ECLI:NL:GHSHE:2022:343

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
13 januari 2022
Publicatiedatum
9 februari 2022
Zaaknummer
20-000498-21
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen veroordeling voor mishandeling van moeder met vrijheidsbeperkende maatregelen

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Oost-Brabant, waarbij de verdachte is veroordeeld voor mishandeling van zijn moeder. De politierechter heeft de verdachte, geboren in 1964, veroordeeld tot een gevangenisstraf van 1 maand met aftrek van voorarrest, en heeft daarnaast twee vrijheidsbeperkende maatregelen opgelegd: een contactverbod met het slachtoffer voor de duur van 1 jaar en een gebiedsverbod voor de straat waar het slachtoffer woont. De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen dit vonnis.

Tijdens de zitting in hoger beroep heeft het hof kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, die bevestiging van het vonnis heeft gevorderd, met de toevoeging dat er onder begeleiding contact mag plaatsvinden tussen de verdachte en het slachtoffer. De raadsman van de verdachte heeft vrijspraak bepleit en een straftoemetingsverweer gevoerd. Het hof heeft het vonnis van de politierechter in grote lijnen bevestigd, maar heeft de opgelegde straf en de beslissingen op de vorderingen tot tenuitvoerlegging van eerder voorwaardelijk opgelegde straffen vernietigd.

Het hof heeft de verdachte uiteindelijk veroordeeld tot een gevangenisstraf van 8 weken, waarvan 4 weken voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren. De bijzondere voorwaarde is dat de verdachte gedurende de proeftijd alleen onder begeleiding van een aangewezen begeleidster contact mag hebben met het slachtoffer. Het hof heeft ook de proeftijd van een eerder opgelegde voorwaardelijke straf verlengd en de vordering tot tenuitvoerlegging in een andere zaak afgewezen. De beslissing is genomen met inachtneming van de ernst van de feiten en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn autisme en de relatie met zijn moeder.

Uitspraak

Parketnummer : 20-000498-21
Uitspraak : 13 januari 2022
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Oost-Brabant, zitting houdende te ’s-Hertogenbosch, van 24 februari 2021 met parketnummer 01-041775-21, alsmede de van dat vonnis deel uitmakende beslissingen op de vorderingen tot tenuitvoerlegging van eerder opgelegde voorwaardelijke straffen onder parketnummers 01-306849-20, 01-010536-20, in de strafzaak tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1964,
wonende te [adres 1] .
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep is de verdachte ter zake van ‘mishandeling, begaan tegen zijn moeder’ veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 1 maand met aftrek van voorarrest.
De politierechter heeft daarnaast twee vrijheidsbeperkende maatregelen in de zin van artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht aan de verdachte opgelegd, te weten een contactverbod met het slachtoffer [slachtoffer] voor de duur van 1 jaar, en een gebiedsverbod voor de [adres 2] , zijnde de straat waar het slachtoffer [slachtoffer] woonachtig is, eveneens voor de duur van 1 jaar. Ten aanzien van beide vrijheidsbeperkende maatregelen is bepaald dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 1 week voor iedere keer dat de verdachte de maatregel(en) overtreedt. Beide vrijheidsbeperkende maatregelen zijn door de politierechter dadelijk uitvoerbaar verklaard.
Tenslotte heeft de politierechter de tenuitvoerlegging gelast van de eerder voorwaardelijk opgelegde straffen, te weten een gevangenisstraf voor de duur van 2 weken in de zaak met parketnummer 01-306849-20, en een gevangenisstraf voor de duur van 2 weken, in de zaak met parketnummer 01-010536-20.
Namens de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal bevestigen, met de toevoeging dat tot de datum waarop het contactverbod eindigt, onder begeleiding, contact mag plaatsvinden tussen de verdachte en slachtoffer [slachtoffer] .
Door de raadsman van de verdachte is vrijspraak bepleit. Subsidiair is een straftoemetingsverweer gevoerd. Ten aanzien van de vorderingen tot tenuitvoerlegging is afwijzing bepleit. Subsidiair is bepleit dat in de zaak met parketnummer 01-010536-20 de vordering zal worden toegewezen, met dien verstande dat de opgelegde gevangenisstraf wordt omgezet in een taakstraf. In de zaak met parketnummer 01-306849-20 is verlenging van de proeftijd bepleit.
Vonnis waarvan beroep
Het hof verenigt zich met het beroepen vonnis en met de gronden waarop dit berust, behalve voor wat betreft de opgelegde straf en de beslissingen op de vorderingen tot tenuitvoerlegging van eerder voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraffen. In zoverre zal het vonnis waarvan beroep worden vernietigd. Daarom zullen de daarmee samenhangende overwegingen van de politierechter, dus voor zover die zien op de straf en de vorderingen tot tenuitvoerlegging, alsmede de wettelijke voorschriften, in hun geheel worden vervangen op de wijze als hierna vermeld.
Het hof zal, indien tegen dit verkort arrest beroep in cassatie wordt ingesteld, de inhoud van de door het hof gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring – zoals die zijn opgesomd in het vonnis van de politierechter – uitwerken in een aanvulling op dit verkort arrest, welke aanvulling dan aan het verkorte arrest wordt gehecht.
De politierechter heeft immers in het beroepen vonnis volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen, zonder de inhoud van de bewijsmiddelen weer te geven. Het hof is echter gebonden aan het motiveringsvoorschrift van artikel 359, derde lid, eerste volzin, van het Wetboek van Strafvordering.
Op te leggen straf
Het hof heeft bij het bepalen van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in de hierop gestelde wettelijke strafmaxima en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Door de raadsman van de verdachte is ter terechtzitting in hoger beroep een straftoemetingsverweer gevoerd en is, kort gezegd, verzocht te volstaan met de door de politierechter in eerste aanleg opgelegde gevangenisstraf voor de duur van 1 maand, die door de verdachte reeds is uitgezeten. Daarnaast is verzocht het door de politierechter opgelegde contact- en gebiedsverbod te beëindigen, omdat zowel de verdachte als het slachtoffer, [slachtoffer] , te kennen hebben gegeven graag weer (onder begeleiding) contact te willen hebben met elkaar.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan mishandeling van zijn toen 96-jarige moeder. De verdachte heeft zijn moeder mishandeld door haar polsen en/of armen vast te pakken en daarin te knijpen, haar in het gezicht te slaan en te spugen, haar tegen de muur te duwen en een bord in de richting van haar hoofd, althans tegen haar lichaam, te gooien. Deze mishandeling vond plaats in de woning van het slachtoffer, een plaats waar zij zich bij uitstek veilig zou moeten kunnen voelen. Door te handelen zoals bewezen is verklaard, heeft de verdachte de lichamelijke integriteit van het slachtoffer geschonden en haar pijn en letsel toegebracht. Het hof rekent het de verdachte ernstig aan dat hij heeft gehandeld zoals bewezen is verklaard.
Het hof heeft acht geslagen op de inhoud van het uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 21 oktober 2021, betrekking hebbende op het justitiële verleden van de verdachte, waaruit blijkt dat hij eerder onherroepelijk voor soortgelijke feiten is veroordeeld.
Bovendien is het onderhavige feit begaan gedurende de proeftijden van eerdere veroordelingen, waaronder een veroordeling ter zake mishandeling, begaan tegen zijn moeder. Deze veroordelingen hebben de verdachte er kennelijk niet van weerhouden om zich opnieuw schuldig te maken aan een strafbaar feit.
Voorts heeft het hof acht geslagen op de overige persoonlijke omstandigheden van de verdachte, voor zover daarvan ter terechtzitting is gebleken. Ten overstaan van het hof heeft de verdachte in dit verband naar voren gebracht dat hij op 45-jarige leeftijd is gediagnostiseerd met autisme en dat hij een symbiotische relatie heeft met zijn moeder. De verdachte krijgt begeleiding van [begeleidster] (vanuit een PGB in het kader van de Wet maatschappelijke ondersteuning) en zou graag weer – onder begeleiding – contact met zijn moeder willen hebben, omdat hij zijn moeder mist. Zij mist hem ook heel erg.
Naar het oordeel van het hof kan, ondanks de persoonlijke omstandigheden, in het bijzonder gelet op de ernst van het bewezenverklaarde en uit een oogpunt van vergelding, niet worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of lichtere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming met zich brengt.
Alles afwegende acht het hof oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van 8 weken, waarvan 4 weken voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren passend en geboden. Met oplegging van deze gedeeltelijk voorwaardelijke straf wordt enerzijds de ernst van het bewezenverklaarde tot uitdrukking gebracht en wordt anderzijds de strafoplegging dienstbaar gemaakt aan het voorkomen van nieuwe strafbare feiten.
Op grond van het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep ziet het hof voorts aanleiding om aan het voorwaardelijke strafdeel de bijzondere voorwaarde te verbinden dat de verdachte voorshands slechts onder begeleiding van [begeleidster] , althans haar plaatsvervanger, en door haar te geven aanwijzingen in het kader van een reeds in gang gezette en te continueren traject contact mag hebben met het slachtoffer [slachtoffer] , nu de verdachte en [slachtoffer] beiden te kennen hebben gegeven dat zij graag weer contact met elkaar zouden willen hebben. Het hof acht het van belang dat het contact tussen de verdachte en zijn moeder, [slachtoffer] , (zowel telefonisch als persoonlijk) opgebouwd wordt en onder begeleiding van [begeleidster] , althans haar plaatsvervanger, plaatsvindt, waarbij – indien de verdachte zich hieraan niet mocht houden – de reclassering erop zal toezien dat de verdachte zich naar deze aanwijzingen zal gedragen en zo nodig zelf gedragsaanwijzingen aan de verdachte zal geven die ertoe strekken zulks alsnog te bewerkstelligen.
Vordering tot tenuitvoerlegging in de zaak met parketnummer 01-306849-20
De officier van justitie bij het arrondissementsparket Oost-Brabant heeft de tenuitvoerlegging gevorderd van een bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Oost-Brabant van 5 januari 2021 opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 2 weken. Deze vordering is in hoger beroep opnieuw aan de orde.
Hoewel de verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig heeft gemaakt aan een strafbaar feit, ziet het hof in hetgeen uit het verhandelde ter terechtzitting naar voren is gekomen en in de persoonlijke omstandigheden van de verdachte aanleiding om niet de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde straf te gelasten, maar de bij voormeld vonnis vastgestelde proeftijd te verlengen met één jaar. Het hof zal derhalve hierna dienovereenkomstig beslissen.
Vordering tot tenuitvoerlegging in de zaak met parketnummer 01-010536-20
De officier van justitie bij het arrondissementsparket Oost-Brabant heeft de tenuitvoerlegging gevorderd van een bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Oost-Brabant van 7 februari 2020 opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 2 weken. Deze vordering is in hoger beroep opnieuw aan de orde.
Hoewel de verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig heeft gemaakt aan een strafbaar feit, zal het hof op grond van het verhandelde ter terechtzitting en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte de vordering tot tenuitvoerlegging afwijzen.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof vervangt de door de politierechter aangehaalde artikelen door de artikelen 14a, 14b, 14c, 38v, 38w, 300 en 304 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze luidden ten tijde van het bewezenverklaarde. Op deze artikelen is zowel het deel van het bevestigde dictum van de politierechter als de hierna te geven beslissing gegrond.

BESLISSING

Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep, doch uitsluitend ten aanzien van de opgelegde straf en de beslissingen op de vorderingen tot tenuitvoerlegging van eerder voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraffen, en doet in zoverre opnieuw recht:
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
8 (acht) weken;
bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
4 (vier) weken, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
3 (drie) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of de verdachte gedurende de proeftijd van 3 (drie) jaren ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit geen medewerking heeft verleend aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage heeft aangeboden of geen medewerking heeft verleend aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclasseringsinstelling zo vaak en zolang als de reclasseringsinstelling dit noodzakelijk acht daaronder begrepen, dan wel de hierna te noemen bijzondere voorwaarde niet heeft nageleefd;
stelt als bijzondere voorwaarde dat de veroordeelde gedurende de proeftijd vooralsnog slechts onder begeleiding van [begeleidster] , althans haar plaatsvervanger, en door haar te geven aanwijzingen in het kader van een reeds in gang gezette en te continueren traject (telefonisch en persoonlijk) contact zal hebben met [slachtoffer] , waarbij – indien de verdachte zich hieraan niet mocht houden – de reclassering erop zal toezien dat de verdachte zich naar deze aanwijzingen zal gedragen en zo nodig zelf gedragsaanwijzingen aan de verdachte zal geven die ertoe strekken zulks alsnog te bewerkstelligen;
geeft opdracht aan de reclassering tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarde en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
verlengt de proeftijd als vermeld in het vonnis van de politierechter in de rechtbank Oost-Brabant van 5 januari 2021 met parketnummer 01-306849-20 met een termijn van 1 (één) jaar;
wijst af de vordering van de officier van justitie in het arrondissement Oost-Brabant van 15 februari 2021, strekkende tot tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Oost-Brabant van 7 februari 2020 onder parketnummer 01-010536-20 voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf voor de duur van 2 weken;
bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige, met inachtneming van het vorenoverwogene.
Aldus gewezen door:
mr. S. Riemens, voorzitter,
mr. A.J.M. van Gink en mr. K. van der Meijde, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. A. van Kaathoven, griffier,
en op 13 januari 2022 ter openbare terechtzitting uitgesproken.