ECLI:NL:GHSHE:2022:3426

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
23 september 2022
Publicatiedatum
11 oktober 2022
Zaaknummer
20-000510-20
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis rechtbank Oost-Brabant inzake voorbereidingshandelingen voor de productie van synthetische drugs

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, waarbij de verdachte op 12 februari 2020 werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 8 maanden voor het voorbereiden van een feit als bedoeld in de Opiumwet. De verdachte had voorwerpen en stoffen voorhanden waarvan hij wist dat deze bestemd waren voor het plegen van dat feit. De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen dit vonnis. Tijdens de zitting in hoger beroep heeft de advocaat-generaal gevorderd dat het hof het vonnis van de rechtbank zou bevestigen, terwijl de verdediging primair vrijspraak en subsidiair een lagere straf heeft bepleit.

Het hof heeft het vonnis van de rechtbank in grote lijnen bevestigd, maar heeft de opgelegde straf vernietigd en een gevangenisstraf van 29 weken opgelegd, rekening houdend met de overschrijding van de redelijke termijn in zowel de eerste aanleg als het hoger beroep. Het hof heeft vastgesteld dat de redelijke termijn in eerste aanleg met bijna elf maanden en in hoger beroep met ongeveer zeven maanden is overschreden. Deze overschrijdingen hebben geleid tot een strafvermindering. Het hof heeft ook de omstandigheden waaronder het feit is gepleegd en de persoon van de verdachte in overweging genomen bij het bepalen van de straf.

De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan ernstige feiten die bijdragen aan de productie van harddrugs, wat grote gevaren met zich meebrengt voor de gezondheid van gebruikers en de veiligheid van omwonenden. Het hof heeft geoordeeld dat een taakstraf niet passend zou zijn en heeft daarom gekozen voor een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. De uitspraak is gedaan op 23 september 2022.

Uitspraak

Parketnummer : 20-000510-20
Uitspraak : 23 september 2022
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Oost-Brabant van 12 februari 2020, in de strafzaak met parketnummer 01-845165-17 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1972,
wonende te [adres 1] .
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep is de verdachte ter zake van ‘om een feit, bedoeld in het vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden of te bevorderen, voorwerpen en stoffen voorhanden hebben, waarvan hij weet dat zij bestemd zijn tot het plegen van dat feit’ veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 8 maanden met aftrek van voorarrest.
Van de zijde van de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis van de rechtbank zal bevestigen.
De verdediging heeft primair vrijspraak bepleit. Subsidiair heeft de verdediging een straftoemetingverweer gevoerd.
Vonnis waarvan beroep
Het hof verenigt zich met het beroepen vonnis en met de gronden waarop dit berust, behoudens de hieronder onder het kopje ‘Bewijsmiddelen’ gemaakte kanttekeningen, en zal dit derhalve bevestigen, behalve voor wat betreft de opgelegde straf. In zoverre zal het vonnis worden vernietigd. Voorts zal het vonnis op de hierna te vermelden wijze worden verbeterd.
Bewijsmiddelen
Verbetering
Het hof heeft geconstateerd dat in de bewijsvoering niet volledig is verwezen naar pagina’s van het dossier. Het hof zal die verwijzingen verbeteren, op de wijze zoals hieronder is weergegeven.
De rechtbank heeft op pagina twee van het vonnis verwezen naar ‘p. 120, 121 proces-verbaal van bevindingen d.d. 24 maart 2017’. Het hof zal deze verwijzing verbeteren, in die zin dat niet alleen wordt verwezen naar pagina 120 en pagina 121 van het eindproces-verbaal van de politie, maar ook naar pagina 119.
Op pagina vier van het vonnis is verwezen naar ‘p. 100 proces-verbaal verhoor verdachte [medeverdachte] , moeder van verdachte, d.d. 25 maart 2017.’ Het hof zal deze verwijzing verbeteren, in die zin dat niet alleen wordt verwezen naar pagina 100 van het eindproces-verbaal van de politie, maar eveneens naar pagina 99.
Aanvulling
Op pagina vier van het vonnis heeft de rechtbank opgenomen ‘S = Schuur’. De vindplaats van deze aanduiding betreft pagina 279 van het dossier.
De door de rechtbank gebezigde bewijsmiddelen worden aangevuld met het volgende bewijsmiddel.
Het proces-verbaal van aanhouding d.d. 23 maart 2017 (dossierpagina 16), voor zover inhoudende als relaas van verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] :
Op 23 maart 2017 hielden wij op de locatie [adres 2] als verdachte aan: [verdachte] , geboren [geboortedag] 1972 te [geboorteplaats] .
Aan het bewijsmiddel op pagina vijf van het vonnis, inhoudende de verklaring die de verdachte ter terechtzitting d.d. 29 januari 2020 heeft afgelegd, wordt toegevoegd: ‘ik woonde er niet (
het hof begrijpt: in de woning gelegen aan [adres 2]) maar kwam er wel regelmatig’ (het proces-verbaal van de terechtzitting van de rechtbank Oost-Brabant d.d. 29 januari 2020, voor zover inhoudende als verklaring van de verdachte).
Op pagina vijf van het vonnis heeft de rechtbank overwogen: ‘Verdachte stond op 23 maart 2017 ingeschreven op [adres 2] .’ Na deze passage wordt het volgende toegevoegd. De verdachte stond op 23 maart 2017 niet alleen ingeschreven op voornoemd adres, maar hij was – blijkens het proces-verbaal van aanhouding – op 23 maart 2017 ook aldaar aanwezig. Bovendien kwam de verdachte daar regelmatig.
Bewezenverklaring
In de bewezenverklaring, zoals opgenomen op pagina zes van het vonnis, zijn de bewoordingen ‘voorhanden gehad’ aan het slot van de bewezenverklaring kennelijk abusievelijk weggevallen. Het hof zal de bewezenverklaring verbeteren in die zin dat aan het slot van de bewezenverklaring wordt toegevoegd ‘voorhanden gehad’. De verdachte is hierdoor niet in zijn belangen geschaad.
Op te leggen sanctie
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdediging bepleit dat het hof – in het bijzonder gelet op het tijdsverloop – de verdachte zal veroordelen tot een taakstraf.
Bij de bepaling van de op te leggen sanctie heeft het hof gelet op:
- de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard en de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan,
- de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijke strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd en
- de persoon van de verdachte, zoals een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich op 23 maart 2017 in Eindhoven – in een woonwijk – schuldig gemaakt aan voorbereidingshandelingen voor het produceren van synthetische drugs. Voornoemde handelingen bestonden uit het voorhanden hebben van stoffen en voorwerpen die bestemd waren voor de productie van harddrugs. Zowel het produceren van harddrugs als het treffen van voorbereidingshandelingen ten behoeve van de productie daarvan zijn ernstige feiten. Deze feiten dragen namelijk bij aan allerlei andere vormen van criminaliteit en veroorzaken hierdoor maatschappelijke onrust. Harddrugs leveren – eenmaal in handen van de gebruikers – grote gevaren op voor de gezondheid van die gebruikers. Bovendien was de productieplaats gesitueerd in een woonwijk in Eindhoven, hetgeen een gevaarlijke situatie met zich bracht voor de omwonenden. De verdachte heeft zich van voornoemde belangen kennelijk niets aangetrokken.
Ten aanzien van de persoon van de verdachte heeft het hof acht geslagen op een hem betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 18 juli 2022. Uit dit uittreksel blijkt dat de verdachte voorafgaand aan het bewezenverklaarde handelen eerder onherroepelijk is veroordeeld, doch dat die veroordeling (in verband met een drugsdelict) dateert van lang geleden. Het hof zal deze omstandigheid derhalve niet ten nadele van de verdachte bij de strafoplegging meewegen.
Naar het oordeel van het hof kan – gelet op de voren omschreven aard en ernst van het feit – niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming met zich brengt. Oplegging van een taakstraf acht het hof onvoldoende recht doen aan de ernst van het feit en derhalve niet passend. Hetgeen van de zijde van de verdediging naar voren is gebracht, leidt niet tot een ander oordeel.
Ten aanzien van de berechting binnen een redelijke termijn overweegt het hof het navolgende.
Het hof stelt voorop dat elke verdachte recht heeft op een openbare behandeling van zijn zaak binnen een redelijke termijn, als bedoeld in artikel 6 EVRM. Deze waarborg strekt er onder meer toe te voorkomen dat een verdachte langer dan redelijk is onder de dreiging van een strafvervolging zou moeten leven.
In de onderhavige zaak is het hof gebleken dat de redelijke termijn zowel in eerste aanleg als in hoger beroep is overschreden.
Met betrekking tot de overschrijding van de redelijke termijn in eerste aanleg overweegt het hof als volgt. Het vonnis van de rechtbank is niet gewezen binnen twee jaren nadat er jegens verdachte een handeling is verricht waaraan hij in redelijkheid de verwachting kon ontlenen dat tegen hem door het openbaar ministerie strafvervolging zou worden ingesteld, zijnde de dag dat hij in verzekering is gesteld (24 maart 2017). Nu de rechtbank eerst op 12 februari 2020 vonnis heeft gewezen, is de redelijke termijn in eerste aanleg met bijna elf maanden overschreden.
Ten aanzien van de overschrijding van de redelijke termijn in hoger beroep overweegt het hof als volgt. Van de zijde van de verdachte is op 18 februari 2020 hoger beroep ingesteld, terwijl het hof op 23 september 2022 – en derhalve niet binnen twee jaren na het instellen van hoger beroep – arrest wijst. De redelijke termijn in hoger beroep is hierdoor met circa zeven maanden overschreden.
Bijzondere omstandigheden die de overschrijdingen van de redelijke termijn in eerste aanleg en in hoger beroep rechtvaardigen zijn het hof niet gebleken. Naar het oordeel van het hof is het recht op een behandeling binnen een redelijke termijn dan ook geschonden. Het hof is van oordeel dat deze schendingen van de redelijke termijn dienen te leiden tot strafvermindering.
Zonder schendingen van de redelijke termijn zou een gevangenisstraf voor de duur van 8 maanden met aftrek van voorarrest passend zijn geweest.
Nu de redelijke termijn is geschonden, zal worden volstaan met het opleggen van een gevangenisstraf voor de duur van 29 weken met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep, doch uitsluitend ten aanzien van de opgelegde straf en doet in zoverre opnieuw recht.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
29 (negenentwintig) weken.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige, met inachtneming van het hiervoor overwogene.
Aldus gewezen door:
mr. P.T. Gründemann, voorzitter,
mr. W.E.C.A. Valkenburg en mr. A.J.A.M. Nieuwenhuizen, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. J.H.W. Van der Meijs, griffier,
en op 23 september 2022 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
mr. A.J.A.M. Nieuwenhuizen en mr. J.H.W. Van der Meijs zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.