ECLI:NL:GHSHE:2022:3466

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
13 oktober 2022
Publicatiedatum
13 oktober 2022
Zaaknummer
20-002525-20
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake mensenhandel, verkrachting en mishandeling met veroordeling tot gevangenisstraf en schadevergoeding aan slachtoffers

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 13 oktober 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Oost-Brabant. De verdachte is beschuldigd van mensenhandel, verkrachting en mishandeling. De feiten zijn als volgt: de verdachte heeft een kwetsbaar slachtoffer, aangeduid als [slachtoffer 1], in een positie gebracht waarin zij gedwongen werd prostitutiewerkzaamheden te verrichten. Daarnaast heeft hij een dertienjarig meisje, aangeduid als [slachtoffer 2], verkracht. Ook heeft hij zijn schoonvader, aangeduid als [slachtoffer 3], mishandeld. Het hof heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijf jaren, met aftrek van het voorarrest, en heeft vrijheidsbeperkende maatregelen opgelegd, waaronder contactverboden met de slachtoffers voor de duur van vijf jaren. De vorderingen van de benadeelde partijen zijn nagenoeg geheel toegewezen, met schadevergoedingen voor zowel [slachtoffer 1] als [slachtoffer 2]. Het hof heeft de eerdere uitspraak van de rechtbank gedeeltelijk vernietigd en de verdachte voor de bewezen feiten strafbaar verklaard.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH
Parketnummer : 20-002525-20
Uitspraak : 13 oktober 2022
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, locatie
’s-Hertogenbosch, van 11 november 2020 in de in eerste aanleg gevoegde strafzaken met parketnummers 01-225238-19 en 01-281371-19, tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum in het jaar] 1988,
thans gedetineerd in de penitentiaire inrichting te Lelystad.
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep is de verdachte vrijgesproken van het aan hem in de zaak onder parketnummer 01-281371-19 primair en subsidiair tenlastegelegde. De rechtbank heeft het in de zaak met parketnummer 01-225238-19 onder feit 1 en feit 2, alsmede het in de zaak met parketnummer 01-281371-19 meer subsidiair tenlastegelegde bewezenverklaard, dat gekwalificeerd als:
- ‘mensenhandel’ (feit 1 in de zaak met parketnummer 01-225238-19),
- ‘verkrachting’ (feit 2 in de zaak met parketnummer 01-225238-19) en
- ‘mishandeling’ (in de zaak met parketnummer 01-281371-19 meer subsidiair tenlastegelegde),
de verdachte deswege strafbaar verklaard en hem veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 42 maanden met aftrek van het voorarrest, alsmede de terbeschikkingstelling van de verdachte gelast met bevel tot verpleging van overheidswege. Voorts zijn aan de verdachte vrijheidsbeperkende maatregelen opgelegd in de vorm van contactverboden met de slachtoffers [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] voor de duur van 5 jaren, welke maatregelen dadelijk uitvoerbaar zijn verklaard.
De rechtbank heeft de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] toegewezen tot het bedrag van € 12.385,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 18 september 2019 tot aan de dag der algehele voldoening. De benadeelde partij [slachtoffer 1] is in het overige deel van haar vordering niet-ontvankelijk verklaard.
De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2] is toegewezen tot het bedrag van € 7.500,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 31 augustus 2017 tot aan de dag der algehele voldoening, onder afwijzing van het meer of anders gevorderde. Ten behoeve van beide slachtoffers zijn tevens maatregelen van schadevergoeding opgelegd. Ten slotte is een inbeslaggenomen imitatiehorloge onttrokken aan het verkeer en zijn een notitieblok en een telefoontoestel verbeurd verklaard.
Namens de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft primair gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal bevestigen, met uitzondering van de beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] en, in zoverre opnieuw rechtdoende, die vordering integraal zal toewijzen. Subsidiair is gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal bevestigen, met uitzondering van de opgelegde straf, de opgelegde maatregel tot terbeschikkingstelling en de beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] en, in zoverre opnieuw rechtdoende, de verdachte zal veroordelen tot 6 jaren gevangenisstraf met aftrek van het voorarrest en de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] integraal zal toewijzen.
De raadsman van de verdachte heeft integrale vrijspraak bepleit van het in de zaak met parketnummer 01-225238-19 onder feit 1 en feit 2 tenlastegelegde en partiële vrijspraak van het in de zaak met parketnummer 01-281371-19 meer subsidiair tenlastegelegde. Daarnaast is een straftoemetingsverweer gevoerd. Met betrekking tot de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] is primair geconcludeerd dat de benadeelde partij daarin niet-ontvankelijk moet worden verklaard en subsidiair is verzocht het toe te wijzen bedrag aan schadevergoeding te matigen. Met betrekking tot de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2] is primair geconcludeerd dat deze daarin niet kan worden ontvangen. Subsidiair heeft de verdediging geconcludeerd tot afwijzing van de door [slachtoffer 2] gevorderde immateriële schadevergoeding en ter zake van de gevorderde materiële schadevergoeding heeft de verdediging zich gerefereerd aan het oordeel van het hof.
Het hof kan in de visie van de verdediging dezelfde beslissingen over de inbeslaggenomen goederen nemen als de rechtbank heeft gedaan. De verdediging heeft zich ten slotte, wat betreft eventuele op te leggen contactverboden met de slachtoffers, gerefereerd aan het oordeel van het hof.
Vonnis waarvan beroep
Het bestreden vonnis zal worden vernietigd omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de rechtbank.
Tenlastelegging
Omwille van de leesbaarheid heeft het hof de tenlastegelegde handelingen die zien op mensenhandel en de verfeitelijking daarvan (in de zaak met parketnummer 01-225238-19) hierna telkens afzonderlijk met de letters A tot en met D aangeduid, hetgeen beter aansluit bij de wijze waarop artikel 273f van het Wetboek van Strafrecht is geredigeerd. De verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
in de zaak met parketnummer 01-225238-19:
1.
hij op een of meerdere tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 augustus 2019 tot en met 18 september 2019 te Eindhoven, in elk geval in Nederland, een ander, genaamd [slachtoffer 1] (geboren op [geboortedatum slachtoffer 1] ),
A.
(telkens) met één of meer van de onder lid 1, sub 1° van artikel 273f van het Wetboek van Strafrecht genoemde middelen, te weten door dwang en/of geweld en/of een andere feitelijkheid en/of dreiging met geweld of een andere feitelijkheid en/of door misleiding, door misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en/of door misbruik van een kwetsbare positie, heeft geworven, vervoerd, overgebracht, gehuisvest en/of opgenomen met het oogmerk van uitbuiting (sub 1),
waarbij dat geweld of een andere feitelijkheid en/of die dreiging met geweld of een andere feitelijkheid heeft/hebben bestaan uit:
- het mishandelen (onder andere door het vastpakken bij het gezicht en/of de keel en/of slaan in het gezicht en/of inbeuken en/of het geven van een knietje tegen de ribben en/of trappen tegen het been en/of stompen in de buik van die [slachtoffer 1] ) en/of bedreigen en/of onder druk zetten van die [slachtoffer 1] en/of
- het zich op boze en/of agressieve en/of (anderszins) dreigende en/of overheersende en/of denigrerende toon/wijze te uiten tegen die [slachtoffer 1] en/of
- het dreigen die [slachtoffer 1] naar Duitsland (Duisburg) te zullen brengen wanneer zij met het prostitutiewerk wilde stoppen en/of
- het dreigen dat de vader van die [slachtoffer 1] haar schulden moest afbetalen wanneer zij met het prostitutiewerk wilde stoppen en/of
- het in bezit houden van het rijbewijs en/of identiteitsdocument en/of huissleutel van die [slachtoffer 1] en/of
- het opsluiten en/of opgesloten houden, althans het (in ernstige mate) beperken van de bewegingsvrijheid van die [slachtoffer 1] en/of
- het brengen en/of houden van die [slachtoffer 1] in een positie waar zij niet over haar eigen financiële middelen kon beschikken, en/of
B.
(telkens) met één of meer van de onder lid 1, sub 1° van artikel 273f van het Wetboek van Strafrecht genoemde middelen, te weten door dwang en/of geweld en/of een andere feitelijkheid en/of dreiging met geweld of een andere feitelijkheid en/of door misleiding, door misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en/of door misbruik van een kwetsbare positie, heeft gedwongen of bewogen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van arbeid of diensten (van seksuele aard) dan wel enige handeling heeft ondernomen waarvan hij, verdachte, wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat die [slachtoffer 1] zich daardoor beschikbaar zou stellen tot het verrichten van arbeid of diensten (van seksuele aard) (sub 4),
waarbij dat geweld of een andere feitelijkheid en/of die dreiging met geweld of een andere feitelijkheid heeft/hebben bestaan uit:
- het mishandelen (onder andere door het vastpakken bij het gezicht en/of de keel en/of slaan in het gezicht en/of inbeuken en/of het geven van een knietje tegen de ribben en/of trappen tegen het been en/of stompen in de buik van die [slachtoffer 1] ) en/of bedreigen en/of onder druk zetten van die [slachtoffer 1] en/of
- het zich op boze en/of agressieve en/of (anderszins) dreigende en/of overheersende en/of denigrerende toon/wijze te uiten tegen die [slachtoffer 1] en/of
- het dreigen die [slachtoffer 1] naar Duitsland (Duisburg) te zullen brengen wanneer zij met het prostitutiewerk wilde stoppen en/of
- het dreigen dat de vader van die [slachtoffer 1] haar schulden moest afbetalen wanneer zij met het prostitutiewerk wilde stoppen en/of
- het in bezit houden van het rijbewijs en/of identiteitsdocument en/of huissleutel van die [slachtoffer 1] en/of
- het opsluiten en/of opgesloten houden, althans het (in ernstige mate) beperken van de bewegingsvrijheid van die [slachtoffer 1] en/of
- het brengen en/of houden van die [slachtoffer 1] in een positie waar zij niet over haar eigen financiële middelen kon beschikken, en/of
waarbij voornoemde (onder sub 4) "enige handeling" heeft bestaan uit:
- het aangaan en/of onderhouden van een liefdesrelatie en/of seksuele relatie met voornoemde [slachtoffer 1] en/of
- het bepalen van een doel (te weten 100.000 euro te verdienen in één jaar), welke behaald diende te worden met de prostitutiewerkzaamheden van die [slachtoffer 1] , waarbij verdachte die [slachtoffer 1] had voorgewend dat zij de klant(en) op zou(den) lichten en/of
- het maken van foto's voor (een) advertentie(s) op [website] en/of (een) andere website(s) waarin die [slachtoffer 1] werd aangeboden voor prostitutiewerkzaamheden en/of
- het aanmaken en/of onderhouden (waaronder begrepen het "omhoog plaatsen") van (een) advertentie(s) op [website] en/of (een) andere website(s) waarin die [slachtoffer 1] werd aangeboden voor prostitutiewerkzaamheden en/of
- het onderhouden van contacten met en/of het maken van afspraken met (potentiële) (prostitutie)klant(en) voor die [slachtoffer 1] en/of het maken van afspraken met die (potentiële) klant(en) over de aard van de prostitutiewerkzaamheden en/of de daarvoor te betalen bedragen en/of
- het bepalen of die [slachtoffer 1] prostitutiewerkzaamheden met of zonder condoom moest verrichten en/of
- het bepalen wanneer (24 uur per dag) die [slachtoffer 1] beschikbaar moest zijn voor de prostitutiewerkzaamheden en/of
- het bepalen dat die [slachtoffer 1] ook bij ongesteldheid moest werken en/of
- het controleren van (de werkzaamheden van) die [slachtoffer 1] , althans bijhouden van haar verdiensten uit haar prostitutiewerkzaamheden en/of
- het dwingen en/of bewegen van die [slachtoffer 1] om (een groot deel van) haar verdiensten uit de prostitutie aan hem, verdachte, af te dragen en/of
- het bij zich houden en/of bewaren van de opbrengsten (contant geld) uit de prostitutiewerkzaamheden van die [slachtoffer 1] en/of
- het vervoeren van die [slachtoffer 1] naar seksafspraken en/of
- het dwingen en/of bewegen van die [slachtoffer 1] om een auto op haar naam te huren, met het doel die (huur)auto te gebruiken voor het rijden (escort) naar seksafspraken van die [slachtoffer 1] , en/of
C.
(telkens) met één of meer van de onder lid 1, sub 1° van artikel 273f van het Wetboek van Strafrecht genoemde middelen, te weten door dwang en/of geweld en/of een andere feitelijkheid en/of dreiging met geweld of een andere feitelijkheid en/of door misleiding, door misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en/of door misbruik van een kwetsbare positie, heeft gedwongen of bewogen hem, verdachte, te bevoordelen uit de opbrengst van seksuele handelingen van die [slachtoffer 1] met of voor een derde tegen betaling (sub 9),
waarbij dat geweld of een andere feitelijkheid en/of die dreiging met geweld of een andere feitelijkheid heeft/hebben bestaan uit:
- het mishandelen (onder andere door het vastpakken bij het gezicht en/of de keel en/of slaan in het gezicht en/of inbeuken en/of het geven van een knietje tegen de ribben en/of trappen tegen het been en/of stompen in de buik van die [slachtoffer 1] ) en/of bedreigen en/of onder druk zetten van die [slachtoffer 1] en/of
- het zich op boze en/of agressieve en/of (anderszins) dreigende en/of overheersende en/of denigrerende toon/wijze te uiten tegen die [slachtoffer 1] en/of
- het dreigen die [slachtoffer 1] naar Duitsland (Duisburg) te zullen brengen wanneer zij met het prostitutiewerk wilde stoppen en/of
- het dreigen dat de vader van die [slachtoffer 1] haar schulden moest afbetalen wanneer zij met het prostitutiewerk wilde stoppen en/of
- het in bezit houden van het rijbewijs en/of identiteitsdocument en/of huissleutel van die [slachtoffer 1] en/of
- het opsluiten en/of opgesloten houden, althans het (in ernstige mate) beperken van de bewegingsvrijheid van die [slachtoffer 1] en/of
- het brengen en/of houden van die [slachtoffer 1] in een positie waar zij niet over haar eigen financiële middelen kon beschikken, en/of
D.
(telkens) opzettelijk voordeel heeft getrokken uit de uitbuiting van die [slachtoffer 1] (sub 6);
2.
hij op een tijdstip in of omstreeks de periode van 1 augustus 2017 tot en met 31 augustus 2017 te Helmond, in elk geval in Nederland, door geweld of een andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid, [slachtoffer 2] (geboren op [geboortedatum slachtoffer 2] ) heeft gedwongen tot het ondergaan van een of meer handelingen die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer 2] , te weten het brengen en houden van zijn penis in de vagina van die [slachtoffer 2] , waarbij het geweld en/of andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld en/of andere feitelijkheid bestond uit:
- het op het bed duwen van die [slachtoffer 2] en/of
- het uitdoen van de broek van die [slachtoffer 2] en/of
- het spreiden van de benen van die [slachtoffer 2] ,
terwijl zij huilde en/of hem probeerde van zich af te duwen en/of stop zei;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen
leiden:
hij op een tijdstip in of omstreeks de periode van 1 augustus 2017 tot en met 31 augustus 2017 te Helmond, in elk geval in Nederland, met [slachtoffer 2] , geboren op [geboortedatum slachtoffer 2] , die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige handelingen heeft gepleegd, die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer 2] , te weten het brengen en houden van zijn penis in de vagina van die [slachtoffer 2] ;
in de ter terechtzitting in eerste aanleg gevoegde zaak met parketnummer 01-281371-19:
hij op of omstreeks 15 mei 2019 te Eindhoven aan [slachtoffer 3] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een jukbeenfractuur en/of oogkasfractuur en/of kaakfractuur, heeft toegebracht door die [slachtoffer 3] meermalen, althans eenmaal, (met veel kracht) op/tegen het gezicht te slaan en/of (vervolgens) die (op de grond liggende) [slachtoffer 3] meermalen, althans eenmaal, (met kracht) te schoppen/trappen;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 15 mei 2019 te Eindhoven, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 3] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, meermalen, althans eenmaal, (met veel kracht) op/tegen het gezicht van die [slachtoffer 3] heeft geslagen en/of (vervolgens) die (op de grond liggende) [slachtoffer 3] meermalen, althans eenmaal, (met kracht) heeft geschopt/getrapt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 15 mei 2019 te Eindhoven [slachtoffer 3] heeft mishandeld door die [slachtoffer 3] meermalen, althans eenmaal, (met veel kracht) op/tegen het gezicht te slaan en/of op/tegen het lichaam te schoppen/trappen, terwijl het feit zwaar lichamelijk letsel, te weten een jukbeenfractuur en/of oogkasfractuur en/of kaakfractuur ten gevolge heeft gehad.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor evenmin geschaad in de verdediging.
Vrijspraak van het in de zaak met parketnummer 01-281371-19 primair en subsidiair tenlastegelegde
De verdachte staat ingevolge hetgeen in de zaak met parketnummer 01-281371-19 aan hem ten laste is gelegd terecht ter zake van het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan aangever [slachtoffer 3] (het primair tenlastegelegde), een poging daartoe (het subsidiair tenlastegelegde) dan wel de mishandeling van die [slachtoffer 3] (het meer subsidiair tenlastegelegde). In dat verband overweegt het hof als volgt.
Voor een bewezenverklaring van de primair tenlastegelegde zware mishandeling dient in rechte komen vast te staan dat sprake is geweest van zwaar lichamelijk letsel. Het hof stelt bij de beantwoording van die vraag voorop dat onder ‘zwaar lichamelijk letsel’ als bedoeld in artikel 82 van het Wetboek van Strafrecht moet worden begrepen: ziekte die geen uitzicht op volkomen genezing overlaat, voortdurende ongeschiktheid tot uitoefening van ambts- of beroepsbezigheden, afdrijving of dood van de vrucht van een vrouw alsmede storing van de verstandelijke vermogens die langer dan vier weken heeft geduurd.
Ook buiten voormelde gevallen kan lichamelijk letsel als zwaar worden aangemerkt, indien dat voldoende belangrijk is om naar gewoon spraakgebruik als zodanig te worden aangeduid. De invulling ervan hangt nauw samen met de waardering van de feiten. Belangrijke factoren bij de beoordeling zijn de aard van het letsel, de eventuele noodzaak en aard van medisch ingrijpen en het uitzicht op (volledig) herstel.
Uit het procesdossier komt dienaangaande niet naar voren dat aangever een lange herstelperiode heeft gehad of dat aanvullende medische ingrepen benodigd waren. Er is in ieder geval niet gebleken van blijvende fysieke schade. Nu nadere informatie over onder meer de noodzaak en de aard van medisch ingrijpen, alsmede het uitzicht op herstel, ontbreekt, kan naar het oordeel van het hof niet worden vastgesteld dat er sprake is van zwaar lichamelijk letsel. De verdachte zal derhalve worden vrijgesproken van het primair tenlastegelegde.
In het kader van de subsidiair tenlastegelegde poging tot zware mishandeling dient te worden beoordeeld of de verdachte opzet (minst genomen in voorwaardelijke zin) heeft gehad op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel bij aangever [slachtoffer 3] . Het hof stelt in dat verband vast dat uit het onderzoek ter terechtzitting niet genoegzaam naar voren is gekomen met welke kracht de verdachte heeft geschopt, welk schoeisel hij daarbij droeg en op welke plaats hij aangever heeft geraakt. Bij die stand van zaken kan naar het oordeel van het hof niet in rechte worden vastgesteld dat de verdachte, door tegen het lichaam aangever te schoppen die op dat moment op de grond lag, bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat aangever daardoor zwaar lichamelijk letsel zou bekomen, hetgeen wel is vereist om tot een bewezenverklaring van het tenlastegelegde opzet te kunnen komen. De verdachte zal daarom ook van het subsidiair tenlastegelegde worden vrijgesproken.
Het voorgaande leidt tot de slotsom dat het hof, gelijk de rechtbank heeft geoordeeld en zoals door de advocaat-generaal is gevorderd, de verdachte van het in de zaak met parketnummer 01-281371-19 primair en subsidiair tenlastegelegde zal vrijspreken.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het in de zaak met parketnummer 01-225238-19 onder feit 1 en feit 2 primair, alsmede het in de zaak met parketnummer 01-281371-19 meer subsidiair tenlastegelegde, heeft begaan, met dien verstande dat:
in de zaak met parketnummer 01-225238-19:
1.
hij in de periode van 1 augustus 2019 tot en met 18 september 2019 te Eindhoven, in elk geval in Nederland, een ander, genaamd [slachtoffer 1] (geboren op [geboortedatum slachtoffer 1] ),
A.
telkens met één of meer van de onder lid 1, sub 1° van artikel 273f van het Wetboek van Strafrecht genoemde middelen, te weten door geweld en/of een andere feitelijkheid en/of dreiging met geweld of een andere feitelijkheid, door misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en/of door misbruik van een kwetsbare positie, heeft geworven en vervoerd met het oogmerk van uitbuiting (sub 1),
waarbij dat geweld of een andere feitelijkheid en/of die dreiging met geweld of een andere feitelijkheid heeft/hebben bestaan uit:
- het mishandelen (onder andere door het vastpakken bij het gezicht en/of de keel en/of slaan in het gezicht en/of inbeuken en/of het geven van een knietje tegen de ribben en/of trappen tegen het been en/of stompen in de buik van die [slachtoffer 1] ) en bedreigen en onder druk zetten van die [slachtoffer 1] en
- het zich op boze en/of agressieve en/of (anderszins) dreigende en/of overheersende en/of denigrerende toon/wijze te uiten tegen die [slachtoffer 1] en
- het dreigen die [slachtoffer 1] naar Duitsland (Duisburg) te zullen brengen wanneer zij met het prostitutiewerk wilde stoppen en
- het dreigen dat de vader van die [slachtoffer 1] haar schulden moest afbetalen wanneer zij met het prostitutiewerk wilde stoppen en
- het beperken van de bewegingsvrijheid van die [slachtoffer 1] en
B.
telkens met één of meer van de onder lid 1, sub 1° van artikel 273f van het Wetboek van Strafrecht genoemde middelen, te weten door geweld en/of een andere feitelijkheid en/of dreiging met geweld of een andere feitelijkheid, door misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en/of door misbruik van een kwetsbare positie, heeft gedwongen of bewogen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van arbeid of diensten (van seksuele aard) dan wel enige handeling heeft ondernomen waarvan hij, verdachte, wist dat die [slachtoffer 1] zich daardoor beschikbaar zou stellen tot het verrichten van arbeid of diensten (van seksuele aard) (sub 4),
waarbij dat geweld of een andere feitelijkheid en/of die dreiging met geweld of een andere feitelijkheid heeft/hebben bestaan uit:
- het mishandelen (onder andere door het vastpakken bij het gezicht en/of de keel en/of slaan in het gezicht en/of inbeuken en/of het geven van een knietje tegen de ribben en/of trappen tegen het been en/of stompen in de buik van die [slachtoffer 1] ) en bedreigen en onder druk zetten van die [slachtoffer 1] en
- het zich op boze en/of agressieve en/of (anderszins) dreigende en/of overheersende en/of denigrerende toon/wijze te uiten tegen die [slachtoffer 1] en
- het dreigen die [slachtoffer 1] naar Duitsland (Duisburg) te zullen brengen wanneer zij met het prostitutiewerk wilde stoppen en
- het dreigen dat de vader van die [slachtoffer 1] haar schulden moest afbetalen wanneer zij met het prostitutiewerk wilde stoppen en
- het beperken van de bewegingsvrijheid van die [slachtoffer 1] en
waarbij voornoemde (onder sub 4) "enige handeling" heeft bestaan uit:
- het aangaan en/of onderhouden van een liefdesrelatie met voornoemde [slachtoffer 1] en
- het bepalen van een doel (te weten 100.000 euro te verdienen in één jaar), welke behaald diende te worden met de prostitutiewerkzaamheden van die [slachtoffer 1] , waarbij verdachte die [slachtoffer 1] had voorgewend dat zij de klant(en) op zou(den) lichten en
- het maken van foto's voor een advertentie op [website] waarin die [slachtoffer 1] werd aangeboden voor prostitutiewerkzaamheden en
- het aanmaken en/of onderhouden van een advertentie op [website] waarin die [slachtoffer 1] werd aangeboden voor prostitutiewerkzaamheden en
- het onderhouden van contacten met en het maken van afspraken met (potentiële) (prostitutie)klant(en) voor die [slachtoffer 1] en het maken van afspraken met die (potentiële) klant(en) over de aard van de prostitutiewerkzaamheden en de daarvoor te betalen bedragen en
- het vervoeren van die [slachtoffer 1] naar seksafspraken en
C.
telkens met één of meer van de onder lid 1, sub 1° van artikel 273f van het Wetboek van Strafrecht genoemde middelen, te weten door geweld en/of een andere feitelijkheid en/of dreiging met geweld of een andere feitelijkheid, door misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en/of door misbruik van een kwetsbare positie, heeft gedwongen of bewogen hem, verdachte, te bevoordelen uit de opbrengst van seksuele handelingen van die [slachtoffer 1] met of voor een derde tegen betaling (sub 9),
waarbij dat geweld of een andere feitelijkheid en/of die dreiging met geweld of een andere feitelijkheid heeft/hebben bestaan uit:
- het mishandelen (onder andere door het vastpakken bij het gezicht en/of de keel en/of slaan in het gezicht en/of inbeuken en/of het geven van een knietje tegen de ribben en/of trappen tegen het been en/of stompen in de buik van die [slachtoffer 1] ) en bedreigen en onder druk zetten van die [slachtoffer 1] en
- het zich op boze en/of agressieve en/of (anderszins) dreigende en/of overheersende en/of denigrerende toon/wijze te uiten tegen die [slachtoffer 1] en
- het dreigen die [slachtoffer 1] naar Duitsland (Duisburg) te zullen brengen wanneer zij met het prostitutiewerk wilde stoppen en
- het dreigen dat de vader van die [slachtoffer 1] haar schulden moest afbetalen wanneer zij met het prostitutiewerk wilde stoppen en
- het beperken van de bewegingsvrijheid van die [slachtoffer 1] en
D.
telkens opzettelijk voordeel heeft getrokken uit de uitbuiting van die [slachtoffer 1] (sub 6);
2.
hij op een tijdstip in de periode van 1 augustus 2017 tot en met 31 augustus 2017 te Helmond, door geweld of een andere feitelijkheid, [slachtoffer 2] (geboren op [geboortedatum slachtoffer 2] ) heeft gedwongen tot het ondergaan van handelingen die bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer 2] , te weten het brengen en houden van zijn penis in de vagina van die [slachtoffer 2] , waarbij het geweld en/of andere feitelijkheid bestond uit:
- het op het bed duwen van die [slachtoffer 2] en
- het uitdoen van de broek van die [slachtoffer 2] en
- het spreiden van de benen van die [slachtoffer 2] ,
terwijl zij huilde en hem probeerde van zich af te duwen en stop zei;
in de ter terechtzitting in eerste aanleg gevoegde zaak met parketnummer 01-281371-19:
hij op 15 mei 2019 te Eindhoven [slachtoffer 3] heeft mishandeld door die [slachtoffer 3] meermalen, met kracht tegen het gezicht te slaan en tegen het lichaam te schoppen.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen
Indien tegen dit verkorte arrest beroep in cassatie wordt ingesteld, worden de door het hof gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het arrest. Deze aanvulling wordt dan aan dit arrest gehecht.
Bewijsoverwegingen

A.

De raadsman van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep vrijspraak bepleit van het in de zaak met parketnummer 01-225238-19 onder feit 1 en feit 2 tenlastegelegde en partiële vrijspraak van het in de zaak met parketnummer 01-281371-19 meer subsidiair tenlastegelegde. Daartoe is in de kern – op de gronden zoals nader in de pleitnota verwoord – het volgende aangevoerd.
A.1Mensenhandel kan niet worden bewezen (feit 1 in de zaak met parketnummer 01-225238-19)Ten aanzien van alle aan de verdachte tenlastegelegde handelingen ter zake van mensenhandel is volgens de raadsman ofwel een aannemelijke verklaring voorhanden, in die zin dat die handelingen volgens hem niet strafbaar zijn, ofwel is er onvoldoende steunbewijs voor de beweringen van aangeefster [slachtoffer 1] . Haar verklaringen stemmen op belangrijke onderdelen niet met elkaar overeen en zijn evenmin consistent, aldus de raadsman.
In de visie van de verdediging kan uit het procesdossier niet de overtuiging worden bekomen dat de verdachte aangeefster [slachtoffer 1] heeft gedwongen tot prostitutiewerkzaamheden, reden waarom hij van dat feit dient te worden vrijgesproken.
A.2Onvoldoende bewijs voor verkrachting (feit 2 in de zaak met parketnummer 01-225238-19)
Voor de beweerde verkrachting van [slachtoffer 2] is geen technisch of forensisch bewijs voorhanden. De verklaring van aangeefster [slachtoffer 2] , die op onderdelen inconsistent is, wordt onvoldoende ondersteund door andere getuigenverklaringen. Daarbij komt dat de verdachte de aan hem tenlastegelegde handelingen ontkent. Dat alles maakt dat er volgens de verdediging onvoldoende wettig en overtuigend bewijs is dat de verdachte aangeefster [slachtoffer 2] zou hebben verkracht.
A.3Partiële vrijspraak van mishandeling (in de zaak met parketnummer 01-281371-19)Hoewel de verdachte berust in een bewezenverklaring van mishandeling van zijn schoonvader [slachtoffer 3] , bepleit de verdediging partiële vrijspraak van het meer subsidiair tenlastegelegde, namelijk voor zover dat ziet op het schoppen en/of trappen van [slachtoffer 3] .
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.

B.

B.1Betrouwbaarheid en bruikbaarheid voor het bewijs van de verklaringen van aangeefster [slachtoffer 1] (feit 1 in de zaak met parketnummer 01-225238-19)De rechtbank heeft met betrekking tot de betrouwbaarheid van de verklaringen van aangeefster [slachtoffer 1] en de bruikbaarheid daarvan voor het bewijs het volgende overwogen:
“ [slachtoffer 1] heeft bij de politie tijdens een informatief gesprek, in haar aangifte en tijdens haar verhoor bij de rechter-commissaris belastende verklaringen afgelegd over verdachte. In al deze verklaringen heeft zij – kort samengevat – aangegeven dat zij een relatie kreeg met verdachte, dat ze na ongeveer een week op zijn initiatief prostitutiewerkzaamheden is gaan verrichten en dat die prostitutiewerkzaamheden ongeveer een maand hebben geduurd. Zij heeft aanvankelijk ingestemd met het verrichten van deze werkzaamheden, omdat verdachte haar had voorgehouden dat zij niet daadwerkelijk seksuele handelingen zou hoeven verrichten met de klanten. Hij hield haar voor dat ze de klanten zouden oplichten. Verdachte had haar daarin misleid; al bij haar eerste klant bleek dat zij alle (seksuele) handelingen moest verrichten die met de klant waren overeen gekomen. Al het geld dat zij met haar prostitutiewerkzaamheden verdiende, moest zij aan verdachte geven. Hij beheerde dat geld. Zij werd bedreigd en mishandeld door verdachte en zij voelde zich door hem gedwongen om in de prostitutie te (blijven) werken.
De rechtbank stelt vast dat de verschillende verklaringen van aangeefster op belangrijke onderdelen met elkaar overeenstemmen en dat deze in zoverre consistent zijn.
Haar verklaringen worden voorts op een groot aantal wezenlijke onderdelen ondersteund door verklaringen van anderen, alsmede door objectieve en verifieerbare gegevens.
In het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt door de verbalisanten die op 18 september 2019 bij de woning van [slachtoffer 1] kwamen naar aanleiding van een melding dat zij daar tegen haar wil werd vastgehouden, is vermeld dat zij zagen dat [slachtoffer 1] angstig om zich heen keek, dat zij schichtig om zich heen bleef kijken en dat zij de indruk hadden dat zij bang was. Ook hebben de verbalisanten gerelateerd dat [slachtoffer 1] , op hun vraag of zij op dit moment tegen haar wil in de woning werd vastgehouden, reageerde door meteen haar wijsvinger voor haar mond te doen, ja te knikken en te wijzen naar de slaapkamer waar verdachte vervolgens werd aangetroffen. Ten slotte is in dit proces-verbaal vermeld dat [slachtoffer 1] in paniek raakte toen de verbalisanten verdachte aantroffen en dat zij nog meer in paniek raakte toen verdachte werd aangehouden en meegenomen. Toen de verbalisanten vervolgens alleen met haar in de woning achterbleven, hoorden zij haar zeggen: ‘Ik kan niet weg, ik moet doen wat hij zegt’. De rechtbank is van oordeel dat hetgeen in dit proces-verbaal met betrekking tot het gedrag en de gemoedstoestand van aangeefster ten tijde van de aanhouding van verdachte in haar woning is gerelateerd, steun geeft aan de verklaringen die zij later ten overstaan van de politie en de rechter-commissaris heeft afgelegd.
De verklaringen van aangeefster vinden bovendien op wezenlijke onderdelen steun in ander bewijsmateriaal, waaronder de verklaring van verdachte en de vele WhatsApp-gesprekken die zich in het dossier bevinden.
Zo heeft verdachte bevestigd dat hij in augustus 2019 een relatie kreeg met aangeefster en dat zij kort daarop in de prostitutie is gaan werken. Ook erkent verdachte dat hij wel eens contact onderhield en afspraken maakte met klanten van aangeefster.
Dat hij afspraken plande met klanten, daarbij tevens de prijzen bepaalde, en aangeefster instrueerde en opdrachten gaf, wordt bevestigd in de WhatsAppgesprekken tussen verdachte (onder de naam: ‘Poepiebeesje’) en aangeefster in september 2019. Dat verdachte aangeefster ook bij zijn vrienden aanprijst en aanbiedt, blijkt uit het WhatsApp gesprek van 24 augustus 2019, waarin hij zegt “het meisje is klaar”, met een foto van aangeefster, en een vriend terugstuurt “verrek maar, je vraagt veel geld”. De verklaring van aangeefster, inhoudende dat de neefjes van verdachte werden ingeschakeld om haar naar escortafspraken te rijden, wordt bevestigd door WhatsAppgesprekken tussen verdachte en iemand die hij ‘neef’ noemt, alsmede door een WhatsAppgesprek tussen verdachte en aangeefster op 11 september 2019 waarin hij zegt zijn neefje weer naar haar toe te sturen.
Aangeefster heeft voorts verklaard dat zij na twee weken prostitueren door verdachte mishandeld werd. Bevestiging hiervan vindt de rechtbank in de verklaring van haar onderbuurman, getuige [getuige 1] , in de informatie van [getuige 2] en in de medische informatie van de spoedeisende hulp van het Catharinaziekenhuis in Eindhoven. Getuige [getuige 1] is op 27 september 2019 gehoord en hij heeft verklaard dat aangeefster sinds driekwart jaar boven hem woont en dat er zelden overlast was, tot twee maanden geleden. Meer specifiek verklaart hij dat hij op 17 september 2019 hoorde dat zijn bovenburen, de bewoners van huisnummers [nummer] , thuiskwamen. Hij zat op de bank in zijn woonkamer en hoorde een klap, alsof er iemand in het gezicht geslagen werd. Direct erna hoorde hij aangeefster heel hard huilen. Hij hoorde dit eerst beneden bij de ingang van de flat en het herhaalde zich daarna, waarbij het geluid die keer uit de woning boven hem, te weten uit de woning van aangeefster, kwam. Hij verklaart verder dat dit zich die dag enkele malen herhaalde. [getuige 2] heeft aangegeven dat verdachte aangeefster sloeg als zij niet wilde werken en zij heeft foto’s aan verbalisanten gestuurd waarop blauwe plekken te zien zijn op het been van aangeefster.
Uit de medische informatie van het Catharinaziekenhuis waar aangeefster op 19 september 2019 is onderzocht, blijkt dat bij aangeefster sprake was van een contusie (een kneuzing) van de thorax (borstkas), het bovenbeen rechts en de kaak.
De verklaring van aangeefster, dat de verhouding tussen haar en verdachte al snel zo was dat verdachte bepaalde wat zij moest doen en laten, vindt steun in de verklaring van getuige [getuige 3] . Deze getuige is werkzaam in het [hotel] hotel waar aangeefster en verdachte enkele dagen voorafgaand aan de aanhouding hebben verbleven. [getuige 3] verklaart dat het haar was opgevallen dat verdachte dominant was en aangeefster niet liet uitpraten. Volgens haar had de jongedame niets te vertellen. Ze vond het naar hoe hij haar behandelde. Ook ondersteunend is het bericht van de moeder van aangeefster van 24 augustus 2019, waarin ze haar zorgen uit over aangeefster
Alles overziende is de rechtbank van oordeel dat de verklaringen van aangeefster voldoende steun vinden in ander (objectief) bewijsmateriaal. De rechtbank zal de verklaringen van aangeefster dan ook bezigen voor het bewijs.”
Het hof verenigt zich met voormeld oordeel en de daaraan ten grondslag liggende overwegingen van de rechtbank en maakt die tot de zijne.
B.2Artikel 273f, eerste lid, sub 1, van het Wetboek van Strafrecht (feit 1 in de zaak met parketnummer 01-225238-19)
Gezien de inhoud van de verklaringen van aangeefster [slachtoffer 1] en gelet op het zeer korte tijdsbestek tussen het begin van de relatie tussen aangeefster en de verdachte en het moment van aanvang van haar werkzaamheden in de prostitutie, alsmede de wijze waarop de verdachte aangeefster aan zijn vrienden ‘aanbood’, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte aangeefster, met de in de bewezenverklaring genoemde middelen, heeft geworven met het oogmerk van uitbuiting. Hetzelfde geldt voor het vervoeren, aangezien uit de bewijsmiddelen naar voren komt dat de verdachte aangeefster [slachtoffer 1] naar escortafspraken vervoerde, althans liet vervoeren.
Volgens aangeefster mishandelde de verdachte haar als zij te kennen gaf dat zij niet wilde werken. Ook heeft aangeefster verklaard dat de verdachte dreigde met geweld tegen haar (stief)vader op het moment dat zij onvoldoende geld zou verdienen. Voorts zou de verdachte gedreigd hebben met eerwraak. Zoals reeds is overwogen, is er voldoende steunbewijs voor de mishandelingen. Het geweld en de dreiging daarmee acht het hof dan ook bewezen.
Eveneens acht het hof bewezen dat de verdachte heeft gedreigd met een andere feitelijkheid. Feitelijkheden zijn in het algemeen alle handelingen die niet onder ‘geweld’ vallen. Wel moeten deze handelingen van zodanige aard zijn, dat zij in de gegeven omstandigheden leiden tot een zodanige psychische druk dat het slachtoffer hieraan geen weerstand kon bieden. Het hof is van oordeel dat met het dreigen om aangeefster naar een ‘hoerenhuis’ in Duisburg te zullen brengen wanneer zij met het prostitutiewerk wilde stoppen, sprake was van het ontstaan van een zodanige psychische druk. Daarnaast heeft de verdachte, zoals uit de bewijsmiddelen naar voren komt, de bewegingsvrijheid van aangeefster [slachtoffer 1] beperkt en heeft hij gedreigd dat de vader van [slachtoffer 1] haar schulden moest afbetalen wanneer zij met het prostitutiewerk zou stoppen.
Het hof is voorts van oordeel dat er sprake was van een uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht door de verdachte. Hij heeft zich vanaf het moment dat hij aangeefster leerde kennen bepalend en sturend naar haar opgesteld. Hij is een relatie met haar begonnen en heeft binnen een tijdsbestek van nog geen twee weken na de eerste kennismaking ervoor gezorgd dat zij zich prostitueerde. Vanaf dat moment beschikte hij over de werktelefoon, waarmee hij afspraken plande waaraan aangeefster zich diende te conformeren. Dit volgt onder meer uit de verklaring van aangeefster, welke wordt ondersteund door de WhatsApp-berichten die in de telefoon van de verdachte zijn aangetroffen en in de telefoon van aangeefster.
In de periode dat de verdachte aangeefster ontmoette en daarna bevond [slachtoffer 1] zich in een kwetsbare positie. Zij kwam uit een destructieve relatie en haar bankrekening was leeggehaald. Behalve een uitkering had zij geen inkomsten. Daardoor had [slachtoffer 1] moeite om haar vaste lasten te betalen. De verdachte was van dit alles op de hoogte. Het hof is van oordeel dat de kwetsbare positie van aangeefster een bijdrage heeft geleverd aan het feit dat zij niet anders kon dan het misbruik van de verdachte te ondergaan.
Gelet op het vorenoverwogene en de inhoud van de gebezigde bewijsmiddelen is het hof van oordeel dat de verdachte, door de in de bewezenverklaring genoemde middelen in te zetten jegens aangeefster, haar in een positie heeft gebracht waardoor zij dermate onder druk werd gezet, dat zij zich gedwongen voelde om in de prostitutie te (blijven) werken.
Met betrekking tot het oogmerk van uitbuiting, als bedoeld in artikel 273f, eerste lid, sub 1, van het Wetboek van Strafrecht, overweegt het hof als volgt. Als uitbuiting dient ex artikel 273f, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht in ieder geval te worden aangemerkt uitbuiting van een ander in de prostitutie. Of er sprake is geweest van uitbuiting hangt af van de omstandigheden van het geval. In een geval als het onderhavige kan van een uitbuitingssituatie worden gesproken wanneer de betrokkene in een situatie verkeert die niet gelijk is aan de omstandigheden waarin een mondige prostitué pleegt te verkeren in Nederland. Mondig betekent dat hij of zij zelfstandig kan bepalen of en wanneer en voor wie er wordt gewerkt en ook dat hij of zij zelf de beschikking heeft over de inkomsten uit dat werk. Uitbuiting veronderstelt wel altijd een zekere mate van onvrijwilligheid of onderwerping van degene die wordt uitgebuit. Instemming van het slachtoffer met de beoogde of bestaande uitbuiting is niet relevant.
Dat de verdachte het oogmerk van uitbuiting heeft gehad, volgt naar het oordeel van het hof genoegzaam uit de bewijsmiddelen. Daaruit kan immers worden afgeleid dat de verdachte het oogmerk heeft gehad om te profiteren van de prostitutie van aangeefster, dat hij ook daadwerkelijk voordeel heeft getrokken uit de prostitutiewerkzaamheden van aangeefster en dat hij haar, door het gebruik van vorenbedoelde dwangmiddelen, in een positie heeft gebracht waarin het voor haar niet mogelijk was om zich aan de situatie te onttrekken. De situatie van aangeefster was niet gelijk te stellen aan de omstandigheden waarin een mondige prostituee in Nederland pleegt te verkeren. De werkdagen en -tijden werden immers door de verdachte bepaald, zij moest blijven werken, mocht niet pauzeren of stoppen en verdachte heeft wat zij aan haar prostitutiewerkzaamheden verdiende van haar afgenomen. De verdachte was uit op het verdienen van geld en gebruikte aangeefster daar voor.
Het voorgaande leidt het hof tot het oordeel dat het tenlastegelegde onder A wettig en overtuigend kan worden bewezen, zoals in de bewezenverklaring is vermeld.
B.3Artikel 273f, eerste lid, sub 4, van het Wetboek van Strafrecht (feit 1 in de zaak met parketnummer 01-225238-19)
Het hof heeft hiervoor reeds overwogen dat de verdachte de in de bewezenverklaring genoemde dwangmiddelen heeft toegepast. De verdachte heeft aangeefster daarmee gedwongen of bewogen om zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van prostitutiewerkzaamheden. Door onder meer een liefdesrelatie met aangeefster aan te gaan, haar voor te houden dat zij samen een mooie toekomst tegemoet gingen als zij veel geld zou gaan verdienen met prostitutiewerkzaamheden en haar daarbij ook te ‘helpen’ (zoals nader verfeitelijkt als ‘enige handelingen’ in de bewezenverklaring onder B), heeft de verdachte bovendien handelingen verricht waarvan hij wist dat aangeefster zich daardoor beschikbaar zou stellen tot het verrichten van diensten van seksuele aard.
B.4Artikel 273f, eerste lid, sub 9, van het Wetboek van Strafrecht (feit 1 in de zaak met parketnummer 01-225238-19)
Uit de bewijsmiddelen komt naar ’s hofs oordeel naar voren dat de opbrengst van de prostitutiewerkzaamheden van aangeefster telkens in ‘de pot’ moest worden gedaan, die werd beheerd door de verdachte. Het was uiteindelijk de verdachte die de opbrengsten hield. Het hof heeft met betrekking tot de opbrengsten eerder geoordeeld dat de verdachte aangeefster heeft bewogen om het geld af te staan door middel van de vorenbedoelde dwangmiddelen. Zulks wordt onderschreven door de invloed die de verdachte uitoefende op aangeefster om de prijs van haar prostitutiewerkzaamheden op te drijven, alsmede het feit dat aangeefster het geld altijd in de pot moest doen, alsook dat de verdachte alle inkomsten uit de prostitutie verdiend door aangeefster bijhield in het door de politie inbeslaggenomen roze notitieboekje. Daarmee stelt het hof vast dat de verdachte aangeefster heeft gedwongen en bewogen het geld uit de prostitutiewerkzaamheden aan hem af te staan, hetgeen leidt tot een bewezenverklaring als vermeld onder C.
B.5Artikel 273f, eerste lid, sub 6, van het Wetboek van Strafrecht (feit 1 in de zaak met parketnummer 01-225238-19)
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen is in rechte komen vast te staan dat er sprake is geweest van een uitbuitingssituatie van aangeefster [slachtoffer 1] . Nu de verdachte (het overgrote deel van) de opbrengsten onder zich heeft gehouden, waarbij de verklaring dat dit slechts geschiedde met het doel om de verdiensten vervolgens weer te verdelen – zoals de verdachte eerder heeft verklaard – ongeloofwaardig wordt geacht nu daarvoor geen enkele steun in het procesdossier is te vinden, komt het hof tot de conclusie dat de verdachte eveneens opzettelijk voordeel heeft getrokken uit de uitbuiting van aangeefster, zodat hetgeen onder D ten laste is gelegd wettig en overtuigend bewezen zal worden verklaard.

C.

C.1Verkrachting van [slachtoffer 2] wettig en overtuigend bewezen (feit 2 in de zaak met parketnummer 01-225238-19)
Het hof stelt voorop dat zedenzaken zich doorgaans kenmerken door het feit dat in de regel slechts twee personen aanwezig zijn bij de beweerde seksuele handelingen: het veronderstelde slachtoffer en de veronderstelde dader. Wanneer de veronderstelde dader de seksuele handelingen ontkent, leidt dat in veel gevallen ertoe dat slechts de verklaringen van het veronderstelde slachtoffer als wettig bewijs beschikbaar zijn. Op grond van het bepaalde in artikel 342, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering is echter de enkele verklaring van één getuige (het veronderstelde slachtoffer) onvoldoende om tot een bewezenverklaring te kunnen komen. Hier staat echter tegenover dat in zedenzaken een geringe mate van steunbewijs in combinatie met de verklaringen van het veronderstelde slachtoffer reeds voldoende wettig bewijs van het tenlastegelegde feit kan opleveren.
Het hof dient in voormeld verband te beoordelen of de verklaringen van [slachtoffer 2] betrouwbaar zijn. Daarnaast zal het hof moeten bepalen of voor de beweringen van [slachtoffer 2] voldoende (steun)bewijs in het procesdossier aanwezig is, temeer nu de verdachte telkenmale heeft ontkend dat hij met [slachtoffer 2] seksuele handelingen heeft verricht.
De juistheid van de kern van de tenlastelegging moet – met andere woorden – niet alleen uit de (betrouwbaar bevonden) gebezigde verklaringen van [slachtoffer 2] volgen, maar ook uit ander bewijsmateriaal dat bovendien afkomstig moet zijn uit een andere bron.
De rechtbank heeft met betrekking tot de betrouwbaarheid van de verklaringen van aangeefster [slachtoffer 2] het volgende overwogen:
“Aangeefster heeft verschillende keren een verklaring afgelegd. De rechtbank is van oordeel dat haar verklaring tijdens het informatief gesprek zeden met de politie van 11 juli 2019 op essentiële onderdelen overeen komt met haar aangifte van 17 oktober 2019, het verhoor bij de politie op 2 oktober 2019 en haar verklaring tegenover de rechter-commissaris in mei 2020. Deze verklaringen komen er – kortgezegd – op neer dat ze ergens in augustus, toen zij dertien jaar oud was, door [getuige 4] en [getuige 5] werd opgehaald en naar Helmond werd gebracht. Daar gingen ze met verdachte erbij ‘chillen’ en er werd sterke drank (onder andere raki) gedronken. Op enig moment is ze door verdachte naar een slaapkamer gebracht, waar zij tegen haar wil in seks met verdachte heeft gehad.
De getuigen [getuige 5] en [getuige 4] hebben over het verloop van de avond beiden bij de politie hetzelfde verklaard als aangeefster. Ze hebben haar met de auto opgehaald, zijn naar Helmond gereden, waar ze met verdachte en aangeefster hebben ‘gechilld’ en dat er (veel) werd gedronken. Ze dronken, zo verklaren zowel [getuige 5] als [getuige 4] als aangeefster, raki. Beiden verklaren dat aangeefster aan [getuige 5] heeft verteld dat zij seks heeft gehad met verdachte (…). [getuige 5] verklaart bovendien dat zij die avond zelf gezien heeft dat verdachte naast het bed stond waar aangeefster in lag en dat hij op dat moment zijn broek dicht deed. Ook heeft zij verklaard dat aangeefster haar de dag erna heeft gezegd dat dat geen vrijwillige seks was geweest. Ook bij de rechter-commissaris heeft [getuige 5] dit verklaard. Vriendinnen van aangeefster, te weten [getuige 6] en [getuige 7] hebben eveneens verklaard dat zij kort na die avond van aangeefster hebben gehoord dat zij verkracht was door verdachte. Deze getuigen verklaren bovendien dat aangeefster zeer emotioneel was toen zij vertelde over wat haar was overkomen. Ook de moeder van aangeefster heeft verklaard dat aangeefster haar enkele maanden nadien verteld heeft dat zij was verkracht.
De rechtbank volgt de verdediging niet in het standpunt dat de verklaringen van [getuige 5] en [getuige 4] eveneens als onbetrouwbaar terzijde dienen te worden gelegd. De rechtbank zal geen acht zal slaan op de verklaring die [getuige 4] heeft afgelegd bij de rechter-commissaris. Gelet op de inhoud van het proces-verbaal dat is opgemaakt in verband met de verdenking van het plegen van meineed door [getuige 4] , twijfelt de rechtbank aan de juistheid van die verklaring. Dit geldt echter niet voor de verklaring die [getuige 4] heeft afgelegd bij de politie. Er zijn immers geen aanwijzingen dat die verklaring in strijd met de waarheid is afgelegd. De politieverklaring van [getuige 4] is zijn eerste spontane verklaring, zonder dat hij bevraagd werd. [getuige 4] heeft aangegeven dat zijn verklaring door de verbalisanten verkeerd is weergegeven in het proces-verbaal van verhoor. De rechtbank is echter van oordeel dat die weergave correct is. In het proces-verbaal van verhoor van [getuige 4] , dat heeft plaatsgevonden ter zake van de verdenking van meineed, is woordelijk weergegeven wat op de auditieve opname van zijn verhoor als getuige in de verkrachtingszaak te horen is. Uit die weergave blijkt dat verdachte wel degelijk heeft verklaard wat de verbalisanten als zijn verklaring over die avond dat aangeefster zou zijn verkracht, hebben genoteerd als zijn verklaring. Ook ten aanzien van de verklaringen van [getuige 5] heeft de rechtbank geen aanknopingspunten voor het standpunt dat die niet betrouwbaar zijn. Nadat [getuige 5] door de rechter-commissaris onder ede is gesteld, heeft zij immers een verklaring afgelegd die op hoofdlijnen overeenkomt met haar eerdere verklaring bij de politie en met de verklaring van [getuige 4] bij de politie.
Hoewel de verklaringen van aangeefster, zoals door de verdediging is betoogd, niet volledig gelijkluidend zijn over waar [getuige 4] en [getuige 5] zich (al dan niet in de woning) bevonden op het moment dat zij werd verkracht door verdachte, ziet de rechtbank in die inconsistentie geen aanleiding om de verklaring van aangeefster ongeloofwaardig te achten. Haar verklaring is immers op de essentiële punten wél consistent en vindt bovendien, zoals hiervoor reeds overwogen, steun in de verklaringen van de getuigen [getuige 6] en [getuige 7] , die van aangeefster hebben vernomen wat er die avond is gebeurd. In deze verklaringen wordt ook gesproken over de emotionele toestand waarin aangeefster verkeerde toen zij vertelde over wat haar die avond in die woning in Helmond was overkomen, hetgeen eveneens bijdraagt aan de betrouwbaarheid van de verklaring van aangeefster.
Ook de omstandigheid dat aangeefster volgens [getuige 5] aanvankelijk, kort nadat zij seks zou hebben gehad met verdachte, aan haar gezegd zou hebben dat zij dit zelf ook had gewild – hetgeen overigens door aangeefster steeds stellig is betwist – maakt het voorgaande niet anders. Uit de hiervoor genoemde verklaringen blijkt immers dat aangeefster kort na die avond aan vriendinnen én (later ook) aan [getuige 5] heeft gezegd dat zij de seks met verdachte niet wilde en dat zij daarbij duidelijk van slag en emotioneel was.”
Het hof verenigt zich deze overwegingen van de rechtbank en maakt die tot de zijne. Daarbij komt dat [getuige 5] ter terechtzitting in hoger beroep als getuige is gehoord en dat zij bij die gelegenheid heeft verklaard dat hetgeen zij eerder verklaarde bij de politie en ten overstaan van de rechter-commissaris – na onder ede te zijn gesteld – de waarheid behelst.
Het vorenoverwogene leidt het hof tot het oordeel dat er geen enkele aanleiding is om te veronderstellen dat aangeefster [slachtoffer 2] onwaarachtige verklaringen heeft afgelegd over de seksuele handelingen die door de verdachte zijn gepleegd. De verklaringen van [slachtoffer 2] over hetgeen is voorgevallen vinden immers, zoals hiervoor is overwogen, voldoende steun in de overige bewijsmiddelen. De omstandigheid dat er geen forensische of andere technische bewijsmiddelen in het procesdossier voorhanden zijn, doet daar niet aan af. Het tot vrijspraak strekkende verweer van de verdediging treft derhalve geen doel.
Ook de omstandigheid dat de verdachte, wetende dat [getuige 5] (op verzoek van de verdediging) ter terechtzitting in hoger beroep als getuige zou worden gehoord, haar – zoals tijdens het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep is gebleken – voorafgaand aan de terechtzitting telefonisch heeft benaderd en heeft getracht getuige [getuige 5] te bewegen een ten faveure van hem, verdachte, andersluidende en niet waarachtige verklaring af te laten leggen, sterkt het hof in het oordeel dat er wel degelijk sprake is geweest van door de verdachte gepleegde seksuele handelingen zoals ten laste is gelegd.
Met betrekking tot de datum waarop de verkrachting heeft plaatsgevonden, overweegt het hof als volgt. Tijdens het informatieve gesprek dat op 29 maart 2018 met [moeder slachtoffer 2] , de moeder van aangeefster, is gevoerd, heeft zij te kennen gegeven dat haar dochter afgelopen zomer, in de zomervakantie van 2017, vermoedelijk augustus, iets is overkomen. Aangeefster [slachtoffer 2] is geboren op [geboortedatum slachtoffer 2] en zij heeft in haar aangifte verklaard dat zij dertien jaar oud was toen zij werd verkracht. Hoewel zij op enig moment heeft verklaard dat zij dacht dat de verkrachting in 2016 is gebeurd, heeft zij steeds stellig verklaard dat zij zeker weet dat zij op het moment van de verkrachting dertien jaar oud was. Gelet op het voorgaande kan het naar het oordeel van het hof niet anders zijn dan dat de verkrachting in augustus 2017 heeft plaatsgevonden, zodat het hof de tenlastegelegde periode van 1 augustus 2017 tot en met 31 augustus 2017 bewezen zal verklaren.

D.

D.1Bewezenverklaring van de mishandeling van [slachtoffer 3] (meer subsidiair tenlastegelegde in de zaak met parketnummer 01-281371-19)
Aangever [slachtoffer 3] heeft op 27 mei 2019 aangifte gedaan. Hij verklaarde op 15 mei 2019 te Eindhoven door de verdachte meerdere malen tegen zijn gezicht, hoofd en lichaam te zijn geslagen, waarna hij ten val kwam en vervolgens een aantal trappen kreeg. Aangever [slachtoffer 3] heeft naar aanleiding hiervan onder meer meerdere fracturen in het gezicht opgelopen, zo volgt uit de daarvan opgemaakte medische verklaring van 15 mei 2019.
De verdachte heeft, laatstelijk ten overstaan van het hof, bekend dat hij aangever [slachtoffer 3] met een vuist tegen het hoofd heeft geslagen. Eerder verklaarde de verdachte ook ‘een beetje geduwd en getrokken’ te hebben.
Het hof is met de rechtbank van oordeel dat de medische verklaring inzake het door aangever opgelopen letsel steun biedt aan de aangifte ten aanzien van het meermalen slaan, alsmede aan het tenlastegelegde schoppen/trappen. Uit deze medische informatie volgt immers dat aangever meerdere fracturen in het gezicht heeft opgelopen, evenals drukpijn aan zijn torso. Dat de verdachte aangever slechts één vuistslag in het gezicht heeft gegeven, zoals hij heeft verklaard, acht het hof tegen die achtergrond onaannemelijk. De andersluidende verklaring van de verdachte op dat punt wordt derhalve terzijde gesteld.

E.

Aldus falen alle tot vrijspraak strekkende verweren. Het hof verwerpt mitsdien die verweren van de verdediging in al hun onderdelen.
Resumerend acht het hof, op grond van het vorenoverwogene en de gebezigde bewijsmiddelen – in onderling verband en samenhang bezien en slechts gebruikt tot bewijs van dat bewezenverklaarde feit, of die bewezenverklaarde feiten, waarop die blijkens hun inhoud betrekking hebben – wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder feit 1 en feit 2 primair tenlastegelegde in de zaak met parketnummer 01-225238-19 en het meer subsidiair tenlastegelegde in de zaak met parketnummer 01-281371-19 heeft begaan op de wijze zoals in de bewezenverklaring is vermeld.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde van het in de zaak met parketnummer 01-225238-19 onder feit 1 tenlastegelegde wordt als volgt gekwalificeerd:

mensenhandel.

Het bewezenverklaarde van het in de zaak met parketnummer 01-225238-19 onder feit 2 primair tenlastegelegde wordt als volgt gekwalificeerd:

verkrachting.

Het bewezenverklaarde van het in de zaak met parketnummer 01-281371-19 meer subsidiair tenlastegelegde wordt als volgt gekwalificeerd:

mishandeling.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. De feiten zijn strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezenverklaarde.
Op te leggen straf
Het hof heeft bij het bepalen van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in de hierop gestelde wettelijke strafmaxima en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan mensenhandel, verkrachting en mishandeling.
De verdachte heeft het kwetsbare slachtoffer [slachtoffer 1] in een positie gebracht waarin zij zich beschikbaar moest stellen voor het verrichten van prostitutiewerkzaamheden. Daarbij schuwde de verdachte het niet om geweld en dreigementen te gebruiken. Het dwingen van iemand om in de prostitutie te werken is een vergaande en ontluisterende manier van uitbuiting, waarbij de lichamelijke en geestelijke integriteit van het slachtoffer ondergeschikt wordt gemaakt aan de zucht naar geldelijk gewin van degene die het slachtoffer uitbuit. De verdachte heeft, door te handelen zoals bewezen is verklaard, een grove inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van het slachtoffer en heeft haar lichamelijke integriteit aangetast.
Voorts heeft de verdachte een destijds dertienjarige meisje, het slachtoffer [slachtoffer 2] , verkracht. Het slachtoffer was ten tijde van het incident voor het eerst in haar leven dronken van sterke drank die zij die avond tijdens drankspelletjes met onder meer de verdachte had gedronken. Op enig moment heeft de verdachte haar, toen de overige aanwezigen buiten het zicht waren, mee naar een slaapkamer genomen en haar daar verkracht en daarmee haar maagdelijkheid ontnomen. De verdachte heeft door het bewezenverklaarde handelen, kennelijk puur uit het oogpunt van eigen seksuele behoeftebevrediging, op grove wijze de lichamelijke en psychische integriteit van het slachtoffer ernstig geschonden. Het is een feit van algemene bekendheid dat dergelijk gedrag langdurige en ernstige schade kan toebrengen aan de geestelijke gezondheid van het slachtoffer. Daarnaast bestaat daardoor bij haar de gerede kans op een scheefgroei in de psychoseksuele ontwikkeling en kan het vertrouwen in de medemens ernstig verstoord raken. Uit de ter terechtzitting in hoger beroep voorgedragen slachtofferverklaring komt naar voren dat de gevolgen voor het slachtoffer tot op de dag van vandaag immens zijn.
Ook heeft de verdachte zijn schoonvader mishandeld, door hem met gebalde vuist tegen het hoofd te slaan en hem vervolgens, toen hij door het op hem uitgeoefende geweld op de grond was gevallen, geschopt. Het slachtoffer heeft hierdoor letsel opgelopen, waarvan hij nog geruime tijd klachten heeft ondervonden. Door aldus te handelen heeft de verdachte een inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer.
Gezien het vorenstaande rekent het hof het de verdachte dan ook zeer zwaar aan dat hij heeft gehandeld zoals bewezen is verklaard.
Het hof heeft acht geslagen op de inhoud van het uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 31 augustus 2022, betrekking hebbende op het justitiële verleden van de verdachte, waaruit blijkt dat hij eerder onherroepelijk voor strafbare feiten is veroordeeld. Daaronder bevinden zich veroordelingen ter zake van geweldsdelicten, welke veroordelingen de verdachte er kennelijk niet van hebben weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen.
Voorts heeft het hof acht geslagen op de overige persoonlijke omstandigheden van de verdachte. In dat kader heeft het hof kennisgenomen van de inhoud van de Pro Justitia-rapportage d.d. 6 mei 2020 van psychiater dr. [psychiater] en de aanvulling daarop d.d. 19 maart 2022, alsmede van de inhoud van de Pro Justitia-rapportage d.d. 6 mei 2020 van psycholoog drs. [psycholoog] en de aanvulling daarop d.d. 25 maart 2022. Beide deskundigen concluderen dat bij de verdachte sprake is van een gespecificeerde persoonlijkheidsstoornis met antisociale en narcistische persoonlijkheidskenmerken, welke stoornis ook ten tijde van het tenlastegelegde bestond. Omdat de verdachte het tenlastegelegde ontkent, is volgens de deskundigen niets te zeggen over de doorwerking van de stoornis in de tenlastegelegde feiten, reden waarom er geen advies kan worden gegeven betreffende de mate van toerekeningsvatbaarheid. Voormelde conclusies zijn bevestigd in de aanvullende rapportages.
Het hof heeft tevens kennisgenomen van de inhoud van het reclasseringsadvies van Reclassering Nederland van 28 april 2020. Daaruit komt als conclusie naar voren dat het delictgedrag van de verdachte hardnekkig is en dat aangeboden interventies in het strafrechtelijk kader, daaronder begrepen het tot driemaal inzetten van reclasseringsbegeleiding in het kader van voorwaardelijke invrijheidsstelling, geen soelaas hebben geboden. Wanneer het erop aankwam, maakte de verdachte volgens de reclassering zijn eigen keuzes en was hij niet ontvankelijk voor externe gedragsbeïnvloeding. De verdachte heeft een pro-criminele houding, trekt zich weinig aan van wetten en regels en houdt er geen pro-sociale levensstijl op na, aldus de reclassering. Het recidiverisico wordt door de reclassering op grond van de risicotaxatieinstrumenten als gemiddeld, maar uit professioneel inzicht als hoog ingeschat. Behandelingen of andere interventies, op te leggen in de vorm van bijzondere voorwaarden, zijn in de visie van de reclassering bij voormelde stand van zaken niet geïndiceerd.
Ten overstaan van het hof heeft de verdachte naar voren gebracht dat hij in detentie een opleiding en trainingen heeft gevolgd. De verdachte heeft samen met zijn partner een dochter en stelt steun te hebben aan zijn moeder en zussen.
Anders dan de rechtbank heeft geoordeeld en door de advocaat-generaal is gevorderd, is het hof van oordeel dat niet kan worden vastgesteld dat aan de wettelijke vereisten voor oplegging van de maatregel van terbeschikkingstelling met dwangverpleging is voldaan. Hoewel sprake is van buitengewoon ernstige bewezenverklaarde feiten, kan het hof namelijk niet vaststellen dat de persoonlijkheidsstoornis bij de verdachte, in combinatie met zijn justitiële verleden en hetgeen het hof overigens uit het verhandelde ter terechtzitting is gebleken omtrent zijn persoon, van dien aard is dat kan worden gesproken van een aanzienlijk gevaar voor recidive van ernstige feiten, welk gevaar de conclusie rechtvaardigt dat de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen het opleggen van de maatregel van terbeschikkingstelling noodzakelijk maakt. Het hof ziet met name in de inhoud van de in hoger beroep opgemaakte aanvullende rapportages van deskundigen psychiater dr. [psychiater] en psycholoog drs. [psycholoog] daarvoor onvoldoende grond. Ambtshalve ziet het hof evenmin aanleiding om van de inhoud van die rapporten af te wijken. Het hof zal mitsdien niet overgaan tot oplegging van de maatregel van terbeschikkingstelling met dwangverpleging.
Gezien vorenstaande conclusie, behoeven de door de raadsman van de verdachte bij pleidooi gedane voorwaardelijke verzoeken tot het horen van psychiater dr. [psychiater] en psycholoog drs. [psycholoog] geen bespreking.
Het hof is van oordeel dat, in het bijzonder gelet op de ernst van het bewezenverklaarde, de straffen die in soortgelijke gevallen door dit hof worden opgelegd en uit het oogpunt van vergelding, niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of lichtere sanctie dan een straf die langdurige onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming met zich brengt.
Alles afwegende acht het hof oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van 5 jaren, met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, passend en geboden. Daarbij heeft het hof de binnen de zittende magistratuur ontwikkelde oriëntatiepunten, dienende als indicatie voor een gebruikelijk rechterlijk straftoemetingsbeleid ten aanzien van mensenhandel en verkrachting, tevens in aanmerking genomen.
Het hof ziet voorts, ten behoeve van het voorkomen van nieuwe strafbare feiten, aanleiding om over te gaan tot oplegging van maatregelen strekkende tot beperking van de vrijheid ex artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht, inhoudende dat de verdachte op geen enkele wijze contact zal opnemen, zoeken of hebben met de slachtoffers [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] . Deze contactverboden zullen worden opgelegd voor de duur van vijf jaren. Het hof zal daarbij bepalen dat indien deze verboden worden overtreden, per overtreding één week vervangende hechtenis zal worden toegepast, waarbij de totale duur van de vervangende hechtenis ten hoogste zes maanden bedraagt. Omdat er, gezien de aard van hetgeen bewezen is verklaard en blijkens het verhandelde ter terechtzitting, ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte zich belastend gedraagt jegens een bepaalde persoon of bepaalde personen, meer in het bijzonder voornoemde slachtoffers, zal het hof bevelen dat de maatregelen dadelijk uitvoerbaar zijn.
Overeenkomstig het bepaalde in artikel 359, zesde lid, van het Wetboek van Strafvordering zal het hof ten slotte bepalen dat tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf volledig zal plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1]
De benadeelde partij [slachtoffer 1] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding van een bedrag van € 15.451,20, te vermeerderen met de wettelijke rente. De vordering valt uiteen in de volgende bedragen:
een bedrag van € 18,20 aan reiskosten ten behoeve van de terechtzitting in eerste aanleg;
een bedrag van € 248,00 voor de kosten van een overnachting in het hotel [hotel] te Eindhoven;
een bedrag van € 300,00 voor de huurkosten van een auto;
een bedrag van € 4.885,00 aan gederfde inkomsten, aangezien de benadeelde partij de inkomsten uit haar prostitutiewerkzaamheden aan de verdachte moest afstaan;
een bedrag van € 10.000,00 aan smartengeld.
De advocaat van de benadeelde partij heeft ter terechtzitting in eerste aanleg de vordering verminderd met het bedrag van post i., zodat de vordering die uiteindelijk aan het oordeel van de rechtbank was onderworpen een totaalbedrag in hoofdsom beliep van € 15.433,00, te vermeerderen met de wettelijke rente.
De rechtbank heeft de vordering bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot het bedrag van € 12.385,00 euro, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 18 september 2019 tot aan de dag der algehele voldoening. Het materiële deel aan schadevergoeding is toegewezen tot het bedrag van € 4.885,00 (post iv.) en het immateriële deel aan schadevergoeding is bepaald op het bedrag van € 7.500,00 (post v. gedeeltelijk). De rechtbank heeft de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard in de gevorderde schadeposten ii., iii. en het meerdere van post v.
De advocaat van de benadeelde partij heeft ten overstaan van het hof te kennen gegeven de gehele vordering in hoger beroep te handhaven, met dien verstande dat de vordering wordt verminderd met de posten ii. en iii., zodat het hof daarop geen beslissing meer hoeft te nemen. Thans ligt derhalve nog een bedrag in hoofdsom van € 14.885,00 ter beoordeling voor.
De raadsman van de verdachte heeft primair geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring van de benadeelde partij in haar vordering in verband met de bepleite vrijspraak en subsidiair is verzocht het toe te wijzen bedrag aan schadevergoeding te matigen.
Het hof is uit het onderzoek ter terechtzitting gebleken dat de benadeelde partij [slachtoffer 1] als gevolg van het bewezenverklaarde handelen rechtstreeks materiële en immateriële schade heeft geleden. Het hof overweegt daartoe als volgt.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is naar voren gekomen dat de verdachte in een roze notitieboekje de verdiensten van de benadeelde partij uit haar prostitutiewerkzaamheden bijhield. Dit bedrag saldeert op € 4.885,00. Voorts is genoegzaam komen vast te staan dat de benadeelde partij is gedwongen om haar geldelijke verdiensten aan de verdachte af te staan. Het hof is mitsdien van oordeel dat post iv. geheel voor toewijzing gereed ligt.
Met betrekking tot de gestelde immateriële schade (post v.) overweegt het hof als volgt. Door het bewezenverklaarde handelen van de verdachte is de benadeelde partij gedwongen in de prostitutie te werken. Daartoe heeft de verdachte de benadeelde partij ook geweld toegepast en er zijn bedreigingen jegens haar geuit. Uit productie 1 bij de vordering van de benadeelde partij, te weten een verklaring afkomstig van het Catharina Ziekenhuis te Eindhoven, volgt dat bij de benadeelde partij op 18 september 2019 gevoeligheden aan de linkerzijde van haar borstkas, bultjes op de tong, een klein defect van het slijmvlies in de wang, drukpijn aan de laterale zijde van het rechterbovenbeen, een hematoom op het rechterbovenbeen en een bult op het rechterbovenbeen zijn geconstateerd. Uit de toelichting op de vordering van de benadeelde partij volgt dat de benadeelde partij continu door de verdachte werd gecontroleerd, zij nooit rust had en in angst leefde voor wat er zou gebeuren als zij in de ogen van de verdachte een fout zou maken. Tot op de dag van vandaag ervaart de benadeelde partij volgens haar advocaat de gevolgen van hetgeen haar is overkomen. Zij schrikt geregeld en is wantrouwig geworden. Voorts is het een feit van algemene bekendheid dat slachtoffers van mensenhandel met een component van seksuele uitbuiting geruime tijd te kampen kunnen hebben met psychische klachten.
Het hof is van oordeel dat het gestelde geestelijk letsel dat daardoor is opgetreden (post v.) valt onder het bereik artikel 6:106, eerste lid, onder b, van het Burgerlijk Wetboek. Gelet op de aard en de ernst van het bewezenverklaarde feit en de gevolgen daarvan voor het slachtoffer, alsmede gelet op de bedragen die door Nederlandse rechter in vergelijkbare gevallen zijn toegekend, begroot het hof de immateriële schade die de benadeelde rechtstreeks door het bewezenverklaarde feit heeft geleden naar billijkheid op het gevorderde bedrag van € 10.000,00.
Het vorenoverwogene leidt ertoe dat de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] integraal tot het totaalbedrag van € 14.885,00 (post iv. en post v. geheel) zal worden toegewezen.
Het toe te wijzen bedrag zal, zoals gevorderd, worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 18 september 2019, zijnde de laatste dag van de bewezenverklaarde periode, tot aan de dag der algehele voldoening.
Het hof zal de verdachte, die als de in het ongelijk gestelde partij kan worden aangemerkt, tevens veroordelen in de proceskosten aan de zijde van de benadeelde partij. Voorts zal de verdachte worden veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging van dit arrest door de benadeelde partij nog te maken kosten. Beide kosten worden tot op heden begroot op nihil.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2]
De benadeelde partij [slachtoffer 2] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding van een bedrag van € 7.518,20, te vermeerderen met de wettelijke rente. De vordering valt uiteen in de volgende bedragen:
een bedrag van € 18,20 aan reiskosten ten behoeve van de terechtzitting in eerste aanleg;
een bedrag van € 7.500,00 aan smartengeld.
De rechtbank heeft de vordering bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot het bedrag van € 7.500,00 euro (post ii. geheel), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 31 augustus 2017 tot aan de dag der algehele voldoening. Het meer of anders gevorderde (post i.) is door de rechtbank afgewezen.
De benadeelde partij heeft te kennen gegeven de gehele vordering in hoger beroep te handhaven.
De raadsman van de verdachte heeft primair geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring van de benadeelde partij in haar vordering in verband met de bepleite vrijspraak en subsidiair heeft de verdediging zich gerefereerd aan het oordeel van het gerechtshof.
Het hof is uit het onderzoek ter terechtzitting gebleken dat de benadeelde partij [slachtoffer 2] als gevolg van het bewezenverklaarde handelen rechtstreeks immateriële schade heeft geleden. Het hof overweegt daartoe als volgt.
Immateriële schade komt in dit geval slechts dan voor vergoeding in aanmerking indien deze schade valt onder het bereik van artikel 6:106, eerste lid, aanhef en onder b, van het Burgerlijk Wetboek. Het ligt op de weg van de benadeelde partij om voldoende concrete gegevens aan te voeren waaruit kan volgen dat in verband met de omstandigheden van het geval een psychische beschadiging is ontstaan, waartoe nodig is dat naar objectieve maatstaven het bestaan van geestelijk letsel is of had kunnen zijn vastgesteld. Immateriële schadevergoeding kan in uitzonderlijke gevallen ook worden toegewezen in verband met de bijzondere ernst van de normschending en de gevolgen hiervan voor het slachtoffer, waardoor kan worden gesproken van schending van een persoonlijkheidsrecht en daarmee van aantasting in de persoon.
Het hof is op grond van het onderzoek ter terechtzitting van oordeel dat daarvan sprake is. De benadeelde partij, althans haar advocaat, heeft in dit verband immers gesteld dat zij door de gebeurtenis ernstig is beschadigd in haar emotioneel, psychologisch, maatschappelijk en sociaal functioneren. De benadeelde partij stelt onder meer herbelevingen, nachtmerries, concentratieproblemen, moeite met het uiten en verwerken van emoties en psychotische aanvallen te ervaren na hetgeen haar is overkomen. Zij heeft voorts een posttraumatische stressstoornis opgelopen, waarvoor zij zich wekelijks onder behandeling heeft moeten stellen van een therapeut binnen een instelling voor geestelijke gezondheidszorg. Een en ander is door de benadeelde partij onderbouwd met producties.
Uit de in hoger beroep voorgedragen slachtofferverklaring komt onder meer naar voren dat de benadeelde partij thans nog steeds geregeld terugdenkt aan het bewezenverklaarde voorval en te kampen heeft met de nadelige gevolgen van de verkrachting.
Bovendien stelt het hof vast dat het een feit van algemene bekendheid is dat zedendelicten een ernstige inbreuk op de integriteit en persoonlijke levenssfeer van slachtoffers opleveren en dat slachtoffers nog geruime tijd met de psychische gevolgen daarvan te kampen kunnen hebben, waardoor reeds op die grond kan worden gesproken van schending van een persoonlijkheidsrecht.
Het hof is van oordeel dat het gestelde geestelijk letsel dat daardoor is opgetreden (post ii.) valt onder het bereik artikel 6:106, eerste lid, onder b, van het Burgerlijk Wetboek. Gelet op de aard en de ernst van de bewezenverklaarde feiten en de gevolgen daarvan voor het slachtoffer, alsmede gelet op de bedragen die door Nederlandse rechter in vergelijkbare gevallen zijn toegekend, begroot het hof de immateriële schade die benadeelde rechtstreeks door het bewezenverklaarde feit heeft geleden naar billijkheid op het gevorderde bedrag van € 7.500,00.
Met de rechtbank is het hof van oordeel dat de gevorderde reiskosten (post i.) die de benadeelde partij heeft gemaakt voor het bijwonen van de terechtzitting niet zijn aan te merken als schade die rechtstreeks is geleden door het strafbare feit zoals bedoeld in artikel 51f, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering. De benadeelde partij dient in zoverre in die vordering niet-ontvankelijk te worden verklaard. De benadeelde partij is ter terechtzitting bijgestaan door een gemachtigde (een advocaat), zodat op grond van het bepaalde in artikel 238, tweede lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering de gemaakte reiskosten evenmin als proceskosten voor toewijzing in aanmerking komen.
Het vorenoverwogene leidt ertoe dat de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2] zal worden toegewezen tot een bedrag van € 7.500,00 (post ii. geheel) en dat zij voor het overige niet-ontvankelijk zal worden verklaard in de vordering.
Het toe te wijzen bedrag zal, zoals gevorderd, worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 31 augustus 2017, zijnde de laatste dag van de bewezenverklaarde periode, tot aan de dag der algehele voldoening.
Het hof zal de verdachte, die als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij kan worden aangemerkt, tevens veroordelen in de proceskosten aan de zijde van de benadeelde partij. Voorts zal de verdachte worden veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging van dit arrest door de benadeelde partij nog te maken kosten. Beide kosten worden tot op heden begroot op nihil.
Schadevergoedingsmaatregelen
Op grond van het onderzoek ter terechtzitting heeft het hof in rechte vastgesteld dat door het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade aan de slachtoffers [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] is toegebracht tot de respectievelijke bedragen van € 14.885,00 en € 7.500,00. De verdachte is daarvoor jegens de slachtoffers naar burgerlijk recht aansprakelijk.
Het hof ziet aanleiding om aan de verdachte telkens de maatregel tot schadevergoeding op te leggen ter hoogte van voormelde bedragen, te vermeerderen met de wettelijke rente op de wijze zoals hiervoor is vermeld
,nu het hof het wenselijk acht dat de Staat der Nederlanden schadevergoeding aan de slachtoffers bevordert. Het hof zal daarbij telkens bepalen dat gijzeling voor na te melden duur kan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verschuldigdheid niet opheft.
Beslag
Tijdens het vooronderzoek is een zwarte telefoon (merk iPhone), een roze notitieboekje en een imitatie Rolexhorloge onder de verdachte inbeslaggenomen.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is naar voren gekomen dat de bewezenverklaarde mensenhandel met behulp van de inbeslaggenomen telefoon en het inbeslaggenomen notitieboekje is begaan of voorbereid. Het hof is derhalve van oordeel dat die voorwerpen vatbaar zijn voor verbeurdverklaring. Mitsdien zal het hof daartoe overgaan. Bij die beslissing heeft het hof rekening gehouden met de draagkracht van de verdachte.
Het ongecontroleerde bezit van het imitatie Rolexhorloge is naar het oordeel van het hof in strijd met de wet, aangezien het voorhanden hebben daarvan strijdig is met het intellectuele eigendomsrecht. Het hof zal daarom de onttrekking aan het verkeer bevelen van het inbeslaggenomen imitatiehorloge.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 10, 27, 33, 33a, 36b, 36d, 36f, 38v, 38w, 57, 63, 242, 273f en 300 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.

BESLISSING

Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
verklaart niet bewezen dat de verdachte het in de zaak met parketnummer 01-281371-19 primair en subsidiair tenlastegelegde heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij;
verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het in de zaak met parketnummer 01-225238-19 onder feit 1 en feit 2 primair en in de zaak met parketnummer 01-281371-19 meer subsidiair tenlastegelegde heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt hem daarvan vrij;
verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
5 (vijf) jaren;
beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
legt op de maatregel strekkende tot beperking van de vrijheid inhoudende dat de veroordeelde voor de duur van 5 jaren op geen enkele wijze – direct of indirect – contact zal opnemen, zoeken of hebben met [slachtoffer 1] , geboren op [geboortedatum slachtoffer 1] , en beveelt dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor het geval niet aan de maatregel wordt voldaan, waarbij de duur van deze vervangende hechtenis 1 (één) week bedraagt voor iedere keer dat niet aan de maatregel wordt voldaan en waarbij voorts geldt dat toepassing van de vervangende hechtenis de verplichtingen ingevolge de opgelegde maatregel niet opheft;
legt op de maatregel strekkende tot beperking van de vrijheid inhoudende dat de veroordeelde voor de duur van 5 jaren op geen enkele wijze – direct of indirect – contact zal opnemen, zoeken of hebben met [slachtoffer 2] , geboren op [geboortedatum slachtoffer 2] , en beveelt dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor het geval niet aan de maatregel wordt voldaan, waarbij de duur van deze vervangende hechtenis 1 (één) week bedraagt voor iedere keer dat niet aan de maatregel wordt voldaan en waarbij voorts geldt dat toepassing van de vervangende hechtenis de verplichtingen ingevolge de opgelegde maatregel niet opheft;
beveelt dat de opgelegde maatregelen strekkende tot beperking van de vrijheid dadelijk uitvoerbaar zijn;
verklaart verbeurdde inbeslaggenomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten een zwarte telefoon, merk iPhone (beslagnummer G1558421) en een roze notitieboekje (beslagnummer G1559020);
beveelt de
onttrekking aan het verkeervan het inbeslaggenomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten een imitatie Rolexhorloge (beslagnummer G1558437);
wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer 1] ter zake van het in de zaak met parketnummer 01-225238-19 onder feit 1 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 14.885,00 (zegge: veertienduizend achthonderdvijfentachtig euro)bestaande uit € 4.885,00 (zegge: vierduizend achthonderdvijfentachtig euro) als vergoeding van materiële schade en € 10.000,00 (zegge: tienduizend euro) als vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 18 september 2019 tot aan de dag der algehele voldoening;
veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij [slachtoffer 1] gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil;
legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat der Nederlanden, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer 1] , ter zake van het in de zaak met parketnummer 01-225238-19 onder feit 1 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van
€ 14.885,00 (zegge: veertienduizend achthonderdvijfentachtig euro)bestaande uit € 4.885,00 (zegge: vierduizend achthonderdvijfentachtig euro) aan materiële schadevergoeding en € 10.000,00 (zegge: tienduizend euro) aan immateriële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 18 september 2019 tot aan de dag der algehele voldoening, en bepaalt dat gijzeling voor de duur van ten hoogste 109 (honderdnegen) dagen kan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verschuldigdheid van de schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft;
bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen ten gunste van [slachtoffer 1] heeft voldaan, de andere in zoverre vervalt;
wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer 2] ter zake van het in de zaak met parketnummer 01-225238-19 onder feit 2 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 7.500,00 (zegge: zevenduizend vijfhonderd euro)als vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 31 augustus 2017 tot aan de dag der algehele voldoening;
verklaart de benadeelde partij [slachtoffer 2] voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering;
veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij [slachtoffer 2] gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil;
legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat der Nederlanden, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer 2] , ter zake van het in de zaak met parketnummer 01-225238-19 onder feit 2 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van
€ 7.500,00 (zegge: zevenduizend vijfhonderd euro)aan immateriële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 31 augustus 2017 tot aan de dag der algehele voldoening, en bepaalt dat gijzeling voor de duur van ten hoogste 72 (tweeënzeventig) dagen kan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verschuldigdheid van de schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft;
bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen ten gunste van [slachtoffer 2] heeft voldaan, de andere in zoverre vervalt.
Aldus gewezen door:
mr. A.J.M. van Gink, voorzitter,
mr. S. Riemens en mr. A.C. Bosch, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. lic. J.N. van Veen, griffier,
en op 13 oktober 2022 ter openbare terechtzitting uitgesproken.