ECLI:NL:GHSHE:2022:3433

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
23 september 2022
Publicatiedatum
11 oktober 2022
Zaaknummer
20-000363-21
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht of met zware mishandeling

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 23 september 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Oost-Brabant. De verdachte was eerder veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van één week voor bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht. De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen dit vonnis. Tijdens de zitting heeft het hof de vordering van de advocaat-generaal gehoord, die vroeg om bevestiging van het vonnis van de politierechter. De verdediging heeft verweren gevoerd met betrekking tot de bewezenverklaring en de straftoemeting.

Het hof heeft de zaak onderzocht en is tot de conclusie gekomen dat de politierechter een andere bewezenverklaring had moeten vaststellen. De verdachte werd beschuldigd van bedreiging van een slachtoffer op 27 juli 2020 te Cromvoirt, waarbij hij dreigende woorden heeft geuit. Het hof heeft de verklaringen van de aangever en getuigen in overweging genomen en kwam tot de conclusie dat de bedreiging wettig en overtuigend bewezen was. De verdediging heeft vrijspraak bepleit, maar het hof heeft de argumenten van de verdediging verworpen.

De strafbaarheid van de verdachte werd niet uitgesloten, en het hof heeft de ernst van het feit in overweging genomen. Uiteindelijk heeft het hof de verdachte veroordeeld tot een geldboete van €600,00 en 12 dagen hechtenis, met de bepaling dat de geldboete niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit. De beslissing is gegrond op verschillende artikelen van het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

Parketnummer : 20-000363-21
Uitspraak : 23 september 2022
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Oost-Brabant, locatie ’s-Hertogenbosch, van 4 februari 2021, in de strafzaak met parketnummer 01-195275-20 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1967,
wonende te [adres] .
Hoger beroep
De politierechter heeft verdachte ter zake van “bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht” veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van 1 week met een proeftijd van 2 jaren en aftrek van voorarrest.
Van de zijde van de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis van de politierechter zal bevestigen.
De verdediging heeft verweren gevoerd betreffende de bewezenverklaring en de straftoemeting.
Vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de eerste rechter.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 27 juli 2020 te Cromvoirt, gemeente Vught, [slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door die [slachtoffer] dreigend de woorden toe te voegen "ik sla jouw hersenpan in, ik sla je schedel in", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 27 juli 2020 te Cromvoirt, gemeente Vught, [slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling door die [slachtoffer] dreigend de woorden toe te voegen "ik sla jou hersenpan in; ik sla je schedel in".
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen [1]
De beslissing dat het bewezenverklaarde door de verdachte is begaan, berust op de
feiten en omstandigheden als vervat in de hierna opgenomen bewijsmiddelen in onderlinge samenhang beschouwd.
1.
Proces-verbaal van aangifte, p. 3, voor zover inhoudende als verklaring van [slachtoffer] , zakelijk weergegeven:
"Op maandag 27 juli 2020 was ik in mijn chalet op recreatiepark [camping] . Mijn zoon en ik werken in het hoogseizoen op het park; wij zorgen voor het onderhoud.
Op bovengenoemde tijd kwam mijn 18-jarige zoon samen met onze hond, een Franse Bulldog, binnen bij ons chalet. Ik zag dat hij in paniek was. Hij vertelde mij dat hij zojuist was aangevallen door de hond van [verdachte] .
Ik ben toen meteen naar het [huisnummer] gegaan; ik weet dat [verdachte] daar met zijn vriendin verblijft.
Ik was nog niet eens bij het chalet aangekomen maar liep nog op de weg ernaartoe en zag [verdachte] al op mij af komen lopen. Toen hij voor mij stond, borst tegen borst, zei hij tegen mij: “Ik sla jouw hersenpan in; ik sla je schedel in.”
Ik ben toen omgedraaid en heb meteen de politie gebeld.
Ik ben behoorlijk bang van hem; ik weet dat hij hiertoe in staat is. Ik ken [verdachte] al langer en er is vaak ruzie op het park door hem veroorzaakt.
2.
Proces-verbaal van verhoor, p. 7, voor zover inhoudende als verklaring van [getuige] , zakelijk weergegeven:
Op maandag 27 juli 2020 was ik op camping [camping] .
Ik zag vervolgens een man voorbij komen lopen. Ik ken de man als medewerker van de camping. Ik weet dat de man het onderhoud voorziet op de camping (
hof: bedoeld is aangever [slachtoffer]).
Ik hoorde een man die mij bekend is van [huisnummer] (
hof: bedoeld is telkens [huisnummer]).
Ik ben om de hoek van zijn chalet gaan staan, zodat ik beter kon horen wat de man van [huisnummer] zei.
Ik zag dat de medewerker van de camping naar het [huisnummer] toe liep. Ik hoorde op enig moment de man van het [huisnummer] heel hard schreeuwen.
Ik kon hem zien, maar hij mij niet. Ik herkende ook zijn schreeuwende stem. Ik hoorde dat de man van [huisnummer] zei: "Ik maak je kapot, ik ga je slaan. Ik sla je hersenpan kapot."
Ik hoorde dit heel goed en hoorde dat hij dat in deze woorden zei tegen de medewerker van de camping.
Bewijsoverwegingen
De verdediging heeft vrijspraak bepleit en daartoe aangevoerd dat de wettige bewijsmiddelen niet overtuigen en dat op grond daarvan niet tot een bewezenverklaring kan worden gekomen. Volgens de verdediging is de getuigenverklaring van [getuige] niet objectief te noemen omdat zij eveneens in een chalet op de camping woont en er belang bij heeft om de beheerder van de camping, aangever [slachtoffer] , in zijn verklaring te ondersteunen.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
Met de politierechter, de verdediging en de advocaat-generaal vindt het hof in het dossier onvoldoende steun voor de verklaring van aangever dat verdachte bij het uiten van de ten laste gelegde bedreigingen een moker in zijn handen heeft gehad. Getuige [getuige] heeft daarover niet verklaard en evenmin is bij verdachte een moker aangetroffen.
Blijft staan dat zowel aangever als de getuige [getuige] hebben verklaard dat verdachte de ten laste gelegde bewoordingen heeft geuit, welke verklaringen zij als getuigen, gehoord bij de raadsheer-commissaris, hebben bevestigd.
Het hof heeft geen reden te twijfelen aan de betrouwbaarheid van de getuigenverklaring van [getuige] . Niet is gebleken – zoals de verdediging heeft gesteld – dat deze getuige er belang bij heeft gehad om in een voor aangever gunstige zin te verklaren.
Het hof is van oordeel dat de bedreiging van dien aard is geweest en onder zodanige omstandigheden is geschied dat bij aangever de redelijke vrees kon ontstaan dat hij het leven zou kunnen verliezen dan wel dat hij zwaar mishandeld zou worden. Het hof betrekt bij dit oordeel dat aangever direct na het incident de politie heeft gebeld en heeft verklaard dat hij bang van verdachte was omdat hij wist waartoe verdachte in staat was en dat hij verdachte al langer kende en deze vaak ruzie op het park veroorzaakte.
Het hof is van oordeel dat het ten laste gelegde is bewezen en verwerpt het andersluidende standpunt van de verdediging.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert op:

bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht of met zware mishandeling.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten.
Het feit is strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezenverklaarde.
Op te leggen sanctie
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht. Het betreft een ernstig feit.
Het de verdachte betreffende uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 18 juli 2022 is omvangrijk (23 pagina’s), maar kent geen veroordelingen ter zake soortgelijke delicten.
Verder is van belang dat verdachte al geruime tijd niet meer woonachtig is op de camping waar de bedreiging plaatsvond en de kans op herhaling in zoverre gering is. Ook heeft het hof uit het onderzoek ter terechtzitting de overtuiging bekomen dat verdachte sinds het overlijden van zijn broer anders in het leven is gaan staan en er in dat opzicht sprake lijkt van een voorzichtige trendbreuk met het justitiële verleden van verdachte.
Alles overziende is het hof, anders dan de advocaat-generaal maar met de verdediging, van oordeel dat met oplegging van na te melden voorwaardelijke geldboete kan worden volstaan.
Bij de vaststelling van de hoogte van de geldboete heeft het hof rekening gehouden met de financiële draagkracht van de verdachte, voor zover daarvan ter terechtzitting is gebleken.
Bij het opleggen van de geldboete zal het hof op de voet van artikel 27, derde lid, Wetboek van Strafrecht, bevelen dat de tijd die verdachte in verzekering en in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, te weten 1 dag, bij de uitvoering van de op te leggen geldboete daarop geheel in mindering zal worden gebracht, naar de maatstaf van vijftig euro per dag.
Met oplegging van een voorwaardelijke straf wordt enerzijds de ernst van het bewezenverklaarde tot uitdrukking gebracht en wordt anderzijds de strafoplegging dienstbaar gemaakt aan het voorkomen van nieuwe strafbare feiten.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 23, 24, 24c, 63 en 285 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Vernietigt de eerder uitgevaardigde strafbeschikking d.d. 5 augustus 2020 onder CJIB nummer [CJIB nummer].
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
geldboetevan
€ 600,00 (zeshonderd euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
12 (twaalf) dagen hechtenis.
Bepaalt dat de geldboete niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde geldboete in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van € 50,00 per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Aldus gewezen door:
mr. W.E.C.A. Valkenburg, voorzitter,
mr. P.T. Gründemann en mr. A.J.A.M. Nieuwenhuizen, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. J.H.W. Van der Meijs, griffier,
en op 23 september 2022 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
mr. A.J.A.M. Nieuwenhuizen en mr. J.H.W. Van der Meijs zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.De hierna opgenomen bewijsmiddelen zijn – voor zover niet anders is vermeld – afkomstig uit het proces-verbaal van de politie eenheid Oost-Brabant, district ’s-Hertogenbosch, basisteam Meijerij, registratienummer: PL2100-2020169806, bestaande uit de doorgenummerde dossierpagina’s 1 t/m 22.