksbevindingen van verbalisanten gecontroleerd aan de hand van onderliggende bewijsmiddelen en heeft hierin geen noemenswaardige verschillen geconstateerd. Het hof verenigt zich derhalve met de inhoud van de bevindingen van de verbalisanten. Het hof neemt uit praktische overwegingen en om de leesbaarheid van de bewijsmiddelen te bevorderen, de samenvattende weergave van de bewijsmiddelen als uitgangspunt en volstaat in overwegende mate met de vermelding en vindplaats van de onderliggende brondocumenten.
1.
Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt door verbalisant [verbalisant 1] (AMB-078, p. 334-348), voor zover - zakelijk weergegeven - inhoudende:
Op 1 november 2016 is de woning van [verdachte] , gelegen aan de [adres] in Sint Willebrord
(opmerking hof: gemeente Rucphen), doorzocht. Daarbij werden op de eerste verdieping in de bergkast op de werkkamer 12 bankbiljetten van € 200,-- en 87 biljetten van € 500,-- tot een totaalbedrag € 45.900,-- in beslag genomen. Op of bij het bureau, in een bureaulade, in die werkkamer werden tussen ‘handelsgeld’ ook bankbiljetten aangetroffen en in beslag genomen. Naast de doorzoeking van de woning van [verdachte] werd ook een safeloket t.n.v. [verdachte] bij de [bank 1] aan de [adres 2] in Sint Willebrord doorzocht. In dit safeloket werden de volgende voorwerpen aangetroffen en in beslag genomen: 16 bundels met in totaal 1603 biljetten van € 50,-- tot een totaalbedrag van € 80.150,-- en 9 bundels met in totaal 894 biljetten van € 100,-- tot een totaalbedrag van
€ 89.400,--.
Op 12 december 2016 zijn de hierboven genoemde bankbiljetten overgebracht naar het team Forensische Opsporing van de politie in Utrecht. Uit onderzoek van de FO politie Midden-Nederland op 14 en 16 december 2016 komt naar voren dat alle bankbiljetten uit de safeloket van de [bank 1] en alle € 200,-- en € 500,-- bankbiljetten uit de bergkast in de werkkamer vals zijn. Tussen het ‘handelsgeld’ dat op of bij het bureau, in een bureaulade, is gevonden zaten 43 valse € 50 bankbiljetten en 54 valse € 20 bankbiljetten.
Naar aanleiding van het onderzoek van de Forensische Opsporing van de politie komt het
totaalbedrag aan valse bankbiljetten op € 218.680. Met betrekking tot de valse bankbiljetten die niet tussen het ‘handelsgeld’ zaten, in totaal € 215.450, merkte de verbalisant op dat door het ontbreken van een watermerk, veiligheidsdraad en hologram het bankbiljetten betrof die voor een ieder als vals herkend zouden kunnen worden. De documentdeskundige van de politie heeft met betrekking tot deze 43 valse € 50 bankbiljetten en de 54 valse € 20 bankbiljetten (€ 3.230) die tussen het 'handelsgeld’ zaten, het volgende opgemerkt: De aangeboden bankbiljetten vanuit het pakket [bank 1] verschillen significant van de aangeboden bankbiljetten vanuit het pakket handelsgeld. De bankbiljetten vanuit het pakket handelsgeld zijn beter van kwaliteit.
2.
De verklaring van de verdachte d.d. 3 november 2016 (V-001-05, p. 1178-1180), voor zover - zakelijk weergegeven - inhoudende:
Het meeste valse geld dat komt van mijn oom [oom verdachte] , ( [adres 3] ) af, dat was nog maar net toen de euro’s uitkwamen
(het hof begrijpt: 1 januari 2002). Toen kwam ik daar een keer en toen zei hij: ik heb monopoly geld. Hij liet mij vals geld zien, briefjes van
€ 500,-- en € 200,-- en € 100,-- en € 50,--. Hij zei dat hij dat allemaal aan het drukken was. Die zak geld heb ik mee naar huis genomen en dat heeft een tijdje bij mij in huis gelegen en toen heb ik dat in een kluis bij de [bank 1] gelegd. Op het zicht leek het best netjes.
Het andere, het gangbare dus briefjes van € 50,-- en € 100,-- heb ik in de kluis gedaan. Er waren ook nog briefjes van € 200,-- en € 500,-- en die heb ik gewoon thuis gehouden, die heb ik thuis in mijn kantoortje gelegd.
3.
De verklaring van de verdachte d.d. 25 april 2017 (V-001-13, p. 1235, 1243), voor zover - zakelijk weergegeven - inhoudende:
Opmerking verbalisant: Bij het tellen van het geld zagen wij dubbele serienummers op de bankbiljetten tussen het geld dat in uw werkkamer op of rond uw bureau lag. Wat kunt u hierover verklaren?
Antwoord verdachte: Jaren geleden deed ik zaken met buitenlandse heren die kwamen bij mij de wat mindere aardbeien ophalen. Ik kocht dan een paar mindere aardbeien en die verkocht ik aan die buitenlandse heren. Ineens zag ik hen nooit meer, zij betaalden wel altijd netjes maar opeens kreeg ik één stapel met vals geld. Dit is allemaal acht of negen jaar geleden. De mannen van wie ik dit kreeg waren Marokkaanse of Turkse mannen. Dat is jarenlang goed gegaan en opeens kreeg ik een stapel valse bankbiljetten van hen. Die stapel heb ik ook aangenomen en naderhand zag ik dus dat het vals geld was. Dat heb ik in de schuif, de bureaulade, gelegd en niets meer mee gedaan. Ik heb hen daarna ook nooit meer gezien. Het ging om enkele duizenden euro’s.
Als u mij vraagt hoe ik wist dat het om vals geld ging dan zeg ik u dat ik het op enig moment na ging tellen en toen zag ik gewoon dat het vals geld was.
Opmerking verbalisant: De afdeling Forensische Opsporing van de politie heeft alle bankbiljetten, € 24.695, onderzocht en vond dus 54 valse € 20 en 43 valse € 50 bankbiljetten. In totaal dus € 3.230 aan vals geld.
Antwoord verdachte: Dat zou kunnen ja.
Vraag verbalisant: Hoe verklaart u het in bezit hebben van deze 97 valse bankbiljetten ten opzichte van de valse bankbiljetten die in het safeloket bij de [bank 1] zaten en die in de bergkast van uw werkkamer lagen?
Antwoord verdachte: Die 97 valse bankbiljetten heb ik gekregen van die Marokkaanse of Turkse mannen, hoe zij heten weet ik niet. Er is geen verband tussen de valse bankbiljetten op mijn bureau en de valse bankbiljetten die ik van mijn oom heb gekregen.
4.
De verklaring van de verdachte ter terechtzitting van de rechtbank d.d. 11 november 2019), voor zover - zakelijk weergegeven - inhoudende:
Ik heb van [oom verdachte] een aantal bankbiljetten van € 50,--, € 100,--, € 200,-- en € 500,-- gekregen. Het was duidelijk dat dit vals geld was. Ik noemde het voor mezelf monopolygeld. Een deel van dat geld heb ik in mijn kluis bij de [bank 1] gelegd. Het restant heb ik in mijn woning in de bergkast op mijn kamer gelegd.
Ook deed ik zaken met Marokkaanse of Turkse mannen. Zij kochten aardbeien bij mij en betaalden contant. De laatste transactie is betaald met vals geld. Daar kwam ik pas thuis achter. Het valse geld heb ik in mijn bureau bewaard.
5.
Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt door verbalisant [verbalisant 2] (AMB-071, pag. 316-322), voor zover - zakelijk weergegeven - inhoudende:
Bij eerdere analyses van de privébankrekening van [verdachte] viel op dat er nauwelijks contante opnames (of opnames via een geldlade), pintransacties en consumptieve uitgaven voor bijvoorbeeld boodschappen, schoenen, kleding, elektronica, meubels, restaurants etc. plaatsvonden. Tevens zijn er geen uitgaven voor een bruiloft of bruiloftsfeest en kosten voor een huwelijksreis naar de Malediven en een vakantie naar Ibiza te zien, die wel verwacht werden in de onderzoeksperiode
Tijdens de zoeking op 1 november 2016 is een zwarte ordner met opschrift "aankopen garantiebewijzen inschrijvingen privé [verdachte] " aangetroffen met diverse facturen. Op vele facturen staat "contant" vermeld of waren woorden van gelijke strekking geschreven. Er waren geen betalingen per bank voor deze facturen te zien.
Doc-code
datum
Nota van/aan wat
Verhoor
Contant betaald
DOC-057
28-01-2014
[naam] service/ marmeren vloer
polijsten en kristalliseren
€ 1.549,50
DOC-056
14-03-2014
[naam] / Hublot Classic
Fusion horloge
€ 22.000,--
DOC-055
16-04-2014
[naam] / Terrasschermen
G-016-01,
p. 1372
€ 1.950,--
DOC-054
30-08-2014
[naam]
€ 790,--
DOC-053
26-09-2014
[naam]
M4 - zwembadrobot
G-013-01,
p. 1369
€ 1.197,90
DOC-048
17-01-2015
[naam] / meubelen
G-014-01,
p. 1370
€ 6.100,-
DOC-049
27-01-2015
[naam] / meubelen
G-014-01,
p. 1370
€ 1.220,95
DOC-050
06-02-2015
[naam] / salontafel
G-014-01,
p. 1370
€ 400,--
06-02-2015
[naam]
G-014-01,
p.1370
€ 299,--
DOC-052
02-02-2015
Bang&Olufsen/ TV
V-001-07,
p. 1194
€ 19.000,--
DOC-047
24-04-2015
[naam] / bankstel
G-028-01,
p. 1400
€ 4.125,--
DOC-043
22-03-2016
[naam] / Miele koffiecenter
G-024-01,
p. 1392
€ 2.499,--
[naam] / wasmachine
G-024-01,
p. 1392
€ 998,--
DOC-044
28-04-2016
[naam] / fiets Bianchi
€ 1.982,85
DOC-042
24-06-2016
[naam] / 2 fietsen
G-023-01,
p. 1390
€ 2.698,--
DOC-041
09-08-2016
[naam] / Boxspringset en ombouw
G-012-01,
p. 1367
€ 1.137,--
(hof:)totaal
€ 67.947,20
Tevens kwamen uit deze zwarte ordner drie facturen van [bedrijf 6] . Deze facturen zijn volgens de eigenaar van die fietsenzaak ook contant betaald. Het totaal van die facturen bedraagt € 3.178,35.In totaal betaalde [verdachte] € 71.125,15
(hof: € 71.125,55)contant aan diverse aanschaffingen.
Uit de vastgelegde onderzoekshandelingenis gebleken dat [verdachte] contante bedragen aan autodealers heeft betaald voor aangeschafte auto's. Het betreft auto's die niet op naam kwamen van [verdachte] , toch is aannemelijk gemaakt op basis van getuigenverklaringen en
onderliggende stukken dat deze auto's door [verdachte] zijn betaald.
Documenten
auto
bedrag
getuigenverklaringen
jaar
DOC-078, p. 892
DOC-045, p. 820
Mercedes A180
[kenteken 2]
€ 12.000,--
[getuige 1] en [getuige 2]
(G-005-01), p. 1332
2015
[verdachte] is op 19 februari 2016 met [vrouw verdachte] getrouwd. Voor deze bruiloft zijn de volgende contante uitgaven gedaan:
Betreft
naam
bedrag
Bron
Weddingplanner
[bedrijf 7]
€ 1.125,--
AMB-084, p. 393-395
DJ/Saxofonist/licht en geluid
[bedrijf 8]
€ 1.500,--
[naam] , G-026-01, p. 1396
DOC-147, p.1060
Eten, personeel
[bedrijf 9]
€ 3.787,85
[naam] , G-020-01, p. 1385
DOC-128, p. 1012
Fotograaf, camera
[bedrijf 10]
€ 3.800,--
BOB-040b,
p. 660-661
[naam] , G-017-01,
p. 1375
Trouwkleding
[bedrijf 11]
€ 2.217,50
AMB-072 en AMB-072a, pag. 323-325
DOC-148, p.1061
Aankleding feest
[bedrijf 12]
€ 2.922,74
[naam] ,
G-025-01,
p. 1394
AMB-073,
p. 327-328
DOC-145 en DOC-146,
p. 1058-1059
Totaal
€ 15.353,09
Uit onderzoek kwam dat er in 2014
(hof:)€ 7.464,-- in 2015 € 2.667,50 en in 2016 € 6.418,--contant is betaald voor vakanties via " [bedrijf 13] " naar respectievelijk Curaçao, Bali en de Malediven.
6.
Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt door verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 4] (AMB-068, p. 311 en 312), voor zover - zakelijk weergegeven - inhoudende:
Op 25 januari 2017 hebben wij gesproken met [medewerker reisbureau] , agent van " [bedrijf 13] " waar [verdachte] vier reizen heeft geboekt in de periode
1 januari 2014 tot en met 26 januari 2017. Zij vertelde ons dat wanneer op het betalingsbewijs van [bedrijf 13] haar bankgegevens staan vermeld, dat er dan door degene die de reis heeft geboekt contant aan haar is betaald. Zij stort het geld dan op haar bankrekening en maakt dit over naar de bankrekening van " [bedrijf 13] ". Dit betekent het volgende voor het totaal aan contante betalingen voor de geboekte reizen die door
[verdachte] in de periode 1 januari 2014 tot 26 januari 2017 zijn geboekt:
Bestemming
Bron
vertrekdatum
aanbetaling
totaalbedrag per bank via [medewerker reisbureau]
Contant door de verdachte
Kuramathi Island
DOC-111, p. 973 t/m 976
29-02-2016
€ 6.418,--
€ 6.418,--
Bali
DOC-112, p. 977 t/m 981
14-03-2015
€ 513,-- via [vrouw verdachte]
€ 2.667,50
€ 2.667,50
Curaçao
DOC-113, p. 982 t/m 987
31-12-2014
€. 1.102,-- per bank via [medewerker reisbureau]
€ 6.362,--
€ 7.464,--, waarvan 1/3 deel t.l.v. verdachte: te weten
€ 2.488,--
totaal
(hof:)
€ 11.573,50
7.
Het eindproces-verbaal, opgemaakt door verbalisant [verbalisant 1] (p. 22), voor zover - zakelijk weergegeven - inhoudende:
Samenvattend zijn uit het onderzoek onderstaande contante uitgaven gebleken die [verdachte]
vermoedelijk deed.
Omschrijving
Bedrag 2014
Bedrag 2015
Bedrag 2016
Totaal
Diverse aanschaffingen
€ 29.587,40
€ 32.223,30
€ 9.314,85
€ 71.125,55
autobedrijven
(hof:)
€ 12.000,--
(hof:)
€ 12.000,--
bruiloft
€ 15.353,09
€ 15.353,09
vakanties
(hof:)
€ 2.488--
€ 2.667,50
€ 6.418,--
(hof:)
€ 11.573,50
totaal
(hof:)
€ 110.052,14
8.
De verklaring van de getuigen [getuige 1] en [getuige 2]
(G-005-01, p. 1330, 1332), voor zover - zakelijk weergegeven - inhoudende:
Vraag verbalisanten: Hoe is de koop van de auto met kenteken [kenteken 2] gegaan? Kwam [zoon verdachte] alleen of met zijn vader [verdachte] ? Hoe is over de betaling gesproken?
Antwoord getuige [getuige 1] : Voor deze auto zijn [verdachte]
(het hof begrijpt: verdachte), zijn zoon en zijn vader geweest. Uiteindelijk heeft [verdachte] beslist met zijn zoon erbij. De handtekening op de opdracht komt overeen met de handtekening op het rijbewijs van [verdachte] (het hof begrijpt: verdachte). De vorige auto van de zoon van [verdachte] , met kenteken [kenteken 3] , is hierbij ingeruild. Uiteindelijk moest een bedrag van € 22.042,- worden bijbetaald.
Vraag verbalisanten: Hoe is de auto met kenteken [kenteken 2] betaald?
Antwoord getuige [getuige 1] : Het bedrag van € 22.042,- is deels contant betaald. Op
12 oktober 2015 is een bedrag van € 10.042,- betaald vanaf bankrekening
[nummer] ten name van [zoon verdachte] . Op 3-10-2015 is een bedrag van
€ 6.000,- contant betaald en op 8-10-2015 is een bedrag van € 6.000,- contant betaald.
Opmerking verbalisanten: Door getuige [getuige 2] is verklaard dat hij de twee contante bedragen van € 6.000,- heeft ontvangen van [verdachte]
(het hof begrijpt: verdachte).
9.
Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt door verbalisant [verbalisant 2] (AMB-036, p. 215-219), voor zover - zakelijk weergegeven - inhoudende:
Ik heb de Infodesk van de FIOD verzocht om te zoeken naar aangiften schenkbelasting
die gedaan zijn door [vader verdachte] . Er waren daar geen aangiften schenkbelasting bekend van [vader verdachte]
(= vader verdachte)en [moeder verdachte]
(= moeder verdachte)uit de onderzoeksperiode vanaf 2014. Ik heb in de aangiften inkomstenbelasting 2014 en 2015 geen neveninkomsten verantwoord zien worden. Ik heb in de aangiften inkomstenbelasting 2014 en 2015 van [verdachte] gekeken welk bedrag hij had opgegeven als contant aanwezige bedragen. Ik zag in de aangifte 2014 per 1 januari 2014 € 15.378,-- aan overige vorderingen en contant geld was opgegeven en per l januari 2015 € 271.910,-- aan overige vorderingen en contant geld.
In bankanalyses zag ik dat [verdachte] vanaf 2014 tot en met 12 december 2016 op zijn privébankrekeningen bij de [bank 1] en bij de [bank 2] € 149.150,-- ontving. Ik zag in de periode 1 januari 2014 tot en met 12 december 2016 drie contante opnames, van in totaal
€ 29.750,-- van de privébankrekeningen van [verdachte] .
Datum
Bedrag
Omschrijving
Bron
Verklaring [verdachte]
26-02-2014
€ 12.250
Bestelling eurobiljetten
AMB-061,
p. 292
V-001-13,
p. 1248
03-04-2014
€ 10.000
Via geldlade
AMB-011,
p. 111
V-001-13,
p. 1248
04-04-2014
€ 7.500
Via geldlade
AMB-011,
p.111
V-001-13,
p. 1248
Totaal
€ 29.750
Een bedrag van € 12.250,-- is direct contant opgenomen nadat circa datzelfde bedrag is ontvangen van bedrijven. [verdachte] verklaarde dat hij van dat contant opgenomen bedrag aardbeien had gekocht, omdat dat geld van [bedrijf 2] was dat hij op zijn privérekening liet storten omdat hij bijna wegging bij de [bank 1] . Het begin april 2014 opgenomen bedrag van
€ 17.500,-- is gelijk aan het bedrag dat de vader van [verdachte] op 26 maart 2014 aan [verdachte] overmaakte.
Opmerking hof: Deze € 17.500,-- zal het hof derhalve zien als door de vader van de verdachte aan de verdachte beschikbaar gestelde gelden, en van de onverklaarbare consumptieve bestedingen aftrekken.
Ik heb in de aangiften inkomstenbelasting 2014 en 2015 van [verdachte] gekeken welk bedrag hij had aangegeven als contant aanwezige bedragen. Ik zag dat in de aangifte 2014 per
1-1-2014 € 15.378 aan overige vorderingen en contant geld was opgegeven en per 1 januari 2015 € 271.910 aan overige vorderingen en contant geld. De persoon die zijn aangiften inkomstenbelasting 2014 en 2015 voor hem had opgesteld, de heer [betrokkene boekhouder] , verklaarde dat [verdachte] hem geen contante bedragen had opgegeven. Omdat er een vermoeden bestond dat het saldo “overige vorderingen en contant geld” geheel uit verklaarbare vorderingen bestond, werd [verdachte] hierover een vraag gesteld. [verdachte] verklaarde “dan moet je bij de boekhouder zijn. Ik denk dat het wel klopt ongeveer maar daarvoor is een boekhouder”.
[verdachte] heeft verklaard dat er geen privéuitgaven worden gedaan van het geld dat contant wordt opgenomen van de bankrekening van [bedrijf 2] en dat hij verder geen (grote) bedragen heeft gekregen of gewonnen. Ik heb onderzoek gedaan en daaruit kwam dat er geen aangifte schenkbelasting is gedaan door [verdachte] , dat er geen neveninkomsten zijn opgegeven in aangiften inkomstenbelasting 2014 en 2015, dat de maandelijkse ontvangen bedragen
€ 2.000,-- en € 230,-- die [verdachte] noemde in bankanalyses zichtbaar zijn, dat [verdachte] per 1 januari 2014 en 1 januari 2015 geen contant geld heeft opgegeven in zijn aangifte inkomstenbelasting 2014 respectievelijk 2015 en dat [verdachte] in de onderzoeksperiode de volgende kasopnamen heeft gedaan: 26 februari 2014 € 12.250,--, 3 april 2014 € 10.000,-- en 4 april 2014 € 7.500,--.
10.
De verklaring van de verdachte d.d. 1 november 2016 (V-001-01, p. 1150, 1156), voor zover - zakelijk weergegeven - inhoudende:
[bedrijf 2] betaalt mij € 2.000,-- per maand nettosalaris. Daar betaal ik gas, water, licht, verzekeringen en alles van. Ik gebruik ook wel wat voor mijn consumptieve uitgaven. Als ik wat contant geld overhoud van het kopen en verkopen van aardbeien dan houd ik dat. Mijn zakcentje haal ik daar uit, het is gewoon krabben. Dat is al jaren zo.
11.
De verklaring van de verdachte d.d. 2 november 2016 (V-001-03, p. 1165, 1169), voor zover - zakelijk weergegeven - inhoudende:
Als u vraagt of er privéuitgaven voor mij van de bankrekening van [bedrijf 2] worden betaald dan zeg ik u dat dit niet zo is. Als u vraagt of er privéuitgaven worden gedaan met het geld dat contant wordt opgenomen van de bankrekening van [bedrijf 2] dan zeg ik u dat dit niet wordt gedaan, dat geld is voor de handel.
Vraag verbalisant: Gisteren verklaarde u dat u € 2.000 netto aan salaris uit [bedrijf 2] haalt. Hoe betaalt u alle kosten?
Antwoord verdachte: Het houdt niet over maar ik kan alles er van betalen, alle vaste lasten energie, licht, water. Mijn privérekening wordt hoofdzakelijk gebruikt voor de privélasten, verzekeringen en dergelijke. Ik heb net weer € 2.000 overgemaakt maar je kan ook zien dat de privérekening niet oploopt. Mijn vader betaalt alleen € 230 voor gas, water, licht. Met die € 2.230 probeer ik dan alles te doen.
12.
De verklaring van de verdachte d.d. 9 november 2016 (V-001-07, p. 1191-1193), voor zover - zakelijk weergegeven - inhoudende:
Dat geld is afkomstig van de aardbeien die ik vanuit huis verkoop. Ik probeer gewoon een zakcentje bij te verdienen. Per maand zal dat zakcentje zo rond die € 1.000 uitkomen, dat is een maand of zeven/acht per jaar.
Van die € 2.000,-- houd ik redelijk wat over maar er zijn altijd onverwachte kosten en daardoor loopt die privérekening niet op.
De € 250,-- die ik per week aan mijn vrouw geef voor het doen van de dagelijkse boodschappen komt van mijn verdiensten, van dat zakcentje dat ik met de thuisverkoop van de aardbeien verdien. Daar moet ze alles mee doen.
13.
De verklaring van [vrouw verdachte] d.d. 1 november 2016 (G-009-01, p. 1351-1353), voor zover - zakelijk weergegeven - inhoudende:
Alle rekeningen en alles wordt door [verdachte]
(het hof begrijpt: de verdachte)gedaan. Ik krijg iedere week 250 euro van [verdachte] en daar doe ik het mee, en met de centjes van mijn salon, daarmee probeer ik ook mijn kinderen nog te onderhouden.
Feit 3
Ten aanzien van het onder 3 tenlastegelegde feit is sprake van een bekennende verdachte in de zin van artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering, terwijl namens hem geen vrijspraak is bepleit. Het hof volstaat daarom met een opsomming van de bewijsmiddelen die tot de bewezenverklaring van feit 3 hebben geleid:
- de verklaring van [getuige 4] d.d. 15 maart 2016 (G-002-01), p. 1317-1319;
- het proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant 1] (AMB-081), p. 357-385;
- de verklaring van [getuige 5] d.d. 1 november 2016 (V-003-02), p. 1256-1259;
- de verklaring van [getuige 5] d.d. 2 november 2016 (V-003-04), p. 1265-1267;
- de verklaring van de verdachte ter terechtzitting van de rechtbank d.d. 11 november 2019;
- de verklaring van de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep d.d. 7 januari 2022;
- de facturen ten name van [bedrijf 1] aan [bedrijf 2] , DOC-149 tot en met DOC-212, p. 1062-1125.
Feit 4
Ten aanzien van het onder 4 tenlastegelegde feit is sprake van een bekennende verdachte in de zin van artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering, terwijl namens hem geen vrijspraak is bepleit. Het hof volstaat daarom met een opsomming van de bewijsmiddelen die tot de bewezenverklaring van feit 4 hebben geleid:
- het proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant 1] (AMB-081), p. 357-385;
- de verklaring van [getuige 4] d.d. 15 maart 2016 (G-002-01), p. 1317-1319;
- de facturen op naam van [bedrijf 1] , gericht aan [bedrijf 3] d.d. 22 april 2014, 31 mei 2014, 30 juni 2014, 1 juli 2014 en 31 juli 2014, DOC-023 tot en met DOC-27, p. 759-763;
- de verklaring van de verdachte ter terechtzitting van de rechtbank d.d. 11 november 2019.
Feit 5
Ten aanzien van het onder 5 tenlastegelegde feit is sprake van een bekennende verdachte in de zin van artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering, terwijl namens hem geen vrijspraak is bepleit. Het hof volstaat daarom met een opsomming van de bewijsmiddelen die tot de bewezenverklaring van feit 5 hebben geleid:
- het proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant 1] (AMB-079), p. 349-350;
- het proces-verbaal van verbalisant [verbalisant 3] (onderdeel van AMB-038), p. 232-236;
- de verklaring van de verdachte ter terechtzitting van de rechtbank d.d. 11 november 2019.
I.
De beslissing dat het bewezenverklaarde door de verdachte is begaan, berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen in onderlinge samenhang beschouwd.
Elk bewijsmiddel wordt - ook in zijn onderdelen - slechts gebruikt tot bewijs van dat bewezenverklaarde feit, of die bewezenverklaarde feiten, waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
II.
Feit 1, subsidiair
Namens de verdachte is ter terechtzitting in hoger beroep bepleit dat de verdachte van het onder 1 subsidiair tenlastegelegde zal worden vrijgesproken. Naar de mening van de verdediging kan op basis van het dossier onvoldoende worden vastgesteld dat de bankbiljetten redelijkerwijs voor echt en onvervalst hebben kunnen doorgaan en kunnen deze niet worden bestempeld als vals geld in de zin van artikel 440 van het Wetboek van Strafrecht. Op basis van de uiterlijke verschijningsvorm kan op basis van het enkele bezit niet worden vastgesteld dat bij de verdachte de intentie bestond om deze biljetten in het verkeer te brengen.
Het hof overweegt als volgt.
Het hof stelt voorop dat de rechtbank bij de deelvrijspraak van het onder 1 tenlastegelegde wat betreft een partij valse bankbiljetten van € 3.230,-- geen overwegingen heeft gewijd aan het subsidiaire onderdeel van het onder 1 tenlastegelegde. Naar het oordeel van het hof betreft het hier geen beschermde vrijspraak en zijn ook de betreffende bankbiljetten onderworpen aan het oordeel van het hof omtrent het onder 1 subsidiair tenlastegelegde.
Op grond van de bovenvermelde bewijsmiddelen stelt het hof vast dat de verdachte voor circa 170.000 euro in een bankkluis en voor circa 49.000 euro in zijn woning aan ‘drukwerken in een vorm die ze op bankbiljetten doet gelijken’ in voorraad heeft gehad. Hiermee heeft hij zich schuldig gemaakt aan de overtreding als bedoeld in artikel 440 van het Wetboek van Strafrecht. Dat het in deze strafzaak voor het grootste deel lijkt te gaan om valse bankbiljetten van slechte kwaliteit doet niet af aan de strafwaardigheid van het in voorraad hebben ervan. Men moet de vervaardigde drukwerken naar de uiterlijke gedaante voor bankbiljetten kunnen houden, hetgeen geen op het oog volledige overeenstemming vergt. Het gaat erom dat de drukwerken bij oppervlakkige beschouwing gelijken op bankbiljetten. Gelet op de inhoud van bovengenoemde bewijsmiddelen is aan dat vereiste voldaan.
Voor een bewezenverklaring van het onder 1 subsidiair tenlastegelegde is niet vereist dat de verdachte de drukwerken in zijn bezit had met de intentie dan wel het oogmerk om deze als valse bankbiljetten te gebruiken of anderszins in omloop te brengen. Het verweer wordt verworpen.
Feit 2
Namens de verdachte is ter terechtzitting in hoger beroep bepleit dat de verdachte volledig zal worden vrijgesproken van het onder 2 tenlastegelegde (gewoonte)witwassen. Daartoe is aangevoerd dat niet kan worden uitgesloten dat de geldbedragen een legale herkomst hebben, ofwel van de verdachte zelf of van derden. Onder verwijzing naar het zogeheten zes stappen arrest van het Gerechtshof Amsterdam d.d. 11 januari 2013 (ECLI:NL:GHAMS:2013:BY8481) stelt de raadsman dat per geldstroom/geldbedrag moet worden vastgesteld dat het op grond van het gepresenteerde bewijsmateriaal in het licht van de door de verdachte afgelegde verklaring niet anders kan zijn dan dat deze geldbedragen ieder afzonderlijk afkomstig zijn uit enig misdrijf. Ten onrechte is de rechtbank ervan uitgegaan dat de in de tenlastelegging bedoelde geldbedragen allemaal door de verdachte zelf contant zijn betaald en dat, zelfs als dit wel het geval zou zijn, dat niet wil zeggen dat het geld aan hem toebehoort en hij hiervoor een verklaring van een eigen legale herkomst dient te geven. Door te verklaren dat het geld niet van hemzelf maar van een ander is, heeft de verdachte een dergelijke verklaring gegeven en is het aan het openbaar ministerie om de legale herkomst bij die andere persoon te onderzoeken en tevens vast te stellen of de verdachte bekend was met of kon weten van een eventuele niet legale herkomst. Voorts kan volgens de raadsman niet worden vastgesteld dat indien de uitgaven van de verdachte niet worden verklaard uit zijn legale inkomsten, het niet anders kan zijn dat alle uitgaven uit enig misdrijf afkomstig zijn. Het hof overweegt als volgt.
Beoordelingskader
Ten onrechte heeft de raadsman bij pleidooi gesteld dat het openbaar ministerie de tenlastelegging heeft geënt op artikel 420bis, eerste lid, onder a, van het Wetboek van Strafrecht en dat noodzakelijk is dat bewezen wordt dat sprake is van verhullende of verbergende handelingen. De tekst van het onder 2 tenlastegelegde sluit aan bij het in dat wetsartikel in het eerste lid onder b bepaalde, te weten:
“hij die een voorwerp verwerft, voorhanden heeft, overdraagt of omzet of van een voorwerp gebruik maakt terwijl hij weet dat het voorwerp - onmiddellijk of middellijk - afkomstig is uit enig misdrijf”; dit in samenhang met het in artikel 420ter van het Wetboek van Strafrecht bepaalde met betrekking tot gewoontewitwassen.
Het zogeheten zes stappen arrest van het Gerechtshof Amsterdam d.d. 11 januari 2013 (ECLI:NL:GHAMS:2013:BY8481) heeft geleid tot het volgende, binnen de rechtspraak algemeen geaccepteerde, beoordelingskader. Voor een bewezenverklaring van het in de delictsomschrijving van artikel 420bis, eerste lid, onder b, van het Wetboek van Strafrecht opgenomen bestanddeel "afkomstig uit enig misdrijf", is niet vereist dat uit de bewijsmiddelen moet kunnen worden afgeleid dat het desbetreffende voorwerp afkomstig is uit een nauwkeurig aangeduid misdrijf. Wel is voor een veroordeling ter zake van dit wetsartikel vereist dat vaststaat dat het voorwerp afkomstig is uit enig misdrijf.
Dat een voorwerp "afkomstig is uit enig misdrijf", kan, indien op grond van de beschikbare bewijsmiddelen geen rechtstreeks verband valt te leggen met een bepaald misdrijf, niettemin bewezen worden geacht, indien het op grond van de vastgestelde feiten en omstandigheden niet anders kan zijn dan dat het in de tenlastelegging genoemde voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is.
Indien door het openbaar ministerie feiten en omstandigheden zijn aangedragen die een vermoeden rechtvaardigen dat het niet anders kan zijn dan dat het voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is, mag van de verdachte worden verlangd dat hij of zij
een concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaringgeeft dat het voorwerp niet van misdrijf afkomstig is. De omstandigheid dat zo een verklaring van de verdachte mag worden verlangd, houdt niet in dat het aan de verdachte is om aannemelijk te maken dat het voorwerp niet van misdrijf afkomstig is. Bij de beoordeling van deze verklaring spelen de omstandigheden waaronder en het moment en de wijze waarop deze tot stand is gekomen mede een rol. Zo kan het van belang zijn of de verdachte van meet af aan een tegenwicht tegen de verdenking heeft geboden of dat hij eerst in een laat stadium van het onderzoek is gaan verklaren op een wijze die aan de hiervoor genoemde vereisten voldoet.
Indien de verdachte zo'n verklaring heeft gegeven, ligt het op de weg van het openbaar ministerie nader onderzoek te doen naar de uit die verklaring blijkende alternatieve herkomst van het voorwerp.
Mede op basis van de resultaten van dat onderzoek zal moeten worden beoordeeld of ondanks de verklaring van de verdachte het witwassen bewezen kan worden op de grond dat het niet anders kan zijn dan dat het voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is. Indien een dergelijke verklaring is uitgebleven, mag de rechter die omstandigheid betrekken in zijn bewijsoverwegingen.
Tegen de achtergrond van dit beoordelingskader wordt het navolgende overwogen en opgemerkt.
Op grond van de bovenstaande bewijsmiddelen, zoals die volgen uit het onderzoek dat door de FIOD is verricht, stelt het hof vast dat de verdachte voor een omvangrijk bedrag contant geld heeft omgezet in luxe goederen en diensten met een aanzienlijke economische waarde, welke contante uitgaven niet kunnen worden verklaard vanuit zijn legale inkomsten en ontvangsten. Zoals de rechtbank heeft overwogen, vielen in de tenlastegelegde periode de legale inkomsten van de verdachte ongeveer weg tegen zijn vaste lasten inclusief de kosten van het huishouden en de boodschappen. Er moet nog een extra inkomstenbron zijn geweest waaruit verdachte de in de bewijsmiddelen genoemde contante betalingen heeft voldaan. Hiermee is er zonder meer sprake van een vermoeden van witwassen. Dat betekent dat van de verdachte mag worden verlangd dat hij een concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring geeft voor de herkomst van de contante geldbedragen. Hierna zal het hof per uitgavensoort ingaan op de door de verdachte gegeven verklaring voor die uitgaven en vervolgens op het standpunt van de verdediging over de contante opnames.
Diverse uitgaven
Ten aanzien van de diverse uitgaven ter hoogte van € 71.125,55 is door de verdediging aangevoerd dat die zijn gebaseerd op de in de administratie van de verdachte aangetroffen ordner “aankopen garantiebewijzen inschrijvingen privé [verdachte] ”. Ten onrechte is in het onderzoek geen rekening met de eigen inkomsten van de zoon van de verdachte, [zoon verdachte] . Verder wordt gesteld dat de televisie ter waarde van € 19.000,-- is voldaan vanuit een gift van de moeder van de verdachte van € 25.000,-- tot € 30.000,--. Het onderzoeksteam heeft volgens de verdediging nagelaten onderzoek te doen naar de financiële positie van de zoon en de ouders van de verdachte. Voorts heeft de verdachte zijn oude meubels, waaronder een dure Rolf Benz bank, verkocht waarmee de nieuwe meubels zijn gefinancierd, aldus de raadsman.
Anders dan de verdediging stelt, is door de FIOD wel degelijk onderzoek gedaan naar de financiële positie van de zoon van de verdachte, [zoon verdachte] . De bevindingen daaromtrent zijn neergelegd in AMB-020, dossierpagina’s 161-163 en AMB-041, dossierpagina’s 251-253. De zoon van de verdachte is voorts als getuige gehoord (G-007-01, p. 1341-1346). De verdachte heeft tijdens het verhoor d.d. 1 november 2016 (V-001-01, p. 1152) verklaard dat zijn zoon 28 is, [zoon verdachte] heet, getrouwd is en niet meer bij hem woont. Uit AMB-006, dossierpagina 70, blijkt dat de zoon van de verdachte in de onderzoekperiode niet was ingeschreven op het woonadres van de verdachte. Door de verdachte is ook niet verklaard dat de in het bedrag van € 71.125,55 betrokken contante uitgaven (mede) zijn voldaan door zijn zoon. De financiële middelen van de zoon van de verdachte vormen derhalve geen verklaring voor de hier bedoelde contante uitgaven van de verdachte.
Wat betreft de schenking van de moeder van de verdachte van € 25.000,-- tot € 30.000,-- heeft hij ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat zij dit geld onder haar bed had liggen. Naar het oordeel van het hof gaat het hier niet om een “concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring”. Anders dan de raadsman stelt, is door de FIOD wel onderzoek verricht naar de financiële situatie van de ouders van de verdachte. De resultaten van dat onderzoek zijn neergelegd in AMB-020, op dossierpagina’s 159-161. Ook is gekeken naar de gegevens van de verdachte bij de Belastingdienst. Uit dit onderzoek blijkt dat er geen aangifte schenkingsbelasting is gedaan. Verder is de vader van de verdachte, [vader verdachte] (G-008-01, p. 1347-1350) als getuige gehoord, uit welke verklaring het hof afleidt dat de moeder van de verdachte haar spaargeld op een bankrekening had staan, niet dat er geld onder het bed lag. Naar het oordeel van het hof is hiermee van de zijde van het openbaar ministerie afdoende onderzoek gedaan. De verklaring van de verdachte over de schenking die hij zou hebben ontvangen van zijn moeder is niet verifieerbaar gebleken.
Wat betreft de verklaring van de verdachte dat hij oude meubels, waaronder een dure Rolf Benz bank, heeft verkocht waarmee de nieuwe meubels zijn gefinancierd, heeft de verdachte geen aanknopingspunten gegeven aan de hand waarvan door het openbaar ministerie nader onderzoek kan worden gedaan. Bovendien heeft de verdachte op 1 november 2016 tegenover de FIOD verklaard dat alles wat er staat er al jaren is en dat in principe alles wat hij en zijn ex-vrouw in 2006 hebben neergezet er nu nog steeds is (V-001-01, p. 1156). Dit is tegenstrijdig aan de latere verklaring van de verdachte dat hij oude meubels, waaronder een dure Rolf Benz bank, heeft verkocht waarmee de nieuwe meubels zijn gefinancierd. Ook hieromtrent is het hof van oordeel dat het niet gaat om een “concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring”.
Voor zover de verdediging heeft willen stellen dat de contante bedragen afkomstig zijn van de echtgenote van de verdachte, [vrouw verdachte] , merkt het hof dat uit het onderzoek van de FIOD blijkt dat zij het volgende heeft verklaard:
“met de centjes van mijn salon, daarmee probeer ik ook mijn kinderen nog te onderhouden”. Ook uit de verklaring van de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep blijkt dat van het geld van de afslanksalon weinig overbleef. Voorts heeft [vrouw verdachte] op 1 november 2016 bij de FIOD (G-009-01, p. 1352) verklaard:
“Alle rekeningen en alles wordt door [verdachte] gedaan.”De eigen inkomsten van de echtgenote van de verdachte vormen geen verklaring voor de aanschaf van goederen en diensten met een aanzienlijke economische waarde met contant geld.
Auto’s
Wat betreft de aankoop van een Mercedes B180, die volgens de verdediging werd aangeschaft voor [zoon verdachte] , leidt het hof uit DOC-051 (p. 847-849) af dat de koopsom voor deze auto in delen is voldaan door verschillende personen, waaronder ook
[zoon verdachte] . Ten aanzien van de voor deze auto betaalde bedragen van in totaal
€ 22.695,-- acht het hof niet wettig en overtuigend bewezen dat het gaat om contant geld dat afkomstig is van de verdachte. Wat dit bedrag betreft zal de verdachte worden vrijgesproken van het onder 2 tenlastegelegde.
Omtrent de aanschaf een auto Mercedes A180 met kenteken [kenteken 2] , waarvoor de verdachte in oktober 2015 tweemaal een contant bedrag heeft voldaan, voert de verdediging aan dat dit geld afkomstig is van de vader van de verdachte. De verdachte heeft deze betalingen verricht namens zijn vader. De zoon van de verdachte was de gebruiker van deze auto en heeft het andere deel zelf betaald. Ten onrechte is de herkomst van het geld niet onderzocht, aldus de raadsman.
Het hof overweegt dat uit de verklaring van de getuigen [getuige 1] en [getuige 2]
(G-005-01, p. 1330-1332) blijkt dat de handtekening op de opdracht voor deze auto afkomstig is van de verdachte, dat vanaf de bankrekening van de zoon van de verdachte een bedrag van € 10.042,-- is voldaan en dat de verdachte voor deze auto tweemaal een contant bedrag van € 6.000,-- heeft betaald. Over de aankoop van deze auto is de zoon van de verdachte gehoord (G-007-01, p. 1344-1345). Hij heeft het volgende verklaard:
“Mijn vorige auto met kenteken [kenteken 3] hebben we ingeruild bij [bedrijf 14] . voor deze auto. Ik denk dat de inruilprijs ongeveer de helft was. De andere helft van volgens mij iets van € 20.000 is gesplitst. Ik heb zelf ongeveer een bedrag van € 10.000 betaald van mijn spaarrekening. De andere helft is door mijn vader eventueel samen met mijn opa betaald. Dit bedrag is ook weer geschonken door mijn vader en eventueel mij opa.”Ook de vader van de verdachte, [vader verdachte] (G-008-01, p. 1347-1350) is als getuige gehoord, maar uit zijn verklaring blijkt niet dat hij contant geld heeft bijgedragen voor de aanschaf van deze auto. Het hof komt tot de slotsom dat uit de getuigenverklaring van [getuige 1] en [getuige 2] blijkt dat de verdachte opdracht tot de aankoop van de Mercedes A180 heeft gegeven en dat de verdachte daarvoor een bedrag van in totaal € 12.000,-- contant heeft voldaan terwijl, ondanks het onderzoek ernaar, niet verifieerbaar is gebleken dat het geld toebehoorde aan de vader van de verdachte, zodat het ervoor moet worden gehouden dat dit bedrag van verdachte afkomstig was.
Bruiloft
Van de zijde van de verdediging wordt gesteld dat deze kosten onder andere zijn voldaan met geld dat is toegestopt door de ouders en schoonouders van de verdachte. Naar het oordeel van het hof betreft het hier echter geen concrete, verifieerbare verklaring. De verdachte geeft immers niet concreet en verifieerbaar aan welke persoon wat wanneer heeft betaald, bijvoorbeeld dat zijn schoonouders de trouwjurk zouden hebben betaald. Het is bij een algemene stelling gebleven. Van een verdachte mag in dit kader meer worden verwacht, teneinde het openbaar ministerie in staat te stellen nader onderzoek te doen.
Vakanties
Ten aanzien van de vakanties is door de verdediging aangevoerd dat de vakantie naar Curaçao in 2014 voor 6 personen was (bedrag € 7.464,--; DOC-113). Deze vakantie is op naam van de verdachte geboekt omdat hij al geregistreerd stond en als hoofdboeker is aangemerkt. Echter heeft ieder stel zijn eigen kosten betaald. Gelet hierop is ten onrechte een bedrag van 2/3 van € 7.464,-- meegenomen als uitgave waarvan de herkomst niet blijkt uit de inkomsten van de verdachte. Een bedrag van € 4.976,-- is afkomstig van [bedrijf 15] , aldus de raadsman.
Het hof overweegt dat de verdachte tegenover de FIOD geen antwoord heeft willen geven over de wijze waarop de luxe vakanties voor een bedrag van in totaal € 22.019,-- zijn betaald. Het hof merkt op dat van de vakantie naar Cancun met als vertrekdatum 6 januari 2014 uit de stukken in het dossier niet blijkt dat betaling daarvan is verricht in de tenlastegelegde periode, die aanving op 1 januari 2014. Gelet op de vertrekdatum is aannemelijk dat het bedrag van € 5.469,50 reeds vóór 1 januari 2014 is voldaan. Deze contante uitgave zal het hof daarom buiten beschouwing laten.
Ook zal het hof twee derde van de reissom naar Curaçao in 2014 buiten beschouwing laten nu de verdachte daarvoor een concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring heeft gegeven. Voor het overige is het hof met betrekking tot de contante betalingen van de vakanties van oordeel dat geen sprake is van een “concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring”.
Contante opnames
De raadsman heeft bij pleidooi aan de orde gesteld dat uit het onderzoek is gebleken dat de verdachte in de onderzoeksperiode voor een bedrag van € 29.750,-- contant is opgenomen en dat er van de bankrekening van zijn echtgenote ook nog € 7.550,-- is opgenomen. Hiermee kan in ieder geval een deel van de uitgaven worden verklaard, aldus de raadsman.
Aan de verdediging moet worden toegegeven dat uit het onderzoek blijkt dat de verdachte in de onderzoeksperiode de volgende kasopnamen heeft gedaan: op 26 februari 2014 een bedrag van € 12.250,--, op 3 april 2014 een bedrag van € 10.000,-- en op 4 april 2014 een bedrag van € 7.500,--. Over het bedrag van € 12.250,-- heeft de verdachte verklaard dat het geld van [bedrijf 2] was en dat hij van dat contant opgenomen bedrag aardbeien heeft gekocht. Dat bedrag vormt derhalve geen verklaring voor de aanzienlijke contante privéuitgaven van de verdachte. Wel kunnen de contante opnames in april 2014 van in totaal € 17.500,-- dergelijke contante uitgaven verklaren. Daarbij wordt opgemerkt dat de bovenvermelde bewijsmiddelen inhouden dat dit bedrag gelijk is aan het bedrag dat de vader van de verdachte op 26 maart 2014 naar hem overmaakte, zodat het zou kunnen gaan om geld wat de verdachte van zijn vader heeft ontvangen. Het hof zal het bedrag van
€ 17.500,-- in mindering brengen op de becijfering van de door de verdachte witgewassen geldsom.
Conclusie
Op grond van het bovenstaande stelt het hof vast dat de verdachte voor een bedrag van
€ 110.052,14 aan contante uitgaven heeft gedaan, waarvan een bedrag van € 17.500,-- te verklaren is door contante opnames van de bankrekening van de verdachte. Voor contante uitgaven ter hoogte van in totaal € 92.528,14
(afgerond € 92.500,--)heeft de verdachte geen ‘concrete, min of meer verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke’ verklaring gegeven. Ten aanzien van dit bedrag acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat het niet anders kan zijn dat het uitgaven betreft die zijn gedaan met geld dat onmiddellijk of middellijk - afkomstig is uit enig misdrijf. In zoverre worden de verweren van de verdediging verworpen.
Het witwassen heeft een zodanige omvang en continuïteit gehad dat het hof eveneens bewezen zal verklaren dat de verdachte hiervan een gewoonte heeft gemaakt.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het onder 1 subsidiair bewezenverklaarde levert op:
drukwerken in een vorm die ze op bankbiljetten doet gelijken in voorraad hebben, meermalen gepleegd.
Het onder 2 bewezenverklaarde levert op:
van het plegen van witwassen een gewoonte maken.
Het onder 3 bewezenverklaarde levert op:
opzettelijk gebruik maken van een vals geschrift, als bedoeld in artikel 225, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, als ware het echt en onvervalst, meermalen gepleegd.
Het onder 4 bewezenverklaarde levert op:
valsheid in geschrift, meermalen gepleegd.
Het onder 5 bewezenverklaarde levert op:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III, meermalen gepleegd en
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en
handelen in strijd met artikel 13, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. De feiten zijn strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezenverklaarde.
Namens de verdachte is ter terechtzitting in hoger beroep bepleit dat aan hem een dusdanige straf zal worden opgelegd dat hij niet terug hoeft naar de gevangenis. Daartoe is aangevoerd dat zowel in eerste aanleg als in hoger beroep de redelijke termijn als bedoeld in artikel
6 EVRM in aanzienlijke mate is overschreden en dat deze strafzaak al veel negatieve gevolgen heeft gehad voor de verdachte en zijn onderneming [bedrijf 2] . Die onderneming is failliet verklaard. Een onvoorwaardelijke gevangenisstraf zal ingrijpende gevolgen hebben voor de verdachte, zijn gezin en zijn privéleven. Bepleit is dat gelet op de persoon van de verdachte, zijn persoonlijke omstandigheden, de oudheid van de zaak en richtlijnen zal worden volstaan met de oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van de ondergane voorlopige hechtenis en dat daarnaast een voorwaardelijke straf, al dan niet in combinatie met een taakstraf wordt opgelegd.
De advocaat-generaal heeft bevestiging van het vonnis van de rechtbank gevorderd, bij welk vonnis aan de verdachte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 21 maanden, met aftrek van voorarrest, is opgelegd.
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Naar het oordeel van het hof kan, gelet op de ernst van het bewezenverklaarde in de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd, niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming voor de hierna te vermelden duur met zich brengt.
Het hof heeft daarbij gelet op de volgende omstandigheden.
Onder 5 is bewezenverklaard dat de verdachte in zijn woning twee pistolen, een geluiddemper en een aanzienlijke hoeveelheid munitie voorhanden heeft gehad.
De binnen de zittende magistratuur ontwikkelde oriëntatiepunten, dienende als richtlijn voor een gebruikelijk rechterlijk straftoemetingsbeleid, geven thans als indicatie voor de op te leggen straf bij het voorhanden hebben van één pistool in een woning: een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 4 maanden. De aanwezigheid van een geluiddemper en munitie worden als strafvermeerderende omstandigheden aangemerkt. Reeds gelet op de aard en ernst van het onder 5 bewezenverklaarde is de oplegging van een voorwaardelijke straf al dan niet in combinatie met een taakstraf, zoals door de raadsman bepleit, niet aan de orde. Het is algemeen bekend dat het voorhanden hebben van vuurwapens grote veiligheidsrisico's met zich brengt. Het illegale bezit van vuurwapens vormt vanwege de daaraan verbonden gevaarzetting een maatschappelijk kwaad dat streng dient te worden bestraft.
Het onder 1 bewezenverklaarde betreft een overtreding, waarvoor aan de verdachte een afzonderlijke straf zal worden opgelegd. Het bezit van drukwerken die lijken op bankbiljetten vormt een risico voor de zuiverheid van het geldverkeer en brengt schade toe aan het vertrouwen van bankbiljetten in het monetaire verkeer.
Onder 2 is bewezenverklaard dat de verdachte zich gedurende meerdere jaren schuldig heeft gemaakt aan witwassen. Witwassen leidt tot ontwrichting van het economische en financiële verkeer, omdat daarbij de (criminele) herkomst van gelden worden verhuld. Door de vermenging van illegaal geld met legale geldstromen wordt de integriteit van het financieel en economisch stelsel ernstig schade toegebracht.
Met het onder 3 en 4 bewezenverklaarde heeft de verdachte het vertrouwen dat in het algemeen in geschriften met een bewijsbestemming moet kunnen worden gesteld ernstig geschonden en heeft hij getracht de bank en Belastingdienst te misleiden.
Ten aanzien van de persoon van de verdachte heeft het hof kennis genomen van de inhoud van het hem betreffende Uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 26 oktober 2021, waaruit blijkt dat hij eerder onherroepelijk tot straf is veroordeeld voor het bezit van een vuurwapen en munitie. Voorts heeft het hof gelet op de overige persoonlijke omstandigheden van de verdachte, voor zover daarvan ter terechtzitting in hoger beroep is gebleken.
Alles afwegende acht het hof het (in beginsel) passend en geboden aan de verdachte een ter zake van de feiten 2 tot en met 5 onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen voor de duur van 18 maanden, met aftrek van voorarrest. Daarnaast zal aan de verdachte ter zake van het onder 1 subsidiair bewezenverklaarde een geldboete van € 3.000,--, subsidiair 40 dagen hechtenis, worden opgelegd.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.
Bij de strafvervolging van verdachte is de redelijke termijn, bedoeld in artikel 6, eerste lid van het EVRM, geschonden. Deze termijn vangt aan op het moment dat vanwege de Staat jegens verdachte een handeling is verricht waaruit verdachte heeft opgemaakt en redelijkerwijs heeft kunnen opmaken dat het openbaar ministerie het ernstig voornemen had tegen hem een strafvervolging in te stellen. In het onderhavige geval moet de termijn worden gerekend vanaf 1 november 2016, op welke dag de verdachte in verzekering werd gesteld. De rechtbank heeft een vonnis gewezen op 25 november 2019. De behandeling in eerste aanleg is derhalve niet afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar na aanvang van de hiervoor genoemde termijn, terwijl het hof geen bijzondere omstandigheden aanwezig acht, die deze overschrijding rechtvaardigen. Er is sprake van een overschrijding van meer van één jaar.
Namens de verdachte is op 2 december 2019 (op basis van een volmacht d.d. 29 november 2019) hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank. Het onderhavige arrest wordt gewezen op 21 januari 2022. Derhalve is ook in hoger beroep sprake van een tijdsverloop van meer dan twee jaar.
Zonder schending van de redelijke termijn zou een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden, met aftrek van voorarrest, passend zijn geweest. Nu de redelijke termijn is geschonden, zal worden volstaan met het opleggen van een gevangenisstraf voor de duur van 16 maanden, met aftrek van voorarrest, en voorts inzake het onder 1 subsidiair bewezenverklaarde een geldboete van € 3.000,--, subsidiair 40 dagen hechtenis.
De hierna te noemen in beslag genomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, met betrekking tot welke het onder 1 respectievelijk het onder 5 tenlastegelegde en bewezenverklaarde is begaan, dienen te worden onttrokken aan het verkeer, aangezien het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met het algemeen belang en de wet.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 23, 24, 24c, 36b, 36c, 57, 62, 63, 225, 420ter en 440 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 13, 26 en 55 van de Wet wapens en munitie, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.