ECLI:NL:GHSHE:2022:3475

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
22 september 2022
Publicatiedatum
13 oktober 2022
Zaaknummer
20-002177-20
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis politierechter inzake mishandeling en wederspannigheid

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 22 september 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Oost-Brabant. De verdachte, geboren in 1996, was eerder veroordeeld voor mishandeling en wederspannigheid, waarbij hij een taakstraf van 40 uren en een schadevergoeding aan de benadeelde partij was opgelegd. De advocaat-generaal vorderde in hoger beroep een gevangenisstraf van 30 dagen, waarvan 29 voorwaardelijk, en een taakstraf van 30 uren. De verdediging pleitte voor vrijspraak en stelde dat de vordering van de benadeelde partij afgewezen moest worden. Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd en de verdachte opnieuw veroordeeld voor mishandeling en wederspannigheid. Het hof oordeelde dat de verdachte opzettelijk [slachtoffer] had geslagen en zich had verzet tegen de aanhouding door de politie. De vordering van de benadeelde partij werd niet-ontvankelijk verklaard, omdat onvoldoende bewijs was geleverd voor de schade die de benadeelde partij had geleden. De verdachte kreeg een taakstraf van 20 uren opgelegd, subsidiair 10 dagen hechtenis.

Uitspraak

Parketnummer : 20-002177-20
Uitspraak : 22 september 2022
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats Eindhoven, van 28 september 2020, in de strafzaak met parketnummer 01-058558-19 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1996,
wonende te [adres] .
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep is de verdachte ter zake van mishandeling
(feit 1)en wederspannigheid, terwijl het misdrijf of de daarmede gepaard gaande feitelijkheden enig lichamelijk letsel ten gevolge hebben
(feit 2)veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 40 uren, subsidiair 20 dagen hechtenis. Voorts heeft de politierechter beslist dat de vordering van de benadeelde partij [benadeelde] gedeeltelijk wordt toegewezen tot een bedrag van € 3.396,50, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel en voor het overige niet-ontvankelijk wordt verklaard. De verdachte is tenslotte veroordeeld in de proceskosten van de benadeelde partij tot een bedrag van € 1.810,32.
Van de zijde van de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis van de politierechter zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende, het onder 1 en 2 tenlastegelegde bewezen zal verklaren, en de verdachte te dien aanzien zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 30 dagen, waarvan 29 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren, alsmede een taakstraf voor de duur van 30 uren, subsidiair 15 dagen hechtenis. Voorts heeft de advocaat-generaal zich ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij [benadeelde] op het standpunt gesteld dat deze toegewezen dient te worden tot een bedrag van € 3.396,50, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De raadsman van de verdachte heeft primair ten aanzien van feit 1 vrijspraak en ten aanzien van feit 2 partiële vrijspraak bepleit. Subsidiair heeft de raadsman een strafmaatverweer gevoerd. Voorts heeft de raadsman zich ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij [benadeelde] op het standpunt gesteld dat deze dient te worden afgewezen, dan wel niet-ontvankelijk verklaard dient te worden.
Vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de politierechter.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
1.hij op of omstreeks 9 februari 2019 te Helmond, [slachtoffer] heeft mishandeld door voornoemde [slachtoffer] (met kracht) in/op/tegen het gezicht, althans het hoofd, te slaan;
2.hij op of omstreeks 9 februari 2019 te Helmond, zich met geweld en/of bedreiging met geweld, heeft verzet tegen een of meer ambtenaren, te weten/waaronder [benadeelde] (hoofdagent van politie Eenheid Oost-Brabant) en/of [verbalisant] (hoofdagent van politie Eenheid Oost-Brabant), werkzaam in de rechtmatige oefening van zijn/haar/hun bediening, te weten toen eerstgenoemde opsporingsambtenaren verdachte, als verdacht van het gepleegd hebben van één of meer op heterdaad ontdekte strafbare feiten, hadden aangehouden en hadden vastgegrepen, althans vast hadden teneinde verdachte, ter geleiding voor de hulpofficier van justitie, over te brengen naar een politiebureau, door meermalen opzettelijk
- (met kracht) zijn lichaam en/of zijn armen in een tegengestelde richting te bewegen dan de richting waarin genoemde ambtenaren hem wilde geleiden en/of
- met zijn benen te schoppen in de richting van genoemde ambtenaren,
terwijl dit misdrijf en/of de daarmede gepaard gaande feitelijkheden zwaar lichamelijk letsel, althans enig lichamelijk letsel, te weten een of meerdere scheuren in de handwortelbeentjes en/of spaakbeen in de rechterhand en/of pols, bij die [benadeelde] ten gevolge heeft gehad.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Partiële vrijspraak van het onder 2 tenlastegelegde
Anders dan de advocaat-generaal acht het hof op grond van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep niet bewezen dat het letsel van [benadeelde] is ontstaan als gevolg van het verzet door de verdachte, zodat hij van dat onderdeel van de tenlastelegging dient te worden vrijgesproken.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
1.hij op 9 februari 2019 te Helmond, [slachtoffer] heeft mishandeld door voornoemde [slachtoffer] (met kracht) in het gezicht te slaan;
2.hij op 9 februari 2019 te Helmond, zich met geweld heeft verzet tegen ambtenaren, te weten [benadeelde] (hoofdagent van politie Eenheid Oost-Brabant) en [verbalisant] (hoofdagent van politie Eenheid Oost-Brabant), werkzaam in de rechtmatige oefening van hun bediening, te weten toen eerstgenoemde opsporingsambtenaren verdachte, als verdacht van het gepleegd hebben van één of meer op heterdaad ontdekte strafbare feiten, hadden aangehouden en hadden vastgegrepen, althans vast hadden teneinde verdachte, ter geleiding voor de hulpofficier van justitie, over te brengen naar een politiebureau, door meermalen opzettelijk
- (met kracht) zijn lichaam en/of zijn armen in een tegengestelde richting te bewegen dan de richting waarin genoemde ambtenaren hem wilde geleiden en
- met zijn benen te schoppen in de richting van genoemde ambtenaren.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen
Indien tegen dit verkorte arrest beroep in cassatie wordt ingesteld, worden de door het hof gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het arrest. Deze aanvulling wordt dan aan dit arrest gehecht.
Bewijsoverwegingen
De beslissing dat het bewezenverklaarde door de verdachte is begaan, berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen in onderlinge samenhang beschouwd.
Elk bewijsmiddel wordt – ook in zijn onderdelen – slechts gebruikt tot bewijs van dat bewezenverklaarde feit, of die bewezenverklaarde feiten, waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
De verdediging heeft ter terechtzitting in hoger beroep integrale vrijspraak van het onder 1 tenlastegelegde bepleit, nu de verdachte geen opzet heeft gehad op het slaan van [slachtoffer] en hij eigenlijk de groep dames die hem aanvielen wilde slaan. Daarnaast heeft de verdediging een beroep op noodweer gedaan met betrekking tot het onder 1 tenlastegelegde feit.
Het hof overweegt als volgt.
Door de verdachte wordt naar voren gebracht dat hij werd aangevallen door een aantal meisjes en ter verdediging heeft uitgehaald richting deze meisjes. Daarmee was het, aldus de verdachte, niet de bedoeling om de portier te raken. Het hof stelt vast dat doordat de verdachte in de richting van [slachtoffer] heeft uitgehaald die zich als portier tussen de ruziënde partijen had opgesteld, hij de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat hij [slachtoffer] zou raken. De verdachte heeft daarmee opzet gehad op het slaan van [slachtoffer] . Dat het niet verdachtes bedoeling is geweest om [slachtoffer] te slaan en dat hij eigenlijk iemand anders had willen slaan, doet hieraan niet af.
Met betrekking tot de stelling van de verdediging dat de verdachte zich op 9 februari 2019 bevond in een situatie waarin de verdediging van het eigen lijf tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding, of tegen het onmiddellijk dreigend gevaar van een zodanige aanranding, noodzakelijk en geboden was, is het hof van oordeel dat dit niet volgt uit het dossier. Daaruit – en met name uit de verklaringen van [slachtoffer] , [verbalisant] en [benadeelde] , welke verklaringen het hof betrouwbaar acht – volgt dat er op enig moment een woordenwisseling en vervolgens een schermutseling tussen de verdachte en een groep dames is ontstaan. Dat de portier, voornoemde [slachtoffer] de verdachte en de groep dames uit elkaar wilde halen en dat [slachtoffer] toen door de verdachte is geslagen. Daarbij merkt het hof op dat niet is gebleken dat de verdachte op het moment dat er conflict ontstond tussen hem en een groep dames geen mogelijkheid had om weg te gaan. Het hof is derhalve van oordeel dat geen sprake is van een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding waartegen de verdachte zich diende te verdedigen. De verdachte had na het verlaten van de horecagelegenheid weg kunnen gaan, al dan niet met hulp van het aanwezige personeel. Het beroep op noodweer kan dan ook niet slagen. Zo er al sprake was van een noodweersituatie, dan was de reactie van de verdachte niet geboden. De verdachte had zich aan de situatie kunnen onttrekken en [slachtoffer] was inmiddels al ter plaatse om de gemoederen te sussen. .
Het hof verwerpt het verweer in al zijn onderdelen.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het onder 1 bewezenverklaarde wordt als volgt gekwalificeerd:
mishandeling.
Het onder 2 bewezenverklaarde wordt als volgt gekwalificeerd:
wederspannigheid.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. De feiten zijn strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezenverklaarde.
Op te leggen sanctie
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in de hierop gestelde wettelijke strafmaxima en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Het hof neemt bij het bepalen van de straf in het bijzonder het navolgende in aanmerking.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan mishandeling van [slachtoffer] door hem in het gezicht te slaan. Met dat handelen heeft de verdachte inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van [slachtoffer] en hem pijn toegebracht. Voorts heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan wederspannigheid door zich te verzetten tijdens zijn aanhouding, waardoor hij het wek van de opsporingsambtenaren heeft belemmerd. Dergelijk gedrag is ernstig, niet alleen omdat hiermee het werk van de politie wordt bemoeilijkt, maar ook omdat de desbetreffende ambtenaren erdoor in hun gezag worden aangetast. Bovendien getuigt dergelijk gedrag jegens politieambtenaren in functie van een gebrek aan respect voor het openbaar gezag.
Ten aanzien van de persoon van de verdachte heeft het hof eveneens gelet op de inhoud van een verdachte betreffende uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 30 juni 2022, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor het plegen van soortgelijke feiten. Voorts heeft het hof rekening gehouden met de huidige persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals die tijdens het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep zijn gebleken.
Alles afwegende acht het hof oplegging van een taakstraf voor de duur van 20 uren, subsidiair 10 dagen hechtenis, passend en geboden.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]
De benadeelde partij [benadeelde] heeft in eerste aanleg ten aanzien van het onder 2 tenlastegelegde een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van € 5.896,50, bestaande uit € 1.896,50 aan materiële schade en € 4.000,00 aan immateriële schade. Tevens heeft de benadeelde partij verzocht om de bedragen van € 1.383,00 en € 1.349,32 als proceskosten toe te wijzen.
De politierechter heeft bij vonnis waarvan beroep de vordering van de benadeelde partij gedeeltelijk toegewezen tot een bedrag van € 3.396,50, bestaande uit € 1.896,50 aan materiële schade en € 1.500,00, te vermeerderen met de wettelijke rente. De vordering van de benadeelde partij is voor het overige niet-ontvankelijk verklaard.
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd.
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij gedeeltelijk toegewezen dient te worden tot een bedrag van € 3.396,50, bestaande uit € 1.896,50 aan materiële schade en € 1.500,00 aan immateriële schade, en voor het overige niet-ontvankelijk dient te worden verklaard.
De raadsman van de verdachte heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij dient te worden afgewezen, dan wel niet-ontvankelijk verklaard dient te worden.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof onvoldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks materiële en immateriële schade heeft geleden, zodat de vordering van de benadeelde partij niet-ontvankelijk zal worden verklaard.
Voorts zal de benadeelde partij worden veroordeeld in de door de verdachte gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 9, 22c, 22d, 57, 63, 180 en 300 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 en 2 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
20 (twintig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
10 (tien) dagen hechtenis.
Verklaart de benadeelde partij [benadeelde] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding.
Veroordeelt de benadeelde partij in de door verdachte gemaakte kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Aldus gewezen door:
mr. A.M.G. Smit, voorzitter,
mr. A.C. Bosch en mr. G.C. Bos, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. C. Schenker, griffier,
en op 22 september 2022 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mrs. G.C. Bos en C. Schenker zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.