ECLI:NL:GHSHE:2022:3448

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
27 september 2022
Publicatiedatum
11 oktober 2022
Zaaknummer
20-000656-20
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vrijspraak in zedenzaken met minderjarige slachtoffers

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een vrijspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant in een zedenzaken waarbij de verdachte, de vader van de slachtoffers, wordt beschuldigd van ontuchtige handelingen met zijn dochters, [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2]. De rechtbank had de verdachte vrijgesproken van de tenlastegelegde feiten, maar de officier van justitie heeft hoger beroep ingesteld. Het Gerechtshof 's-Hertogenbosch heeft op 27 september 2022 uitspraak gedaan. De zaak betreft twee incidenten: het eerste vond plaats tussen 1 juni 2011 en 1 april 2012, waarbij [slachtoffer 1] werd betast en gemasseerd door haar vader, en het tweede incident vond plaats in de periode van 30 juni 2013 tot en met 31 juli 2013 in Frankrijk, waarbij [slachtoffer 2] werd betast in een zwembad. Het hof heeft de verklaringen van de slachtoffers als consistent en betrouwbaar beoordeeld, en heeft geoordeeld dat er voldoende bewijs is voor de bewezenverklaring van de feiten. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijf maanden, waarvan drie maanden voorwaardelijk, en moet een schadevergoeding betalen aan [slachtoffer 1].

Uitspraak

Parketnummer : 20-000656-20
Uitspraak : 27 september 2022
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Middelburg, van 21 februari 2020, in de strafzaak met parketnummer
02-688170-15 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats 1] op [geboortedag] 1970,
wonende te [adres 1] .
Hoger beroep
De meervoudige strafkamer van de rechtbank Zeeland-West-Brabant heeft de verdachte bij vonnis waarvan beroep vrijgesproken van het onder 1 en 2 primair en subsidiair tenlastegelegde. Voorts heeft de rechtbank de benadeelde partij [slachtoffer 1] niet-ontvankelijk verklaard in de vordering (tot schadevergoeding).
De officier van justitie heeft tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende:
  • de verdachte van het onder 2 primair tenlastegelegde zal vrijspreken;
  • het onder 1 en 2 subsidiair tenlastegelegde bewezen zal verklaren;
  • de verdachte zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 9 maanden, waarvan 3 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren;
  • de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] geheel zal toewijzen, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De verdediging heeft primair integrale vrijspraak bepleit. Subsidiair, indien het hof komt tot een bewezenverklaring, heeft de verdediging een strafmaatverweer gevoerd. Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] heeft de verdediging primair bepleit dat het hof de vordering geheel zal afwijzen en subsidiair de post ‘studievertraging’ zal afwijzen en de post ‘reiskosten’ zal toewijzen.
Vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd omdat het niet te verenigen is met de hierna te geven beslissing.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
1.
hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 juni 2011 tot en met 1 april 2012 te Zierikzee, gemeente Schouwen-Duiveland, door geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) en/of bedreiging met geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) zijn kind, te weten [slachtoffer 1] , heeft gedwongen tot het plegen en/of dulden van een of meer ontuchtige handeling(en), bestaande uit het betasten en/of masseren van de borst(en) van die [slachtoffer 1] en/of het masseren van het naakte bovenlijf van die [slachtoffer 1] en/of het laten betasten door die [slachtoffer 1] van zijn, verdachtes, stijve penis en bestaande dat geweld of die andere feitelijkhe(i)d(en) en/of die bedreiging met geweld of die andere feitelijkhe(i)d(en) uit het feit dat verdachte de vader van die [slachtoffer 1] is en daarmee fysiek en geestelijk overwicht op die [slachtoffer 1] had en/of het vastpakken van de polsen van die [slachtoffer 1] en/of het op die [slachtoffer 1] gaan zitten;
2.
primairhij in of omstreeks de periode van 30 juni 2013 tot en met 31 juli 2013 te Frankrijk, met zijn kind, te weten [slachtoffer 2] geboren [geboortedatum 1] , die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige handeling(en) heeft gepleegd, die bestond(en) uit of mede bestond(en) uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer 2] , hebbende verdachte zijn vinger(s) in de vagina van die [slachtoffer 2] geduwd/gebracht;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij in of omstreeks de periode van 30 juni 2013 tot en met 31 juli 2013 te Frankrijk, met zijn kind, te weten [slachtoffer 2] geboren [geboortedatum 1] , die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige handeling(en) heeft gepleegd, bestaande uit het betasten van de vagina, althans de schaamstreek, van die [slachtoffer 2] ;
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Vrijspraak
Met de advocaat-generaal en de verdediging is het hof van oordeel dat uit de stukken van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep niet voldoende wettig en overtuigend bewijs aanwezig is voor het onder 2 primair tenlastegelegde zodat de verdachte daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 subsidiair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
1.
hij op tijdstippen in de periode van 1 juni 2011 tot en met 1 april 2012 te Zierikzee, gemeente Schouwen-Duiveland, door geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) zijn kind, te weten [slachtoffer 1] . heeft gedwongen tot het dulden van een of meer ontuchtige handelingen, bestaande uit het betasten en/of masseren van de borsten van die [slachtoffer 1] en bestaande dat geweld of die andere feitelijkhe(i)d(en) uit het feit dat verdachte de vader van die [slachtoffer 1] is en daarmee fysiek en geestelijk overwicht op die [slachtoffer 1] had en/of het op die [slachtoffer 1] gaan zitten;
2.subsidiair
hij in de periode van 30 juni 2013 tot en met 31 juli 2013 te Frankrijk, met zijn kind, te weten [slachtoffer 2] . geboren [geboortedatum 1] , die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen heeft gepleegd, bestaande uit het betasten van de vagina, althans de schaamstreek, van die [slachtoffer 2] .
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen [1]
Elk bewijsmiddel wordt – ook in zijn onderdelen – slechts gebruikt tot bewijs van dat bewezenverklaarde feit, of die bewezenverklaarde feiten waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
1.
Het proces-verbaal informatief gesprek zeden d.d. 10 maart 2014, dossierpagina's 9-12, voor zover inhoudende als relaas van de verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] :
(dossierpagina 9)
Datum van het gesprek: 6 maart 2014.
Informatief gesprek met: Arienne [slachtoffer 1] , geboren op [geboortedatum 2] te [geboorteplaats 2] .
(dossierpagina 10)
Haar vader heeft twee jaar geleden aan haar gezeten. Niet alleen een arm om haar heen, maar ook aan haar borsten. Ze zaten toen in een periode waarin haar moeder nogal moe was en vroeg naar bed ging. [slachtoffer 1] vond het toen leuk om beneden nog wat tv-series te kijken. Op een gegeven moment kwam hij ineens bij haar op de bank zitten. [slachtoffer 1] had nooit een goede band met haar vader gehad, maar opeens konden ze samen wel ineens goed praten. Daar kwam later bij dat hij een arm om haar heensloeg.
Dat werd steeds erger, tot in februari 2013
(hof begrijpt: februari 2012). Ze kwam toen thuis van een hele dag werk. Ze liep stage en het was rond carnaval. Ze kwam thuis en hij zat op bed. Ze moest bij hem op bed komen zitten. Ze kon zich toen eigenlijk niet verweren. Ze moest zich uitkleden. Ze bevriest dan helemaal. Ze was toen 18 jaar. Hij ging haar toen zogenaamd masseren. Daarvoor moest ze haar kleren en bh uitdoen. Hij heeft haar aangeraakt aan haar borsten, zowel over haar kleren heen als eronder of zonder kleren aan.
De laatste keer dat er iets gebeurde was voor haar het heftigst. Dit was ook de keer dat ze zich helemaal moest uitkleden. Ze moest toen ook haar bh uitdoen. Hij vroeg haar ook of ze bij hem in bed bleef slapen. Dat is niet gebeurd.
Waar is het gebeurd : [adres 2] .
Wie is de verdachte : [verdachte] (vader)
Hoe, waar en wanneer is het feit bekend geworden: Ze heeft het eerst verteld tegen [getuige 1] . Daarna heeft ze het met haar moeder
(het hof begrijpt, gelet op bewijsmiddel 8: mw. [getuige 2] )besproken.
2.
Het proces-verbaal van aangifte d.d. 27 mei 2015, dossierpagina's 21-28, voor zover inhoudende als verklaring van [slachtoffer 1] (het hof begrijpt: roepnaam [slachtoffer 1] ) [slachtoffer 1] , geboren op [geboortedatum 2] :
(dossierpagina 21)
Plaats delict : [adres 2] , binnen de gemeente Schouwen-Duiveland.
Dit verhoor wordt in vraag-antwoord vorm opgenomen.
V: Vraag;
A: Antwoord;
O: Opmerking.
(dossierpagina 22)
V: Tegen wie wil je aangifte doen?
A: Tegen mijn vader, [verdachte] , maar we noemen hem [verdachte]
(…).
V: Waarvan wil je aangifte doen?
A: Hij heeft mij aangerand.
(dossierpagina 23)
V: Hoe was het contact met je moeder?
A: Moeilijk. Er was wel contact, maar het was gewoon moeilijk. De communicatie was moeilijk. Achteraf stond iedereen onder grote druk. Druk van mijn vader voornamelijk. Dat je niks waard bent. Dat je niks mag. De druk van mijn vader lag in het feit dat hij binnen in het gezin als een wandelende encyclopedie werd gezien. Hij wist alles. Hij keek altijd bij werkstukken of het goed was. Soms moest dan het hele werkstuk aangepast worden omdat hij dat wilde. Hij zei dan dat we dom waren. Mijn vader was in een woord gezegd dominant.
V: Hoe was het contact met je vader?
A: Hij ging ’s morgensvroeg weg en kwam ’s avonds laat thuis. Later is dat wel iets veranderd toen mijn moeder ging werken. We mochten nooit iets. Hij zat vaak achter zijn laptop. Als wij iets wilden, dan mocht dat niet.
(…)
A: (…) Wat ik wel weet is dat hij alles, maar dan ook alles, van ons natrok.
(dossierpagina 24)
V: Het feit waarvan je aangifte wilt doen, in welke periode is dat gebeurd?
A: In de periode van 2011. Ik was toen 18 jaar. Het begon in het voorjaar. Ik kreeg toen meer contact met mijn vader. We konden toen goed opschieten met elkaar. Het leek alsof we tijd met elkaar aan het inhalen waren. We keken ook beiden naar een serie op TV Nikita, wat we allebei leuk vonden. Het contact kwam voornamelijk door mij. Het was in die tijd pittig op school en ik had mijn ouders nodig om mij daarbij te helpen. Mijn vader hielp me bij het huiswerk en daardoor kreeg ik meer contact met mijn vader.
V: Hoe is dat begonnen?
A: Op den duur ging ik bij mijn vader op de bank zitten om huiswerk te doen. Hij zat aan de ene kant van de bank met zijn laptop en ik aan de andere kant met mijn laptop. Als ik dan vragen had over mijn huiswerk schoven we naar elkaar toe zodat hij die vraag kon uitleggen en beantwoorden.
Op een gegeven moment raakte hij bij zo'n moment mijn borst aan, de bovenzijde van mijn borst, over de kleren heen. Dat is meerdere keren gebeurd. Er ging een hele tijd overeen dat het weer gebeurde, dat was geloof ik ergens in november. Later ging hij ook kleren uittrekken. Hij zei dan dat dat moest van mijn moeder omdat het de was in moest. Mijn moeder ging in die tijd vroeg naar bed omdat ze moe was. Hij zat dan in zijn onderbroek op de bank. Ik heb hem nog gezegd iets meer aan te trekken. Hij humde dan wat maar hij bleef gewoon zitten. Mijn vader vraagt nooit wat, maar die zegt het op een gebiedende toon. Je doet het dan ook, je hebt geen keuze bij hem. Ik zat toen met een theorieboekje op de bank. Hij vroeg of ik naast hem kwam zitten. Ik moest tussen zijn benen komen zitten. Hij tikte dan met zijn hand tussen zijn benen zodat hij op die manier liet zien dat ik daar moest komen zitten. Ik ben tussen zijn benen gaan zitten. Ik zat daar dus tussen met mijn auto-theorieboekje. Hij zat met zijn linkerbeen op de bank en met zijn rechterbeen op de grond. Toen deed hij weer zijn hand achter mijn schouder en keek zo in mijn boekje. Hij zat dan zo aan mijn borst. Hij legde zijn handpalm op mijn linkerborst. Hij deed dat elke keer. Ik heb zijn hand wel weggeveegd met mijn hand. Ik zei daarbij: 'Doe eens niet?'. Dan legde hij daarna zijn hand weer terug op mijn borst. Ik heb tot twee of drie keer zijn hand weggeveegd.
V: En toen?
A: Vanaf dat moment is het vaker voorgekomen dat ik tussen zijn benen kwam te zitten en dat hij mijn nek en schouders ging masseren. Hij ging dan achter mij zitten en wrong zich er tussen, of ik dat nu wilde of niet. Voordat hij dat deed ging hij wel altijd controleren of mijn moeder sliep.
Ik weet nog dat het tussen november en kerst was
(het hof begrijpt: 2011). Dat weet ik nog omdat we vlak voor de kerst naar
(dossierpagina 24)
Parijs gingen met het hele gezin, zonder mijn oudste zus. Op de terugweg legde mijn vader zijn hand op de binnenkant van mijn been. Mijn moeder heeft dat toen gezien en heeft mij op dat moment gevraagd: ‘Vind je dat prettig, [slachtoffer 1] ?’. Ik heb mijn schouders opgehaald en heb gedaan alsof ik sliep. Dat deed ik omdat ik bang was.
V: Hoe ging dat uitkleden?
A: Eerst zei hij dat hij mij beter kon masseren als mijn shirt uit was. Hij was op dat moment al bezig ook mijn shirt omhoog te doen. Later is het geworden dat ook mijn bh uit moest. Volgens mij is het twee of drie keer geweest dat mijn shirt uit moest en daarna was het bijna elke week dat mijn bh uit moest. Elke week op zondag kwam hij achter me zitten en ging hij me masseren. Ik vond dat niet fijn.
V: En toen?
A: Tot vastenavond. Mijn moeder was dat weekend weg om te lopen met een vriendin. Ik kwam thuis en moest bij hem op bed komen zitten. Hij lag in zijn onderbroek op bed. Hij zei: 'Kom eens zitten'. Toen ben ik daar gewoon gaan zitten. Hij lag daar zittend en ik ook zo. Ik lag op mijn moeders plek met mijn benen op bed. Hij wrong zich er weer tussen zoals hij dat op de bank deed, dat ik tussen zijn benen moest zitten. Hij ging weer mijn schouders masseren en hij zei dat het voor mij waarschijnlijk een zware avond was geweest omdat ik op de grond moest zitten. Ik moest mijn t-shirt uittrekken. We gingen weer masseren, mijn nek en mijn rug. Ik moest mijn bh uitdoen. Toen ging hij verder met masseren. Toen ging hij achter mij vandaan. Ik moest mijn broek uitdoen. Hij zei: ‘Doe je broek uit’. Hij deed het licht uit en de deur dicht. Hij kwam weer op bed. Toen ging hij verder met masseren. Ik had inmiddels mijn
(dossierpagina 26)
broek uitgedaan. Ik had alleen nog mijn onderbroek aan. Ik lag op mijn buik op het bed, dat moest. Dat zei hij. Hij zei: ‘Ga op je buik liggen’. Hij ging mijn rug masseren. Ik moest me omdraaien en toen ging hij mijn borsten masseren. Hij zat op me, zijn benen aan allebei de kanten van mij, met zijn billen hing hij boven me. Ik heb hem van me afgeduwd. Hij zei toen: 'Blijf bij me slapen''. Ik zei: 'Nee, ik ga naar mijn eigen bed' en ik ben ook naar mijn kamer gegaan en heb daar mijn deur gebarricadeerd.
V: En toen?
A: Ik ben gelijk iemand gaan mailen. [getuige 1] . Dat is een vrouw waar ik regelmatig kwam. Ik kon goed met haar praten en zij komt uit Heinkenszand.
Zij werd in die tijd aanbevolen voor [naam] . Dat deed ze ook vaak.
V: Hoe komt het dat je haar bent gaan mailen?
A: Omdat zij de enige was die ik op dat moment vertrouwde.
Zij zei toen dat dat niet hoorde en toen ben ik het gaan vertellen aan mijn moeder.
Ik heb het mijn moeder verteld bij [getuige 1] thuis.
3.
Een informatiestaat SKDB-persoon d.d. 12 september 2017 betreffende de (historische) adresgegevens van de verdachte, voor zover inhoudende:
(…)
Historische BRP-adresssen:
Vanaf : 23-01-2015
Woonadres : [adres 3]
Postcode en woonplaats : [adres 3]
Gemeente en land : Tholen, Nederland
Vanaf : 12-06-2000
Woonadres : [adres 2]
Postcode en woonplaats : [adres 2]
Gemeente en land : Schouwen-Duiveland, Nederland
4.
Het proces-verbaal informatief gesprek zeden d.d. 17 april 2014, dossierpagina's 5-8, voor zover inhoudende als relaas van de verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 3] :
(dossierpagina 5)
Informatief gesprek met [slachtoffer 2] , geboren op [geboortedatum 1] te [geboorteplaats 3] .
[slachtoffer 2] geeft aan dat ze vorig jaar (begin juli) met haar ouders en zusje naar Zuid-Frankrijk op vakantie is geweest.
(dossierpagina 6)
Het was de eerste week van de zomervakantie. Ze hadden de vakantie in een stacaravan op een camping. In het zwembad van de camping is haar vader handtastelijk geweest. Het zwembad was niet zo groot en er waren op dat moment geen andere mensen in het zwembad. Ze waren met z'n drieën in het zwembad: vader, [slachtoffer 2] en haar zusje. Ze waren aan het spelen, wat aan het stoeien in het water, door aan elkaar te trekken en elkaar onder water te duwen. Op een gegeven moment voelde ze iets in haar broekje. Ze merkte dat haar vader zijn hand in haar broekje deed en aan haar vagina zat. Hij deed dit twee of drie keer. Toen hij dit deed heeft ze zijn hand weggeduwd. [slachtoffer 2] durfde er niets van te zeggen. Het was immers haar vader. Op dat moment bemerkte ze dat haar zusje het zwembad inmiddels was uitgegaan. Ook [slachtoffer 2] is toen het zwembad uitgegaan.
[slachtoffer 2] heeft het diezelfde dag na het avondeten aan haar moeder verteld tijdens een wandelingetje. [slachtoffer 2] heeft het hele verhaal aan haar moeder verteld.
’s-Avonds zijn haar ouders nog bij haar gekomen en heeft haar vader zijn excuses aangeboden.
Waar is het gebeurd : Zuid Frankrijk op een camping.
Wanneer is het gebeurd : in de periode juni/juli 2013.
Wie is de verdachte : vader.
(dossierpagina 7)
Afhankelijkheidsrelatie: ja, biologische vader.
5.
Het proces-verbaal van aangifte d.d. 21 april 2015, dossierpagina’s 13-19, voor zover inhoudende als verklaring van [slachtoffer 2](het hof begrijpt: roepnaam [slachtoffer 2] )[slachtoffer 2] :
(dossierpagina 13)
Plaats delict : Frankrijk, [camping] in de buurt van de Alpen.
Pleegdatum : op/omstreeks juli 2013.
Dit gesprek wordt uitgevoerd in de vraag en antwoordstijl.
V: Vraag;
A: Antwoord;
O: Opmerking verbalisanten.
(dossierpagina 14)
V: Hoe heten je zussen?
A: [betrokkene 1] , [slachtoffer 1] en (--).
V: De naam van je vader?
A: Hij heet [verdachte] . Nou, hij heet [verdachte] , maar hij noemt zich [verdachte] .
(dossierpagina 15)
V: Is er een keer iets gebeurd of meerdere keren?
A: Een keer.
V: Wanneer is dat gebeurd?
A: In de zomervakantie, toen we op vakantie waren in Frankrijk. Het is in de zomer van 2013 geweest.
V: Wanneer was dat?
A: Ik weet niet precies de datum, maar het was rond 10 juli want mijn zusje is dan jarig en toen was dat ook zo in Frankrijk.
V: Vertel eens alles daarover?
A: Die dag dat het gebeurde ging ik met mijn zusje en mijn vader zwemmen. Mijn moeder was bij de caravan. Mijn vader en mijn zusje waren aan het stoeien en op een bepaald moment was zij weggegaan. Ik heb dat niet gemerkt. Op een gegeven moment ging mijn vader met zijn hand in mijn broekje. Ik vroeg toen: ‘Waar is [betrokkene 1] ?’. Hij zei: ‘Ik weet het niet’. Ik ben toen snel uit het water gegaan en heb gezegd dat ik ging zoeken. Ik ben toen naar de caravan gegaan.
V: En toen?
A: Toen gingen we eten. Ik was best stil onder het eten en mijn moeder vroeg wat er aan de hand was. Ik vroeg of ze na het eten met mij een stukje wilde gaan wandelen. Dat was goed.
(dossierpagina 16)
Ik heb het toen tegen mijn moeder gezegd.
V: Waren er verder nog andere mensen in het zwembad?
A: Nee.
V: Wat had je aan in het zwembad?
A: Een bikini.
V: Met wat ging hij waar naar binnen.
A: Met zijn vingers bij mijn vagina.
V: Hoe weet je dat het zijn vingers waren?
A: Omdat hij met zijn hand in mijn broekje zat.
V: Waar stonden jullie, of was je aan het zwemmen?
A: Ik was aan het stoeien om hem onder water te krijgen en toen hield hij mij vast.
V: Waar stond hij ten opzichte van jou?
A: Schuin voor mij met zijn gezicht naar mij toe. Hij stond misschien een halve meter van mij af.
(dossierpagina 17)
(…)
A: Een ding wist ik wel, dat ik het niet fijn vond.
(dossierpagina 18)
V: Wat had het voor jou voor gevolgen dat dit is gebeurd?
A: Dat ik best wel bang ben voor sommige mensen, mannen.
6.
Een akte van de gemeente Goes (NL), aktenummer 101011, dossierpagina 20, op 6 december 1999 opgemaakt en ondertekend door [verbalisant 4] , ambtenaar van de burgerlijke stand, voor zover inhoudende de aangifte van geboorte van:

KIND

Geslachtsnaam : [slachtoffer 2]
Voornamen : [slachtoffer 2]
Dag van geboorte : [geboortedatum 1]
Plaats van geboorte : [geboorteplaats 3]
Geslacht : vrouwelijk
OUDERS
Geslachtsnaam vader : [verdachte]
Voornamen vader : [verdachte]
Geslachtsnaam moeder : [getuige 2]
Voornamen moeder : [getuige 2] .
7.
Het proces-verbaal van verhoor getuige bij de rechter-commissaris d.d. 15 januari 2018, voor zover inhoudende als verklaring van [slachtoffer 2](het hof begrijpt: roepnaam [slachtoffer 2] )[slachtoffer 2] :
Het klopt dat ik in 2013 op vakantie ben geweest in Frankrijk. Ik was daar met mijn vader, moeder en mijn kleine zusje
(het hof begrijpt: [betrokkene 1] ). Er was een zwembad op die camping. In dat zwembad waren mijn vader, mijn kleine zusje en ik aan het stoeien. Op den duur ging mijn vader iedere keer met zijn hand in mijn zwembroekje. Ik heb zijn hand een paar keer weggeduwd. Ik merkte dat mijn kleine zusje het zwembad uit was. Ik heb toen als smoes gevraagd waar zij was en ben er uitgegaan om haar zogenaamd te zoeken.
Ik heb het als eerste tegen mijn moeder verteld na het eten. We gingen toen een rondje lopen.
Elke keer als mijn vader zijn hand in mijn zwembroekje deed raakte hij mijn vagina aan. Ik heb zijn hand toen een paar keer weggeduwd.
( De rechter-commissaris merkt op dat de getuige begint te huilen).Hij heeft mijn vagina aan de buitenkant aangeraakt, niet aan de binnenkant.
8.
Het proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 15 juli 2015, dossierpagina's 31-39, (met bijlagen, dossierpagina’s 40-46 bestaande uit dagboekaantekeningen van [getuige 2] ), voor zover inhoudende als verklaring van [getuige 2] :
(dossierpagina 31)
Het verhoor wordt in vraag-antwoord afgenomen en zoveel mogelijk letterlijk weergegeven.
V: Vraag;
A: Antwoord;
O: Opmerking.
(dossierpagina 32)
V: Uit welk huwelijk zijn uw beide dochters [slachtoffer 2]
(het hof begrijpt: [slachtoffer 2] )en [slachtoffer 1] geboren?
A: Met [verdachte] , met hun vader. Ik heb maar 1 partner gehad. Zijn achternaam is [verdachte] , hij is geboren op [geboortedag] 1970.
V: Hoe was uw huwelijk met [verdachte] voordat er wat speelde waarvan uw dochters aangifte hebben gedaan?
A: We waren geen gelijkwaardige partners.
V: Waar bestond die ongelijkwaardigheid uit?
A: De ongelijkwaardigheid bestond uit een druk van hem uit. Dat heeft hij niet bewust gedaan, maar die was er wel want we waren geen gelijkwaardige partners. De kinderen hebben dat ook ervaren. Ik heb een dagboek bijgehouden en daar las ik het ook in terug.
V: Wat voor druk was het dan?
A: Hij is verbaal erg sterk. Als hij binnenkomt heeft hij al iets van dat je tegen hem op kijkt. Hij was niet fysiek of hij kleineerde ons niet, maar in discussies gingen zijn argumenten altijd over die van ons, mij en die van de kinderen, heen. Het waren ook kleine dingen zoals na het opleggen van de telefoon, dan zei hij hoe hij het had gedaan. Ik ben een pleaser dus voor mij was dat belangrijk. Ik heb gezegd dat als je hoofd boven het maaiveld uitkwam, dan ging die eraf.
V: Hoe was de seks nadat de kinderen waren geboren?
( dossierpagina 33)
A: Ik was degene die dat met periodes afgehouden heeft.
Het voelde niet goed. Volgens mij is het op en neer gegaan.
Dat heeft hij wel als reden genoemd waarom het met die meiden is gebeurd.
(dossierpagina 34)
V: Wanneer hoorde u voor het eerst van wat er met [slachtoffer 2] gebeurd was?
A: Bij [slachtoffer 2] was het direct daarna. We waren op vakantie. Het was de eerste dag dat we daar waren. Ze waren samen gaan zwemmen in de middag. Ze kwam naar mij toe en zei dat ze wilde praten. We zijn eerst gaan eten en ik heb tegen haar gezegd dat we daarna gaan wandelen en dat ze daarna kon gaan vertellen.
O: Getuige pakt een kopie van haar dagboek om de datum te noemen. Ze heeft stukken gekopieerd waarvan ze dacht dat deze relevant kunnen zijn. Deze worden als bijlage toegevoegd aan dit proces-verbaal
(hof: zie bewijsmiddel 9).
V: Wanneer was dat?
A: Het is de dag voor 1 juli geweest en daar staat gisteravond. Het moet dan dus 30 juni zijn geweest.
V: Waar was dat?
A: In Frankrijk, een camping in de Franse Alpen.
V: Hoe ging dat?
A: Ik was in de caravan en [verdachte]
(het hof begrijpt: de verdachte)was met de jongste twee zwemmen. [slachtoffer 2] kwam vrij snel terug uit het zwembad. Ze heeft op een gegeven moment gezegd dat ze met mij wilde praten. Ik heb gezegd dat we eerst gingen eten en dat we daarna zouden praten.
V: Op welke manier vertelde zij dat u?
A: Ze heeft tegen mij gezegd dat papa aan haar had gezeten. Het is in het zwembad gebeurd. Papa had zijn hand in haar zwembroek gestopt in het zwembad. Zij heeft de hand een aantal keer weggeduwd en de hand kwam steeds weer terug. De hand kwam bij haar vagina.
(dossierpagina 35)
A: Ze is de hele vakantie niet meer wezen zwemmen behalve met mij. Ze wilde ook niet meer alleen zijn met haar vader.
V: Wat werd er door u tegen [verdachte] gezegd?
A: Wat [slachtoffer 2] tegen mij gezegd heeft.
V: Wat kunt u vertellen over het gedrag van [slachtoffer 2] vanaf het moment dat dat met haar gespeeld heeft ten opzichte van daarvoor?
A: Depressiever.
(dossierpagina 36)
V: Wanneer hoorde u over het feit was er met [slachtoffer 1] is gebeurd?
A: Dat is 16 februari 2012 geweest. Ze vertelde dat het al sinds het jaar daarvoor in november 2011 begonnen was.
V: Waar was dat, dat ze het vertelde?
A: Bij een [naam] therapeut
(het hof begrijpt in samenhang met bewijsmiddel 2: [getuige 1] ). Ik had haar afgezet in Heinkenszand en had stage in Middelburg. Ze zou zelf met de bus teruggaan. Ik was een kwartier in Middelburg toen ze belde dat ik terug moest komen om iets te vertellen.
We waren in de kerstvakantie van 2011 naar Parijs geweest. Ik zat op de terugweg naar huis achterin de auto bij mijn jongste. Ik zat op de middelste plek van de achterbank. [slachtoffer 1] zat voorin naast [verdachte] . Ik zag toen dat [verdachte] zijn hand op haar been legde. De hand lag vrij hoog op haar been. De hand ging omhoog op haar been zoals hij bij mij ook weleens deed. Bij mij ging zijn hand dan omhoog mijn kruis in. Ik zag dat [slachtoffer 1] een lichamelijke reactie had. Iets van verstijven. Ik kon niet zien of [verdachte] dat toen ook bij [slachtoffer 1] deed. Ik heb tegen [slachtoffer 1] gezegd dat ze het moet zeggen als ze het niet fijn vindt.
V: Op welke manier vertelde zij het u?
A: Ik was in de voorjaarsvakantie 2012 een weekend wandelen zonder kinderen en man. Ze moest zich thuis daarna uitkleden, haar t-shirt en bh. Hij masseerde haar toen. Hij heeft toen aan haar borsten gezeten. Hij heeft gevraagd of ze het licht uit moesten doen. Hij heeft ook over haar heen gezeten op het moment dat hij haar rug aan het masseren was. Vanaf november
(het hof begrijpt: 2011)heeft het zich opgebouwd. Als ik dan 's avonds om 21:30 uur naar bed ging. Toen was Nicita op televisie, een politieserie. Dat keken ze samen. Dan deed hij zijn kleren uit, op zijn onderbroek na. Hij legde dan zijn arm om haar heen en zijn hand lag dan op haar borst. Op een gegeven moment heeft hij gevraagd of zij tussen zijn benen kwam zitten.
(dossierpagina 37)
Het is eigenlijk begonnen met het leren voor haar theorie van haar rijbewijs. [verdachte] heeft haar geholpen en er is toen contact gekomen tussen [slachtoffer 1] en [verdachte] . Ze hadden nog nooit een klik gehad.
V: Toen ze het u vertelde, hoe reageerde u daarop?
A: (---) [slachtoffer 1] was overstuur dus zijn we langs de huisarts geweest.
V: Hoe is dat toen verder gegaan?
A: Toen is hij een maand uit huis geweest. We hebben toen afspraken gemaakt, zoals je bent niet alleen met [slachtoffer 1] , je houdt je kleren aan, dat soort dingen. Vlak voor haar verjaardag, van [slachtoffer 1] , heeft ze gezegd: ‘Laat hem maar weer terugkomen’, want ze vond het zielig voor haar zusjes.
9.
Kopie van het dagboek van [getuige 2] , dossierpagina 46, voor zover inhoudende als notities van [getuige 2] d.d. 1-7-2013:
Een ware nachtmerrie is over mij heen gekomen. Gisteravond vertelde [slachtoffer 2] dat [verdachte] in het zwembad in haar zwembroek heeft gezeten bij haar vagina. Het is gebeurd tijdens het stoeien. Ze heeft verschillende keren zijn handen weggeduwd maar hij kwam daar iedere keer weer terug.
(…)
1 ½ jaar geleden vertelde [slachtoffer 1] mij dat hij haar had gemasseerd en aan haar borsten had gezeten. Hij had haar verteld dat ze mooie borsten had.
10.
Het proces-verbaal van de terechtzitting van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Middelburg, d.d. 7 februari 2020, voor zover inhoudende als verklaring van de verdachte - zakelijk weergegeven -:
-
Ten aanzien van feit 1 ( [slachtoffer 1] ):
Het klopt wel dat er een moment is geweest waarop [slachtoffer 1] meer contact met mij kwam zoeken. Ze zat in het examenjaar en moest dingen gaan leren. Ze vond het prettig om mijn hulp te krijgen. Het klopt wel dat ze naar mij toe schoof. Ik herken de eerste dingen: op de bank dat zij met rijlessen bezig was en ik met haar mee keek.
Ik zit aan de voorkant van de ratio en [slachtoffer 1] juist aan de achterzijde. Onze gesprekken zijn altijd ongelijkwaardig. Ik vraag altijd aan haar ”waarom?” Dat kan misschien dominant overkomen.
Nadat [slachtoffer 1] het aan mijn ex-vrouw heeft verteld heeft zij mij erop aangesproken en verteld wat [slachtoffer 1] zei. [slachtoffer 1] kwam helemaal overstuur bij die [naam] vandaan. Mijn ex-vrouw vroeg toen aan mij om mij even terug te trekken en haar de ruimte te geven.
-
Ten aanzien van feit 2 ( [slachtoffer 2] ):
Tijdens de vakantie is er al over gesproken. Het klopt wel dat ik met [slachtoffer 2] heb gestoeid in het zwembad.
11.
De verklaring van de verdachte, afgelegd ter terechtzitting van dit hof d.d. 13 september 2022, voor zover inhoudende:
U, voorzitter, houdt mij voor dat we in de zomer van 2013 op vakantie waren in Frankrijk en ik met mijn jongste dochter [betrokkene 1] en [slachtoffer 2] in het zwembad van de camping was. Dit klopt. Ik heb met hen gestoeid in het zwembad.
U, voorzitter, houdt mij de verklaring van [getuige 2] , mijn ex-vrouw, voor en houdt mij voor dat zij heeft verklaard dat [slachtoffer 2] haar vrijwel direct heeft verteld wat er is gebeurd. Dat klopt. [slachtoffer 2] heeft met mijn ex-vrouw een rondje gelopen en daarna heeft mijn ex-vrouw mij geconfronteerd met hetgeen [slachtoffer 2] tegen haar had gezegd.
Bewijsoverwegingen
I.
De beslissing dat het bewezenverklaarde door de verdachte is begaan, berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen in onderlinge samenhang beschouwd.
Zoals hiervoor reeds vermeld wordt elk bewijsmiddel – ook in zijn onderdelen – slechts gebruikt tot bewijs van dat bewezenverklaarde feit, of die bewezenverklaarde feiten waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
II.
Door de raadsman is bepleit dat de verdachte van het onder 1 en 2 subsidiair tenlastegelegde vrijgesproken dient te worden. Daartoe heeft de raadsman aangevoerd dat de aangiften van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] onbetrouwbaar zijn. De moeder van de aangeefsters en de verdachte hebben in februari 2014 hun relatie beëindigd waarbij de moeder een wrok koesterde tegen de verdachte en de kinderen tegen hem heeft opgezet.
Met betrekking tot de zaak van [slachtoffer 2] (het onder 2 tenlastegelegde) wordt een ongelukkige aanraking van de verdachte door de moeder uitvergroot en gecategoriseerd als ontucht. Daarnaast is opmerkelijk dat [slachtoffer 2] eerst in de aangifte stelt dat sprake is van binnendringen in de vagina en later bij de rechter-commissaris heeft verklaard dat dit niet het geval is. Daarnaast heeft de zus van de aangeefsters, [betrokkene 2] , verklaard dat de omgeving, met name de moeder, druk heeft uitgeoefend op de aangeefsters. Voorts heeft de raadsman aangevoerd dat de verklaringen van de aangeefsters discrepanties bevatten. [slachtoffer 2] heeft in haar aangifte verklaard dat er sprake was van het binnendringen van de vagina en bij de rechter-commissaris heeft zij verklaard dat dit niet het geval was. Tot slot heeft de raadsman, met de verwijzing naar een krantenbericht, aangevoerd dat [slachtoffer 1] een grote fantasie heeft.
Het hof overweegt als volgt.
Algemeen
Volgens het tweede lid van artikel 342 van het Wetboek van Strafvordering - dat de tenlastelegging in haar geheel betreft en niet een onderdeel daarvan - kan het bewijs dat de verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan, door de rechter niet uitsluitend worden aangenomen op de verklaring van één getuige. Deze bepaling strekt ter waarborging van de deugdelijkheid van de bewijsbeslissing, in die zin dat zij de rechter verbiedt tot een bewezenverklaring te komen ingeval de door één getuige gereleveerde feiten en omstandigheden op zichzelf staan en onvoldoende steun vinden in ander bewijsmateriaal. De vraag of aan het bewijsminimum van artikel 342, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering is voldaan, laat zich niet in algemene zin beantwoorden, maar vergt een beoordeling van het concrete geval.
Wat betreft het bewijs in zedenzaken is niet vereist dat de ontucht zelf steun vindt in ander bewijsmateriaal, mits de verklaring van de aangever maar op specifieke punten bevestiging vindt in het overige bewijsmateriaal en tussen een en ander niet een te ver verwijderd verband bestaat. Afweging en beoordeling daaromtrent dienen plaats te vinden op basis van de concrete feiten en omstandigheden van het voorliggende geval.
Toegespitst
Op grond van de bovenstaande bewijsmiddelen, zoals die ter gelegenheid van het onderzoek ter terechtzitting aan de orde zijn gekomen, stelt het hof vast dat de verdachte in de periode van 1 juni 2011 tot en met 1 april 2012 te Zierikzee de borsten van zijn dochter [slachtoffer 1] heeft betast en gemasseerd, terwijl hij een fysiek en geestelijk overwicht had op zijn dochter omdat hij, kort gezegd, haar vader was en daarnaast is hij eenmaal op haar gaan zitten.
De verklaringen van [slachtoffer 1] worden ondersteund door de verklaring van haar moeder, [getuige 2] , de dagboekaantekeningen en de verklaring van de verdachte ter terechtzitting in eerste aanleg. Het hof heeft geen reden om aan de betrouwbaarheid van de verklaringen van [slachtoffer 1] te twijfelen. Deze zijn consistent en staan -zoals reeds aangegeven- niet op zichzelf.
Op grond van de bovenstaande bewijsmiddelen, zoals die ter gelegenheid van het onderzoek ter terechtzitting aan de orde zijn gekomen, stelt het hof voorts vast dat de verdachte in de periode van 30 juni 2013 tot en met 31 juli 2013 te Frankrijk de vagina, althans de schaamstreek, van zijn dochter [slachtoffer 2] heeft betast.
De verklaringen van [slachtoffer 2] worden ondersteund door de verklaring van haar moeder, [getuige 2] , de dagboekaantekeningen, de geboorteakte en de verklaring van de verdachte ter terechtzitting in eerste aanleg en hoger beroep.
Het hof heeft ook geen aanleiding om aan de betrouwbaarheid van de verklaringen van [slachtoffer 2] te twijfelen. Deze zijn eveneens consistent en staan – eveneens – niet op zichzelf.
De door de raadsman gestelde discrepantie in de verklaringen van [slachtoffer 2] over binnendringen berust naar het oordeel van het hof op een te beperkte lezing van haar verklaringen. Anders dan door de raadsman is betoogd leest het hof in de aangifte van [slachtoffer 2] bij de politie niet dat zij toen heeft verklaard dat de verdachte haar vagina zou zijn binnengedrongen.
De verklaring die [betrokkene 2] , de zus van aangeefsters [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] , bij de raadsheer-commissaris in dit hof op 14 december 2021 heeft afgelegd, maakt dit niet anders.
Zij is niet bij de gebeurtenissen aanwezig geweest, waardoor van eigen waarneming geen sprake is geweest. Zij heeft uitdrukkelijk verklaard dat zij niet weet of er met een van haar zussen iets is gebeurd op seksueel gebied met haar vader (pagina 3 van de verklaring). Bovendien blijkt uit haar verklaring dat [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] nimmer tegen haar hebben gezegd dat de gebeurtenissen niet of op andere wijze zouden hebben plaatsgevonden. Het enige wat zij met [slachtoffer 2] heeft besproken is waar het volgens [slachtoffer 2] was gebeurd en dat het in de zomer was gebeurd, in het zwembad, maar [slachtoffer 2] heeft geen details verteld over wat er dan zou zijn gebeurd, aldus de getuige (pagina 3 van de verklaring). Weliswaar heeft [betrokkene 2] verklaard dat moeder regelmatig telefonische contact had met [slachtoffer 2] en vroeg wat [slachtoffer 2] hier nu verder mee wilde en dat de omgeving steeds riep ”die meiden moeten hier iets mee”, maar daarmee en daardoor kan niet worden geconcludeerd dat de aangiften onbetrouwbaar zijn. Immers de onthullingen hebben plaatsgevonden voordat de omgeving überhaupt kon reageren. Daarnaast blijkt uit de verklaring van [betrokkene 2] ook dat zowel [slachtoffer 2] als [slachtoffer 1] hun eigen keuzes maakten, getuige haar opmerkingen over de mogelijkheid van smartengeld. [slachtoffer 2] heeft gezegd:” ik wil hier niets mee”. [slachtoffer 1] heeft gezegd: “ik wil geld” (pagina 3 van de verklaring).
Ook is het hof uit het dossier niet gebleken dat de onthullingen van de beide dochters door de moeder zijn geïndiceerd, dan wel te maken hadden met wrok van de zijde van de moeder.
De verwijzing naar een krantenartikel over [slachtoffer 1] , waarin is vermeld hoe zij haar opleiding en toekomst ziet en welke kwaliteiten (waaronder creativiteit en fantasie) daarvoor benodigd zijn, maakt eveneens niet dat het hof aan de betrouwbaarheid van de verklaring van [slachtoffer 1] twijfelt.
Het verweer wordt verworpen.
Voor zover de verdachte naar voren heeft gebracht dat – als hij zijn dochters heeft aangeraakt op de plaatsen die zij benoemen – dat “per ongeluk eenmalig ( [slachtoffer 1] )” of “per ongeluk in een spelsituatie/stoeisituatie ( [slachtoffer 2] )” heeft plaatsgevonden, overweegt het hof als volgt.
Het hof volgt de verdachte daarin niet. Uit de gebezigde bewijsmiddelen blijkt dat
het niet ging om toevallige/ongelukkige aanrakingen.
Zo heeft [slachtoffer 1] onder meer verklaard dat de verdachte elke keer zijn handpalm op haar linkerborst legde, dat ze de hand van de verdachte wegveegde, waarbij zij tegen hem zei ‘dat niet te doen’, waarna de verdachte zijn hand weer teruglegde haar borst. Zij heeft twee tot drie keer zijn hand weggeveegd. Bovendien is het ten aanzien van [slachtoffer 1] ook gegaan om situaties waarbij een of meer kledingstukken moesten worden uitgetrokken. Ook overigens volgt uit de bewijsmiddelen dat er geen sprake is geweest van toevallige/ongelukkige aanrakingen.
Ook ten aanzien van [slachtoffer 2] is er sprake geweest van een situatie waarin de hand van verdachte door haar werd weggeduwd op het moment dat zij merkte dat de verdachte zijn hand in haar broekje deed en aan haar vagina zat, doch die hand meerdere keren terugkwam.
Ze merkte dat haar vader zijn hand in haar broekje deed en aan haar vagina zat. Hij deed dit twee of drie keer. Toen hij dit deed heeft ze zijn hand weggeduwd. Ook overigens volgt uit de bewijsmiddelen dat er geen sprake is geweest van toevallige/ongelukkige aanrakingen.
Het verweer van de verdachte wordt verworpen.
Ook hetgeen overigens door de verdachte en de verdediging is aangevoerd, leidt niet tot een ander oordeel.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het onder 1 bewezenverklaarde levert op:

feitelijke aanranding van de eerbaarheid, meermalen gepleegd.

Het onder 2 subsidiair bewezenverklaarde levert op:
met iemand beneden de leeftijd van zestien jaren buiten echt ontuchtige handelingen plegen.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. De feiten zijn strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezenverklaarde.
Op te leggen sanctie
De raadsman heeft verzocht een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van maximaal zes maanden in combinatie met een taakstraf op te leggen. Daarbij heeft hij verzocht de duur van de taakstraf te matigen. Daartoe heeft hij aangevoerd dat de verdachte een first offender is en er sprake is van een schending van de redelijke termijn.
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Ten aanzien van de ernst van het bewezenverklaarde heeft het hof in aanmerking genomen dat de verdachte zich in de periode gelegen tussen 1 juni 2011 tot en met 31 juli 2013 heeft schuldig gemaakt aan zedendelicten jegens zijn dochters [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] . Ontuchtige handelingen, van welke aard en intensiteit en onder welke omstandigheden ook, vormen een ernstige inbreuk op de lichamelijke integriteit van de slachtoffers. De verdachte heeft door zijn handelen een inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van zijn dochters. Hij heeft zich hierbij laten leiden door zijn eigen lustgevoelens en geen rekening gehouden met de gevoelens van zijn dochters. Slachtoffers van dergelijke delicten kunnen daar nog lange tijd nadelige psychische gevolgen van ondervinden, waarbij het hof in zijn oordeel omtrent de straftoemeting in het bijzonder nog betrekt dat zijn dochter [slachtoffer 2] , het slachtoffer van het onder 2 bewezenverklaarde feit, op de pleegdatum slechts 13 jaar oud was en daardoor nog kwetsbaarder. De verdachte was op dat moment 43 jaar oud en had gelet op het leeftijdsverschil en het feit dat hij haar vader was overwicht. Deze omstandigheden hebben de verdachte er echter niet van weerhouden de grenzen van het toelaatbare in verregaande mate te overschrijden. Het hof rekent dit de verdachte zwaar aan.
Gelet op de leeftijd van de aangeefsters, de impact die het handelen van de verdachte, hun vader, op hun had en de omstandigheden waaronder de ontucht heeft plaatsgevonden is naar het oordeel van het hof sprake van een ernstige inbreuk op de lichamelijke integriteit van de aangeefsters. Gelet op de ernst van het bewezenverklaarde, kan naar het oordeel van het hof, anders dan door de verdediging is bepleit, niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming van enige duur met zich brengt.
Ten aanzien van de persoonlijke omstandigheden van de verdachte heeft het hof gelet op de inhoud van het uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 4 juli 2022, betrekking hebbend op het justitiële verleden van de verdachte, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder onherroepelijk is veroordeeld.
Voorts heeft het hof de overige persoonlijke omstandigheden van de verdachte in aanmerking genomen, voor zover die ter terechtzitting in hoger beroep naar voren zijn gebracht. Hierbij is het hof gebleken dat de verdachte een nieuwe partner heeft, niet met haar samenwoont, maar wel met zijn jongste dochter, [betrokkene 1] . Daarnaast werkt hij en is er bij hem, volgens hemzelf, sprake van een autismespectrumstoornis, Asperger, al is dit niet officieel vastgesteld.
Ten aanzien van de berechting binnen een redelijke termijn overweegt het hof het volgende.
Voorop gesteld wordt dat elke verdachte recht heeft op een openbare behandeling van zijn of haar zaak binnen een redelijke termijn. Deze waarborg strekt er onder meer toe te voorkómen dat een verdachte langer dan redelijk is onder de dreiging van een strafvervolging zou moeten leven. Bedoelde termijn vangt aan op het moment dat vanwege de Staat jegens verdachte een handeling is verricht waaruit verdachte heeft opgemaakt en redelijkerwijs heeft kunnen opmaken dat het openbaar ministerie het ernstig voornemen had tegen verdachte een strafvervolging in te stellen.
In het onderhavige geval moet de termijn worden gerekend vanaf 27 oktober 2015, de dag waarop de verdachte is gehoord. Het vonnis in eerste aanleg is gewezen op 21 februari 2020. Aldus is er sprake van een tijdsverloop van ongeveer vier jaren en bijna vier maanden, zodat de rechtbank niet binnen twee jaren na aanvang van de hiervoor genoemde termijn tot aan de afronding van de behandeling in eerste aanleg, tot een einduitspraak is gekomen.
Tussen de datum waarop het hoger beroep is ingesteld, te weten 3 maart 2020, en de datum waarop het hof de uitspraak doet, 27 september 2022, is een periode van twee jaar en bijna zeven maanden verstreken. Hieruit volgt dat het hof niet binnen twee jaar nadat het hoger beroep is ingesteld tot een einduitspraak is gekomen.
Het vorenstaande brengt met zich mee dat in hoger beroep de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, EVRM is overschreden. Vervolgens doet zich de vraag voor of aan de geconstateerde schending een consequentie moet worden verbonden. Het hof beantwoordt die vraag bevestigend en zal de straf matigen.
Het hof is, anders dan de advocaat-generaal en rekening houdend ook hetgeen door het hof bewezen is verklaard, van oordeel dat gelet op het hiervoor omtrent de straftoemeting overwogene, zonder schending van de redelijke termijn, een gevangenisstraf voor de duur van zes maanden, waarvan drie maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren, passend en geboden zou zijn geweest. Nu de redelijke termijn is geschonden, dient dit naar het oordeel van het hof een gevolg te hebben ten aanzien van de strafoplegging. Het hof zal daarom in afwijking van de vordering van de advocaat-generaal volstaan met het opleggen van een gevangenisstraf voor de duur van vijf maanden, waarvan drie maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren.
Met oplegging van een gedeeltelijk voorwaardelijke straf wordt enerzijds de ernst van het bewezenverklaarde tot uitdrukking gebracht en wordt anderzijds de strafoplegging dienstbaar gemaakt aan het voorkomen van nieuwe strafbare feiten.
Het opleggen van straffen als door de raadsman bepleit doen naar het oordeel van het hof onvoldoende recht aan de aard en ernst van de feiten en zijn derhalve niet passend.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1]
De benadeelde partij [slachtoffer 1] heeft zich in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van € 5.020,76, bestaande uit materiële schade van € 3.520,76 en immateriële schade van € 1.500,00, te vermeerderen met de wettelijke rente. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep niet-ontvankelijk verklaard.
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van haar oorspronkelijke vordering.
De verdediging heeft primair bepleit dat de vordering geheel dient te worden afgewezen omdat de verdachte vrijgesproken dient te worden. Subsidiair heeft de verdediging bepleit dat de post ‘reiskosten’ kan worden toegewezen en de post ‘studievertraging’ afgewezen dient te worden omdat de schade geen rechtstreeks gevolg is van het handelen van de verdachte. Het door de benadeelde partij gestelde oorzakelijk verband ontbreekt volgens de verdediging is grote mate.
Materiële schade
Ten aanzien van de vordering tot vergoeding van materiële schade is het hof van oordeel dat deze ten aanzien van de post ‘Studievertraging’ niet voldoende is onderbouwd in de zin van ‘rechtstreekse schade’. Het onderzoek van de zaak heropenen om de benadeelde partij in de gelegenheid te stellen dit deel van de vordering alsnog nader te onderbouwen, is een onevenredige belasting van het strafgeding. De benadeelde partij kan daarom thans in dat deel van de vordering niet worden ontvangen en kan deze slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Ten aanzien van de post ‘reiskosten’, bestaande uit reiskosten naar de advocaat
(3 x € 24,44), zitting (2 x € 24,44) en officier van justitie voor een slachtoffergesprek
(2 x € 24,44), dienen te worden aangemerkt als proceskosten. Het gaat om een totaalbedrag van € 171,08. De verdachte zal tot vergoeding van deze proceskosten worden veroordeeld.
Immateriële schade
Uit het onderzoek ter terechtzitting is komen vast te staan dat aan de benadeelde partij door de bewezenverklaarde ‘feitelijke aanranding van de eerbaarheid, meermalen gepleegd’ rechtstreeks nadeel is toegebracht dat niet uit vermogensschade bestaat. Dit is aan de verdachte toe te rekenen. Het hof is derhalve van oordeel dat de gevorderde immateriële schadevergoeding onder het bereik van artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek valt. Gelet op de aard en de ernst van het bewezenverklaarde feit en de gevolgen daarvan voor de benadeelde partij acht het hof het billijk deze immateriële schade te begroten op een bedrag van € 750,00, te vermeerderen met de wettelijke rente. Voor het overige gevorderde kan de benadeelde partij niet in de vordering worden ontvangen en deze in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De immateriële schadevergoeding zal worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf
1 april 2012, zijnde de laatste dag van de bewezenverklaarde periode waarin de schade is ontstaan, tot aan de dag der algehele voldoening.
Schadevergoedingsmaatregel
Op grond van het onderzoek ter terechtzitting heeft het hof in rechte vastgesteld dat door het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade aan het slachtoffer [slachtoffer 1] is toegebracht tot een bedrag van € 750,00. De verdachte is daarvoor jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk.
Het hof ziet aanleiding om aan de verdachte de maatregel tot schadevergoeding op
te leggen ter hoogte van voormeld bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 1 april 2012 tot aan de dag der algehele voldoening
,nu het hof het wenselijk acht dat de Staat der Nederlanden schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert. Het hof zal daarbij bepalen dat gijzeling voor na te melden duur kan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verschuldigdheid niet opheft.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 57, 246 en 247 van het Wetboek van Strafrecht. Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 2 primair tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 subsidiair tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 en 2 subsidiair bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
5 (vijf) maanden.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
3 (drie) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer 1] ter zake van het onder 1 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 750,00 (zevenhonderdvijftig euro) ter zake van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Wijst de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding voor een bedrag van
€ 171,08 (honderdeenenzeventig euro en acht cent), gevorderd als materiële schade,af.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op
€ 171,08 (honderdeenenzeventig euro en acht cent).
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer 1] , ter zake van het onder 1 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van
€ 750,00 (zevenhonderdvijftig euro)als vergoeding voor immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 15 (vijftien) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 1 april 2012.
Aldus gewezen door:
mr. J.J.M. Gielen-Winkster, voorzitter,
mr. Y.G.M. Baaijens-van Geloven en mr. J.F. Dekking, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. C.E.C.N. Schlüter, griffier,
en op 27 september 2022 ter openbare terechtzitting uitgesproken.

Voetnoten

1.Hierna wordt, tenzij anders vermeld, verwezen naar het eindproces-verbaal van de politie, Eenheid Zeeland-West-Brabant, dienst Regionale Recherche (ZB), afdeling Thematische Opsporing (ZB), team Zeden (ZB), registratienummer PL2000-2015271293, opgemaakt door verbalisant [verbalisant 1] , brigadier (bevoegd zedenrechercheur) van politie Eenheid Zeeland-West-Brabant, ondertekend en gesloten op 23 november 2015, doorgenummerde dossierpagina’s 1-74, bevattende een verzameling op ambtseed dan wel ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal en daarin gerelateerde bijlagen, alsmede geschriften. Alle tot het bewijs gebezigde processen-verbaal zijn in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde verbalisanten en alle verklaringen zijn, voor zover nodig, zakelijk weergegeven.