ECLI:NL:GHSHE:2022:3427

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
23 september 2022
Publicatiedatum
11 oktober 2022
Zaaknummer
20-000509-20
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis rechtbank Oost-Brabant inzake voorbereidingshandelingen voor productie van synthetische drugs

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, waarbij de verdachte op 12 februari 2020 werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier maanden voor het voorbereiden van een feit als bedoeld in de Opiumwet. De verdachte had stoffen voorhanden die bestemd waren voor de productie van synthetische drugs. Na het instellen van hoger beroep heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch de zaak behandeld op 23 september 2022. De advocaat-generaal heeft gevorderd het vonnis van de rechtbank te bevestigen, terwijl de verdediging vrijspraak heeft bepleit en subsidiair een lichtere straf heeft voorgesteld. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank bevestigd, maar de opgelegde straf vernietigd en een gevangenisstraf van veertien weken opgelegd, rekening houdend met de overschrijding van de redelijke termijn in hoger beroep. Het hof heeft vastgesteld dat de redelijke termijn met ongeveer zeven maanden is overschreden, wat heeft geleid tot een strafvermindering. De verdachte had eerder een drugsgerelateerde veroordeling, maar deze was van lange geleden en werd niet nadelig meegewogen. Het hof heeft de ernst van de feiten en de omstandigheden van de verdachte in overweging genomen bij het bepalen van de straf.

Uitspraak

Parketnummer : 20-000509-20
Uitspraak : 23 september 2022
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Oost-Brabant van 12 februari 2020, in de strafzaak met parketnummer 01-879045-19 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1972,
wonende te [adres 1] .
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep is de verdachte ter zake van ‘om een feit, bedoeld in het vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden of te bevorderen, stoffen voorhanden hebben, waarvan hij weet dat zij bestemd zijn tot het plegen van dat feit’ veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 maanden met aftrek van voorarrest.
Van de zijde van de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis van de rechtbank zal bevestigen.
De verdediging heeft primair vrijspraak bepleit. Subsidiair heeft de verdediging een straftoemetingverweer gevoerd.
Vonnis waarvan beroep
Het hof verenigt zich met het beroepen vonnis en met de gronden waarop dit berust, behoudens de hier onder het kopje ‘Bewijsmiddelen’ gemaakte kanttekeningen, en zal dit derhalve bevestigen, behalve voor wat betreft de opgelegde straf. In zoverre zal het vonnis worden vernietigd. Voorts zal het hof het vonnis op de hieronder genoemde punten verbeteren dan wel wijzigen.
Bewijsmiddelen
De rechtbank heeft op pagina twee van het vonnis verwezen naar ‘p. 49 t/m 68 afschriften van de vrachtbrieven van [bedrijf 1] gericht aan [bedrijf 2] ’. Het hof zal de verwijzing verbeteren in die zin dat wordt verwezen naar pagina 50 tot en met pagina 68 van het eindproces-verbaal van de politie.
Op pagina vier van het vonnis heeft de rechtbank als bewijsmiddelen opgenomen ‘verklaring van de verdachte ter terechtzitting d.d. 29 januari 2020 en ‘verklaring van de officier van justitie ter terechtzitting d.d. 29 januari 2020’. Deze verklaringen worden als bewijsmiddelen voor de bewezenverklaring geschrapt.
De rechtbank heeft op pagina vijf van het vonnis opgenomen: ‘De bewijsmiddelen worden slechts gebezigd met betrekking tot het feit waarop zij in het bijzonder betrekking hebben.’ Deze passage wordt geschrapt.
Op te leggen sanctie
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdediging bepleit dat het hof – in het bijzonder gelet op het tijdsverloop – de verdachte zal veroordelen tot een taakstraf.
Bij de bepaling van de op te leggen sanctie heeft het hof gelet op:
- de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard en de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan,
- de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijke strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd en
- de persoon van de verdachte, zoals een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft op 4 september 2018 het bedrijf [bedrijf 2] opgericht, kennelijk met als doel om vervolgens op 21 september 2018 op naam van voornoemd bedrijf ongeveer 100 kilogram D Tartaric Acid in China te kunnen bestellen. De bestelling werd op 3 december 2018 afgeleverd bij de woning gelegen aan [adres 2] en door de verdachte in ontvangst genomen. Door aldus te handelen heeft de verdachte bijgedragen aan de voorbereiding van de productie van synthetische drugs. Zowel het produceren van harddrugs als het treffen van voorbereidingshandelingen ten behoeve van de productie daarvan zijn ernstige feiten. Deze feiten dragen namelijk bij aan allerlei andere vormen van criminaliteit en veroorzaken hierdoor maatschappelijke onrust. Harddrugs leveren – eenmaal in handen van de gebruikers – grote gevaren op voor de gezondheid van die gebruikers. De verdachte heeft zich van voornoemde belangen kennelijk niets aangetrokken.
Ten aanzien van de persoon van de verdachte heeft het hof acht geslagen op een hem betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 18 juli 2022. Uit dit uittreksel blijkt dat de verdachte voorafgaand aan het bewezenverklaarde handelen eerder onherroepelijk is veroordeeld voor een drugsfeit, doch dat die veroordeling dateert van lang geleden. Het hof zal deze omstandigheid mitsdien niet ten nadele van de verdachte bij de strafoplegging meewegen.
Naar het oordeel van het hof kan – gelet op de voren omschreven aard en ernst van het feit – niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming met zich brengt. Oplegging van een taakstraf acht het hof onvoldoende recht doen aan de ernst van het feit en derhalve niet passend. Hetgeen van de zijde van de verdediging naar voren is gebracht, leidt niet tot een ander oordeel.
Ten aanzien van de berechting binnen een redelijke termijn overweegt het hof het navolgende.
Het hof stelt voorop dat elke verdachte recht heeft op een openbare behandeling van zijn zaak binnen een redelijke termijn, als bedoeld in artikel 6 EVRM. Deze waarborg strekt er onder meer toe te voorkomen dat een verdachte langer dan redelijk is onder de dreiging van een strafvervolging zou moeten leven.
In de onderhavige zaak is het hof gebleken dat de redelijke termijn in hoger beroep is overschreden.
Op 18 februari 2020 is van de zijde van de verdachte hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank. Het hof wijst het onderhavige arrest op 23 september 2022. Het hof stelt vast dat het niet binnen twee jaren nadat het hoger beroep is ingesteld tot een einduitspraak is gekomen. In hoger beroep is de redelijke termijn met een periode van ongeveer zeven maanden overschreden. Bijzondere omstandigheden die de overschrijding van de redelijke termijn in hoger beroep rechtvaardigen zijn het hof niet gebleken. Naar het oordeel van het hof is het recht op een behandeling in hoger beroep binnen een redelijke termijn dan ook geschonden. Het hof is van oordeel dat deze schending van de redelijke termijn dient te leiden tot strafvermindering.
Zonder schending van de redelijke termijn zou een gevangenisstraf voor de duur van 4 maanden met aftrek van voorarrest passend zijn geweest. Rekening houdend met de hierboven vastgestelde schending van de redelijke termijn in hoger beroep, zal het hof in plaats daarvan een gevangenisstraf opleggen voor de duur van 14 weken met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep, doch uitsluitend ten aanzien van de opgelegde straf en doet in zoverre opnieuw recht.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
14 (veertien) weken.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige, met inachtneming van het hiervoor overwogene.
Aldus gewezen door:
mr. P.T. Gründemann, voorzitter,
mr. W.E.C.A. Valkenburg en mr. A.J.A.M. Nieuwenhuizen, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. J.H.W. Van der Meijs, griffier,
en op 23 september 2022 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
mr. A.J.A.M. Nieuwenhuizen en mr. J.H.W. Van der Meijs zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.