[appellante] legt aan haar vorderingen in de kern ten grondslag dat [geïntimeerde] haar terugbetalingsverplichting uit geldlening(en) moet nakomen, maar dat [geïntimeerde] daarin tekortschiet. [appellante] zegt al gedurende vele jaren geld aan [geïntimeerde] te hebben uitgeleend, maar dat [geïntimeerde] ondanks herhaalde terugbetalingsverzoeken van [appellante] en betalingstoezeggingen door [geïntimeerde] , sinds 2012 wel kleine contante (terug)betalingen doet maar het geleende geld nog steeds niet volledig heeft terugbetaald.
[appellante] beroept zich verder op een door [geïntimeerde] op 13 december 2017 ondertekende schuldbekentenis, bestaande uit een handgeschreven stuk (hierna: de akte) dat vermeldt:
“ [woonplaats] , 13 Dec. 2017
Ondergetekenden:
1. schuldeiser: [appellante] .
2. en hierna noemen schuldenaar: [geïntimeerde]
(…)
De schuldenaar heeft een schuld van: € 16.714,50
(zestienduizendzevenhonderdveertien euro en vijftig cent)
Schuldenaar zal haar schuld terugbetalen elke 25 op de maand € 150,00 of
€ 200,00 tot alles haar schuld betaald. (…)”(inleidende dagvaarding productie 1).
Volgens [appellante] is [geïntimeerde] de in de akte opgenomen betalingsregeling ook niet nagekomen en resteert (met inachtneming van terugbetalingen in 2018 ten bedrage van
€ 709,--, in 2019 ten bedrage van € 695,-- en in 2020 ten bedrage van € 124,--) een nog door [geïntimeerde] terug te betalen hoofdsom van € 15.186,50. [appellante] zegt de betalingsregeling op 17 juni 2020 te hebben ontbonden en sindsdien aanspraak te maken op terugbetaling van die nog openstaande hoofdsom, de buitengerechtelijke kosten en de wettelijke rente vanaf 1 juli 2020.