ECLI:NL:GHSHE:2022:3474

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
13 oktober 2022
Publicatiedatum
13 oktober 2022
Zaaknummer
200.313.722_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot ondertoezichtstelling van minderjarigen na hoger beroep

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, gaat het om een hoger beroep van de moeder tegen een beschikking van de rechtbank Oost-Brabant, waarin de ondertoezichtstelling van haar twee minderjarige kinderen werd uitgesproken. De moeder, bijgestaan door haar advocaat mr. A.L. Witteveen, verzocht het hof om de beschikking van de rechtbank te vernietigen en het verzoek van de Raad voor de Kinderbescherming af te wijzen of in duur te bekorten. De mondelinge behandeling vond plaats op 6 september 2022, waarbij zowel de ouders als vertegenwoordigers van de Raad en de gecertificeerde instelling (GI) aanwezig waren.

Het hof heeft vastgesteld dat de ouders, ondanks eerdere zorgen over hun verslavingsproblematiek en de ontwikkeling van de kinderen, voldoende stappen hebben ondernomen om de situatie te verbeteren. De ouders hebben aangegeven dat zij meewerken aan hulpverlening en dat er vooruitgang is geboekt in de ontwikkeling van de kinderen. Het hof oordeelt dat er op dit moment onvoldoende bewijs is dat de kinderen ernstig in hun ontwikkeling worden bedreigd, en dat de Raad niet voldoende onderbouwd heeft dat een ondertoezichtstelling noodzakelijk is.

Uiteindelijk heeft het hof de beschikking van de rechtbank vernietigd en het verzoek van de Raad tot ondertoezichtstelling afgewezen, met ingang van de datum van de uitspraak. De vader is niet ontvankelijk verklaard in zijn hoger beroep, en de beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard. Deze uitspraak benadrukt het belang van de ontwikkeling en het welzijn van de kinderen, en de rol van de ouders in het waarborgen van een veilige opvoeding.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak : 13 oktober 2022
Zaaknummer : 200.313.722/01
Zaaknummer 1e aanleg : C/01/380185 / JE RK 22-373
in de zaak in hoger beroep van:
[de moeder],
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. A.L. Witteveen,
tegen
Raad voor de Kinderbescherming,
regio Midden- en West-Brabant, locatie [vestigingsplaats] ,
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de raad.
Deze zaak gaat over de minderjarigen:
  • [minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum] 2011 te [geboorteplaats] ;
  • [minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum] 2019 te [geboorteplaats] .
Als belanghebbende wordt aangemerkt:
-
Stichting Jeugdbescherming Brabant, gevestigd te [vestigingsplaats] , locatie [locatie] , hierna te noemen: de gecertificeerde instelling (GI).
Als informant wordt aangemerkt:
[de vader], wonende te [woonplaats] , hierna te noemen: de vader.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant, van 29 april 2022, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 27 juli 2022, heeft de moeder het hof verzocht voormelde beschikking te vernietigen en opnieuw rechtdoende, het verzoek van de raad af te wijzen dan wel in duur te bekorten.
2.2.
Er is geen verweerschrift van de kant van de raad ingekomen
.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 6 september 2022.
Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de ouders, bijgestaan door mr. Witteveen;
-de raad, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de raad] ;
- de GI, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de GI] .
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg op 8 april 2022;
  • de brief met bijlagen (producties 6-9) van mr. Witteveen d.d. 25 augustus 2022.
2.4.1.
Na de mondelinge behandeling zijn met toestemming van het hof ingekomen:
- de brieven van mr. Witteveen van 13 en 16 september 2022 met bijlagen;
- de brief van de raad d.d. 21 september 2022;
- de brief van de GI d.d. 4 oktober 2022.

3.De beoordeling

3.1.
Uit de relatie van de moeder en de vader zijn - voor zover hier van belang - geboren:
  • [minderjarige 1] , (hierna te noemen: [minderjarige 1] ) geboren op [geboortedatum] 2011 te [geboorteplaats] ;
  • [minderjarige 2] (hierna te noemen: [minderjarige 2] ), geboren op [geboortedatum] 2019 te [geboorteplaats] .
[minderjarige 1] en [minderjarige 2] hebben hun hoofdverblijf bij de ouders. De vader heeft de kinderen erkend. De moeder oefent alleen het ouderlijk gezag over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] uit.
3.2.
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking heeft de rechtbank [minderjarige 1] en [minderjarige 2] onder toezicht gesteld voor de duur van twaalf maanden, tot 29 april 2023.
3.3.
De ouders kunnen zich met deze beslissing niet verenigen en zij zijn hiervan in hoger beroep gekomen.
Het hof merkt op dat de vader die geen gezag heeft over zijn kinderen niet als belanghebbende aangemerkt kan worden in zaken waar het uitsluitend een ondertoezichtstelling betreft, zodat het hof de vader niet ontvankelijk zal verklaren in het hoger beroep.
3.4.
De moeder voert in het beroepschrift, zoals aangevuld door haar en de vader tijdens de mondelinge behandeling, - kort samengevat - aan dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat is voldaan aan de gronden voor de ondertoezichtstelling zoals verwoord in artikel 1:255 van het Burgerlijk Wetboek (BW).
De raad heeft onvoldoende onderbouwd dat er sprake is van een ernstige ontwikkelings-bedreiging. De moeder en de vader benadrukken dat daar geen sprake van is. [minderjarige 1] en [minderjarige 2] ontwikkelen zich goed binnen hun mogelijkheden en hebben de afgelopen periode een positieve ontwikkeling doorgemaakt. Ook zijn er geen zorgen over de opvoedvaardigheden van de ouders.
De ouders betwisten dat er onvoldoende zicht en grip is op hun verslavingsproblematiek; bovendien levert dit naar hun idee niet per definitie een ernstige ontwikkelingsbedreiging op.
De ouders zien in dat er zorgen zijn maar dit rechtvaardigt niet een ondertoezichtstelling; zij accepteren immers voldoende de hulpverlening en een en ander kan in het vrijwillige kader worden gemonitord en daar waar nodig meer specialistische hulpverlening worden ingezet.
De ouders wijzen er op dat de door de raad noodzakelijk geachte tweewekelijkse urinecontroles slechts zicht geeft op de verslavingsproblematiek, maar niet op de gehechtheid, de ASS problematiek en de impact van het middelengebruik op de kinderen. De ouders, met name de moeder, ervaren praktische problemen om deze controles te laten uitvoeren. Het tijdstip waarop dit gebeurt valt midden op de dag zodat er oppas nodig is voor de kinderen en daarbij komt dat de reiskosten op het weekgeld drukken.
3.5.
De raad heeft ter mondelinge behandeling van het hof het inleidend verzoek tot ondertoezichtstelling gehandhaafd.
3.6.
De GI heeft ter mondelinge behandeling van het hof desgevraagd verklaard dat het op dit moment goed gaat met de kinderen en zij sprongen maken in hun ontwikkeling. Wat betreft de frequentie van de urinecontroles is er vanuit de GI een overleg gepland met alle betrokkenen. Tijdens dit gesprek medio juli 2022, waar de ouders in verband met een uitvaart niet bij aanwezig konden zijn, is vanuit Novadic aangegeven dat het nodig is om twee maal per week te testen.
Tijdens de zomervakantie is vanuit de GI besloten om de ouders, ten aanzien van het testen een periode van rust te gunnen. De GI heeft desgevraagd benoemd dat de ouders eerst aan de slag dienen te gaan met traumatherapie, waarna er hulp voor de kinderen kan worden ingeschakeld. Dit traject is inmiddels door de contactpersoon van de ouders bij de gemeente [gemeente] ingezet. Novadic wil met de ouders mee kijken naar mogelijkheden om twee keer per week te testen.
3.7.
Het hof overweegt het volgende.
3.7.1.
Ingevolge het bepaalde in artikel 1:255 lid 1 van het BW kan de rechter een minderjarige onder toezicht stellen van een gecertificeerde instelling wanneer die minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
a. de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en;
b. de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247 lid 2 BW, in staat zijn te dragen.
3.7.2.
Uit de stukken en hetgeen tijdens de mondelinge behandeling van het hof naar voren is gebracht, is voldoende gebleken dat er in het verleden terechte en ernstige zorgen over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] waren. Ook staat vast dat er al langere tijd zorgen bestaan over de verslavingsproblematiek van beide ouders en de effecten daarvan op de kinderen. Er is zowel in het vrijwillig kader als binnen het gedwongen kader in de afgelopen jaren in het gezin sprake geweest van hulp van diverse instanties. Een en ander had gevolgen voor de kinderen. Zo is er al eerder sprake geweest van een ondertoezichtstelling en was er in 2019 een spoed uit huis plaatsing nodig van twee weken voor beide kinderen vanwege zorgen over het middelengebruik van ouders. Medio december 2021 is sprake geweest van een tijdelijke vrijwillige plaatsing binnen het netwerk van de ouders
.
Naast de zorgen over de verslavingsproblematiek bij de ouders bestonden er bovendien ook zorgen over de ontwikkeling van de kinderen. Bij [minderjarige 1] is er sprake van ASS-problematiek. Bij [minderjarige 2] bestonden er zorgen over haar spraak/taalontwikkeling. De ouders krijgen al gedurende enige tijd op structurele basis hulp en begeleiding vanuit onder meer de gemeente [woonplaats] en Novadic-Kentron. Verder is er sprake van een netwerk van familie en vrienden waar de ouders op terug kunnen vallen.
3.7.3.
Uit hetgeen de raad naar voren heeft gebracht is naar het oordeel van het hof niet, althans onvoldoende, gebleken dat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] op dit moment nog ernstig in hun ontwikkeling worden bedreigd. Het hof zal hierna uitleggen waarom.
3.7.4.
De raad heeft, na het raadsonderzoek medio maart 2022, een ondertoezichtstelling nodig geacht omdat het voor de raad onduidelijk was welke invloed de verslavingsproblematiek van de ouders heeft op de kinderen en hun ontwikkeling.
Naar het oordeel van het hof heeft de raad echter de noodzaak voor een ondertoezichtstelling niet, althans onvoldoende onderbouwd. Dat de raad de situatie van de ouders gestabiliseerd wil zien zodat er vervolgens onderzocht kan worden of er een oorzakelijk verband is tussen de verslavingsproblematiek van de ouders en de kindeigenproblematiek van de kinderen, acht het hof op zich onvoldoende om op grond daarvan de gevraagde maatregel van een ondertoezichtstelling op te leggen. Uit de stukken en wat tijdens de mondelinge behandeling van het hof is verklaard, komen geen althans onvoldoende concrete signalen naar voren omtrent huidige zorgen rondom de kinderen. Uit het raadsonderzoek blijkt immers dat de ouders aansluiten bij hetgeen [minderjarige 1] en [minderjarige 2] nodig hebben in hun ontwikkeling, zij betrokken zijn en er geen zorgen zijn over het sensitief en responsief reageren vanuit de ouders op de kinderen en/of over hun opvoedings-vaardigheden. De raad ziet ook dat de ouders hebben geleerd om beter aan te sluiten bij [minderjarige 1] en bij hetgeen hij nodig heeft vanuit zijn autismespectrumstoornis.
Verder is gebleken, en door de GI ter mondelinge behandeling van het hof bevestigd, dat er bij beide kinderen vooruitgang is gezien ten aanzien van hun eigen problematiek.
Daarbij komt dat uit de stukken maar ook ter mondelinge behandeling van het hof voldoende is gebleken dat de ouders meewerken aan de (vrijwillige) hulpverlening en zij bereid zijn om mee te werken aan traumatherapie voor zichzelf maar ook voor de kinderen.
Het hof is van oordeel dat de ouders ter mondelinge behandeling van het hof hebben laten zien dat zij de ernst van hun problematiek en de mogelijke invloed daarvan op hun kinderen onderkennen. Zij werken mee aan urinecontroles en doen hun best om deze twee maal per week te laten afnemen. De praktische problemen die daarbij (met name voor de moeder) spelen (zoals het tijdstip en de locatie waarop dit mogelijk is en de daarbij gepaard gaande reiskosten) zorgen bij de ouders echter voor de nodige frustraties. Het hof acht voorts van belang dat duidelijk is en overigens ook niet door de GI betwist wordt dat de ouders een goed contact hebben met de contactpersoon vanuit de gemeente die verantwoordelijk is voor het inzetten van de nodige hulpverlening.
Het hof tekent daarbij aan dat uit het genoemde raadsrapport volgt dat de raad een ondertoezichtstelling aanvankelijk niet nodig vond. De raad achtte het voldoende dat de ouders hun urinecontroles tweemaal per week lieten uitvoeren en contact hielden met hun contactpersoon bij de gemeente [gemeente] . Daarbij vond de raad specialistische opvoedingsondersteuning het meest wenselijk om daadwerkelijk zicht te krijgen op de ontwikkeling van de kinderen (met name welke invloed het middelengebruik al dan niet heeft op de kinderen). De raad is op dit advies teruggekomen omdat de ouders later aangaven alsnog niet te willen meewerken aan de urinecontroles en de raad deze controles wel nodig vond om de veiligheid rondom te kinderen te waarborgen.
Nu ter mondelinge behandeling van het hof is gebleken dat de ouders de ernst en de noodzaak van de urinecontroles van tweemaal per week onderkennen en voldoende is gebleken dat de ouders op dit moment bereid en in staat zijn om zich te conformeren aan de afspraken, zoals de raad die noodzakelijk vond om de veiligheid van de kinderen te waarborgen, ziet het hof ook op dat punt geen belemmering.
Tijdens de mondelinge behandeling van het hof zijn de positieve urinecontroles van de moeder van 15 april 2022, 6 mei 2022, 3 juni 2022 en 22 juli 2022 besproken. Dit baart de GI en de raad zorgen. Deze uitslagen op zich brengen echter, gelet op vorenstaande, niet met zich dat het hof tot een ander oordeel komt. Het hof neemt daarbij in aanmerking dat de moeder (tegen de afspraken in) niet door Novadic is ingelicht over deze uitslagen en zij daardoor geen herbepaling kon laten doen. Daarbij komt dat er vanuit de GI is bepaald dat de ouders niet hoefden te testen tijdens hun verblijf in Zeeland (zomervakantie 2022) en de ouders op dit punt rust werd gegund. Het hof hecht tot slot ook waarde aan de verklaring van Novadic, zoals deze is verwoord in het raadsrapport, inzake de mate van verslaving bij de ouders en het feit dat de moeder is gestabiliseerd.
3.8.
Het voorgaande leidt ertoe dat de bestreden beschikking dient te worden vernietigd en het verzoek van de raad om [minderjarige 1] en [minderjarige 2] onder toezicht te stellen, dient te worden afgewezen met ingang van de datum van deze beschikking.
Het hof zal het verzoek van de raad dus alsnog afwijzen met ingang van de datum van deze beschikking omdat uit de informatie zoals naar voren is gekomen tijdens de mondelinge behandeling is gebleken dat er onvoldoende concrete aanwijzingen zijn om het verzoek van de raad te honoreren.

4.De beslissing

Het hof:
verklaart de vader niet ontvankelijk in het door hem ingestelde hoger beroep;
vernietigt met ingang van 13 oktober 2022 de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 29 april 2022;
en, in zoverre, opnieuw recht doende:
wijst met ingang van 13 oktober 2022 alsnog af het inleidend verzoek van de raad tot ondertoezichtstelling;
verzoekt de griffier krachtens het bepaalde in het Besluit Gezagsregisters een afschrift van deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Oost-Brabant, afdeling civiel recht, team familie- en jeugdrecht ter attentie van het centraal gezagsregister;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. C.D.M. Lamers, J.F.A.M. Graafland-Verhaegen en P.M.M. Mostermans en is op 13 oktober 2022 uitgesproken door mr. P.P.M. van Reijsen in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.