ECLI:NL:GHSHE:2022:3468

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
13 oktober 2022
Publicatiedatum
13 oktober 2022
Zaaknummer
20-002523-20 (OWV)
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevestiging vonnis ontneming wederrechtelijk verkregen voordeel uit mensenhandel

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 13 oktober 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Oost-Brabant. De zaak betreft de ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel uit mensenhandel, waarbij het hof het vonnis van de rechtbank heeft bevestigd. De rechtbank had eerder vastgesteld dat de betrokkene een bedrag van € 4.885,00 aan wederrechtelijk verkregen voordeel had en hem de verplichting opgelegd om dit bedrag aan de Staat der Nederlanden te betalen.

De betrokkene, geboren in 1988 en thans gedetineerd in de penitentiaire inrichting te Lelystad, had hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank. Tijdens de zittingen heeft de advocaat-generaal gevorderd dat het hof het vonnis zou bevestigen, terwijl de raadsman van de betrokkene primair bepleitte dat de betalingsverplichting op nihil moest worden gesteld en subsidiair verzocht om matiging van het bedrag aan wederrechtelijk verkregen voordeel.

Het hof heeft de argumenten van de raadsman overwogen, maar zag geen aanleiding om het bedrag aan wederrechtelijk verkregen voordeel te matigen. Het hof oordeelde dat er voldoende bewijs was dat het slachtoffer al haar geldelijke verdiensten uit prostitutiewerkzaamheden aan de betrokkene had moeten afstaan. De enkele omstandigheid dat het slachtoffer over geld beschikte, was niet voldoende om het bedrag te verlagen. Het hof bevestigde derhalve het vonnis van de rechtbank en legde de verplichting tot betaling van het bedrag van € 4.885,00 aan de betrokkene op.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH
Parketnummer : 20-002523-20 (OWV)
Uitspraak : 13 oktober 2022
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, locatie
’s-Hertogenbosch, van 11 november 2020 op de vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel ex artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht, in de zaak met parketnummer 01-225238-19 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [verdachte] op [geboortedatum in het jaar] 1988,
thans gedetineerd in de penitentiaire inrichting te Lelystad.
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep heeft de rechtbank het door de betrokkene wederrechtelijk verkregen voordeel vastgesteld op een bedrag van € 4.885,00 en is aan hem ter ontneming van dat voordeel de verplichting opgelegd om dit bedrag aan de Staat der Nederlanden te betalen.
Namens de betrokkene is tegen dit vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de betrokkene naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal bevestigen.
De raadsman van de betrokkene heeft primair bepleit dat de betalingsverplichting op nihil moet worden gesteld in verband met de bepleite vrijspraak in de hoofdzaak en subsidiair is verzocht het bedrag aan wederrechtelijk verkregen voordeel te matigen.
Vonnis waarvan beroep
Het hof verenigt zich met het bestreden vonnis en met de gronden waarop het berust.
In hetgeen door de raadsman van de betrokkene ten overstaan van het hof naar voren is gebracht, ziet het hof geen aanleiding om het bedrag aan wederrechtelijk verkregen voordeel te matigen. De enkele omstandigheid dat het slachtoffer [slachtoffer] over geld beschikte waarvan zij gebruik heeft gemaakt, zoals door de raadsman ten verwere bij pleidooi is aangevoerd, dwingt – zo daarvan al sprake is geweest – in ieder geval niet tot het oordeel dat het bedrag aan wederrechtelijk verkregen voordeel ad € 4.885,00 naar beneden moet worden bijgesteld, alleen al omdat niet is komen vast te staan dat dit geld afkomstig was uit de door haar ten gunste van de betrokkene verrichte prostitutiewerkzaamheden. Bovenal is voor het hof op grond van het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer] d.d. 26 september 2019 (dossierpagina’s 170-183) voldoende aannemelijk geworden dat het slachtoffer [slachtoffer] al haar geldelijke verdiensten uit de prostitutiewerkzaamheden aan de betrokkene heeft moeten afstaan. Bij die stand van zaken is niet aannemelijk geworden dat het totaal aan bedragen die het slachtoffer heeft verdiend met de prostitutiewerkzaamheden, zoals daarvan is gebleken uit de inhoud van het inbeslaggenomen roze notitieboekje, lager zou moeten uitvallen dan het bedrag van € 4.885,00. Dat de betrokkene mogelijkerwijs op enig moment geldbedragen aan het slachtoffer heeft gegeven om verdovende middelen, kleding en dergelijke van te kopen, maakt dat niet anders.

BESLISSING

Het hof:
bevestigt het vonnis waarvan beroep.
Aldus gewezen door:
mr. A.J.M. van Gink, voorzitter,
mr. S. Riemens en mr. A.C. Bosch, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. lic. J.N. van Veen, griffier,
en op 13 oktober 2022 ter openbare terechtzitting uitgesproken.