In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 13 oktober 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Oost-Brabant. De zaak betreft de ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel uit mensenhandel, waarbij het hof het vonnis van de rechtbank heeft bevestigd. De rechtbank had eerder vastgesteld dat de betrokkene een bedrag van € 4.885,00 aan wederrechtelijk verkregen voordeel had en hem de verplichting opgelegd om dit bedrag aan de Staat der Nederlanden te betalen.
De betrokkene, geboren in 1988 en thans gedetineerd in de penitentiaire inrichting te Lelystad, had hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank. Tijdens de zittingen heeft de advocaat-generaal gevorderd dat het hof het vonnis zou bevestigen, terwijl de raadsman van de betrokkene primair bepleitte dat de betalingsverplichting op nihil moest worden gesteld en subsidiair verzocht om matiging van het bedrag aan wederrechtelijk verkregen voordeel.
Het hof heeft de argumenten van de raadsman overwogen, maar zag geen aanleiding om het bedrag aan wederrechtelijk verkregen voordeel te matigen. Het hof oordeelde dat er voldoende bewijs was dat het slachtoffer al haar geldelijke verdiensten uit prostitutiewerkzaamheden aan de betrokkene had moeten afstaan. De enkele omstandigheid dat het slachtoffer over geld beschikte, was niet voldoende om het bedrag te verlagen. Het hof bevestigde derhalve het vonnis van de rechtbank en legde de verplichting tot betaling van het bedrag van € 4.885,00 aan de betrokkene op.