ECLI:NL:GHSHE:2022:3424

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
20 september 2022
Publicatiedatum
10 oktober 2022
Zaaknummer
20-001128-21
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vrijspraak en veroordeling voor oplichting in huurzaak

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 20 september 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Limburg, waarbij de verdachte op 26 april 2021 gedeeltelijk was vrijgesproken van oplichting. De politierechter had de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 1 maand voor de bewezenverklaring van twee van de drie tenlastegelegde feiten, gekwalificeerd als oplichting. De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen dit vonnis, maar het hof heeft geoordeeld dat de verdachte niet-ontvankelijk is in zijn hoger beroep voor zover dit gericht is tegen de vrijspraak van het eerste feit, aangezien er geen hoger beroep openstaat tegen een vrijspraak volgens artikel 404 van het Wetboek van Strafvordering.

Het hof heeft het onderzoek in hoger beroep verricht en de vordering van de advocaat-generaal in overweging genomen, die vroeg om vernietiging van het vonnis en veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf van 1 maand. De verdediging heeft primair vrijspraak bepleit en subsidiair een straftoemetingsverweer gevoerd. Het hof heeft de bewijsoverwegingen aangevuld en vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan oplichting door zich voor te doen als verhuurder van appartementen en huurders te misleiden.

De verdachte heeft woningzoekenden opgelicht door hen te laten betalen voor huurovereenkomsten die niet rechtsgeldig waren. Het hof heeft de ernst van de feiten en het strafblad van de verdachte in overweging genomen en heeft besloten om de gevangenisstraf van 1 maand te handhaven. De redelijke termijn van de procedure is in eerste aanleg met drie maanden overschreden, maar het hof heeft geen reden gezien voor strafvermindering. De beslissing van het hof bevestigt het vonnis waarvan beroep, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen.

Uitspraak

Parketnummer : 20-001128-21
Uitspraak : 20 september 2022
TEGENSPRAAK (ex art. 279 Sv)

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 26 april 2021, in de strafzaak met parketnummer 03-661035-19 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
wonende te [adres 1] .
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep heeft de politierechter de verdachte ter zake van het onder 1 tenlastegelegde vrijgesproken, het onder 2 en 3 tenlastegelegde bewezenverklaard, dat telkens gekwalificeerd als ‘oplichting’, de verdachte deswege strafbaar verklaard en hem veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 1 maand.
Namens de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Omvang van het hoger beroep
Blijkens de akte instellen hoger beroep d.d. 26 april 2021 is het hoger beroep door de verdachte onbeperkt ingesteld. De politierechter heeft de verdachte vrijgesproken van hetgeen aan hem onder 1 is tenlastegelegd.
Gelet op het bepaalde in artikel 404, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering staat voor een verdachte geen hoger beroep open tegen een vrijspraak. Het hof zal de verdachte derhalve niet-ontvankelijk verklaren in zijn hoger beroep, voor zover dit tegen de hiervoor bedoelde vrijspraak is gericht.
Al hetgeen hierna wordt overwogen en beslist heeft uitsluitend betrekking op dat gedeelte van het beroepen vonnis dat aan het oordeel van het hof is onderworpen.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende, de verdachte niet-ontvankelijk zal verklaren in zijn hoger beroep, voor zover dit is gericht tegen het onder 1 tenlastegelegde, het overig tenlastegelegde bewezen zal verklaren en de verdachte te dien aanzien zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 1 maand.
De raadsman heeft primair integrale vrijspraak bepleit. Subsidiair is een straftoemetingsverweer gevoerd.
Vonnis waarvan beroep
Het hof verenigt zich met het beroepen vonnis – voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen – met aanvulling van de gronden waarop dit berust. Het hof zal de motivering van de straf vervangen door de hierna onder het kopje ‘Op te leggen straf’ opgenomen motivering.
Het hof ziet aanleiding om de bewijsoverweging aan te vullen gelet op hetgeen ter terechtzitting in hoger beroep aan de orde is gekomen.
Tevens zal het hof – nu de meervoudige strafkamer gebonden is aan het motiveringsvoorschrift van artikel 359, derde lid, eerst volzin, van het Wetboek van Strafvordering – indien tegen dit arrest beroep in cassatie wordt ingesteld, de inhoud van de door de politierechter opgesomde bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring uitwerken in een aanvulling op dit verkorte arrest. Deze aanvulling wordt dan aan dit arrest gehecht.
Aanvulling bewijsoverwegingen
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsman van de verdachte bepleit dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het tenlastegelegde feit, omdat onvoldoende kan worden vastgesteld dat de verdachte de huurovereenkomsten heeft opgemaakt en aldus de verhuurders heeft opgelicht, nu de handschriften van de vermeende verhuurder op de huurovereenkomsten niet overeenkomen. Er moet minstens een ander bij de oplichting zijn betrokken, aldus de verdediging. Volgens de verdediging bevat het dossier onvoldoende wettig en overtuigend bewijs om vast te kunnen stellen dat de verdachte zich heeft voorgedaan als [naam 1] , reden waarom hij dient te worden vrijgesproken.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
Het hof stelt op grond van de bewijsmiddelen vast dat de persoon die zich heeft voorgedaan als zijnde [naam 1] en bonafide verhuurder, in die hoedanigheid een appartement aan zowel aangever [aangever 1] als aangever [aangever 2] heeft verhuurd, respectievelijk gelegen aan de [adres 2] en [adres 3] . Het hof stelt voorts vast dat de verhuurder voornoemde [aangever 1] en [aangever 2] beiden een huurovereenkomst heeft laten ondertekenen en hen ter plaatse contant geld in de vorm van huur en borg heeft laten betalen.
Aangever [aangever 1] heeft verklaard dat hij op 23 december 2017 een advertentie zag staan van een appartement gelegen aan [adres 2] en dat hij door [naam 1] werd uitgenodigd om dezelfde dag de woning te bekijken. Uit de aangifte volgt dat bij de woning een manspersoon zich voorstelde als [naam 1] en dat deze man ongeveer 2 meter lang was, een blank uiterlijk had, kort donkerblond haar, een fors postuur en een tatoeage op de rechterhand. [aangever 1] heeft verklaard dat hij samen met [naam 1] de huurovereenkomst heeft ingevuld en getekend, dat hij een huurprijs en een borg heeft betaald van € 725,00 aan [naam 1] en nadien sleutels ontving van het appartement en de centrale toegangsdeur. Aangever [aangever 1] heeft voorts verklaard dat twee maanden later een manspersoon zich aan hem voorstelde als de beheerder van de woning en hem mededeelde dat de woning in eigendom toebehoorde aan [bedrijf]
Aangever [aangever 2] heeft verklaard dat hij een advertentie zag waarin een appartement gelegen te Eygelshoven te huur werd aangeboden. Op 16 januari 2018 werd [aangever 2] gebeld door [naam 1] en hem werd medegedeeld dat dit appartement niet meer beschikbaar was, maar dat hij wel een woning aan het [adres 3] beschikbaar had. [aangever 2] heeft verklaard dat hij – nadat hij de woning had bezichtigd – samen met [naam 1] de huurovereenkomst had ingevuld, dat hij de huur van € 500,00 en de borg van € 500,00 deels cash had betaald en dat hem daarna de huissleutels werden overhandigd van de woning. [aangever 2] heeft voorts verklaard dat [naam 1] het rekeningnummer [rekeningnummer] op naam van [naam 2] had opgegeven als zijnde het rekeningnummer waarnaar de huur moest worden overgemaakt. Uit de aangifte volgt tevens dat [aangever 2] op 9 februari 2018 zijn woning wilde betreden, maar dat een man hem vertelde dat hij de huurbaas van het pand was. Nadat hij de huurovereenkomst aan de man had laten zien, hoorde hij dat de man zei dat hij opgelicht was. Aangever [aangever 2] heeft in zijn aangifte [naam 1] omschreven als een blanke man, met kort blond haar, ongeveer 2 meter lang, breed gebouwd en met een tatoeage op de rechterarm.
Aangever [aangever 3] , directeur van [bedrijf], heeft verklaard dat hij met de firma onder andere eigenaar is van [adres 2] en [adres 3] . Hij heeft voorts verklaard dat de verdachte vanaf begin november 2017 de huissleutels van leegstaande panden had gekregen van de voormalig huismeester [betrokkene 1] ten behoeve van te verrichten onderhoudswerkzaamheden. [betrokkene 1] had destijds met de verdachte de mondelinge afspraak gemaakt dat de verdachte één dag over de huissleutels zou beschikken, maar na een week waren de sleutels nog niet teruggegeven. [aangever 3] heeft verklaard dat hij van [betrokkene 1] te horen had gekregen dat hij geen contact meer kreeg met de verdachte. Uit de aangifte volgt tevens dat de huismeester mededeelde dat de verdachte voldeed aan het signalement van de man die zich had voorgedaan als verhuurder.
De verdachte heeft bij zijn verhoor bij de politie verklaard dat de huurbaas, aangever [aangever 3] , hem de opdracht had gegeven om panden te renoveren en dat aan hem de sleutels van de panden waren gegeven. [aangever 3] zou hebben gezegd dat hij de huurders voor de panden al had, maar dat de verdachte verder met de huurders het financiële gedeelte moest regelen. Hij heeft voorts verklaard dat het rekeningnummer [rekeningnummer] van een vriendin van [betrokkene 2] was en dat verdachte en [betrokkene 2] , nadat zij ruzie kregen met [aangever 3] , hadden besloten het geld, zijnde de overgemaakte huur en de borg, samen te houden.
Het hof is op grond van de bewijsmiddelen en hetgeen hiervoor is overwogen van oordeel dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan oplichting. Niet alleen heeft de verdachte zelf verklaard dat hij de sleutels van de panden heeft gekregen van [betrokkene 1] , dat hij het financiële gedeelte met de huurders moest regelen en – al dan niet samen met [betrokkene 2] – het geld dat was overhandigd en overgemaakt op het rekeningnummer heeft gehouden; het rekeningnummer komt ook overeen met het rekeningnummer dat door de zogenoemde ‘ [naam 1] ’ was opgegeven als zijnde het rekeningnummer waarnaar de huur en de borg overgemaakt dienden te worden. Het hof is voorts van oordeel dat het signalement van de verdachte zoals omschreven door [aangever 1] en [aangever 2] specifiek is en dat zij overeenkomen met elkaar. De verdachte wordt immers door zowel [aangever 1] als [aangever 2] omschreven als een blanke man, met kort blond haar, ongeveer 2 meter lang, breed gebouwd en met een tatoeage. Bovendien wordt de verdachte naar aanleiding van dit signalement herkend door huismeester [betrokkene 1] , die de verdachte op een eerder moment heeft gezien, toen hij de huissleutels aan hem had gegeven. Daarenboven stelt het hof vast dat de verdachte ten aanzien van de kenmerkende tatoeage van de adelaar bij de politie heeft verklaard dat hij inderdaad zo’n tatoeage heeft. Het hof stelt op grond van de aangifte van [aangever 1] en [aangever 2] tevens vast dat de gegevens van de verhuurder ‘ [naam 1] ’ op de door de verdachte opgemaakte huurovereenkomsten overeenkomen. Het hof wijst in dat verband op de naam, het telefoonnummer, het e-mailadres en het adres van de verhuurder. Dat de handschriften op de huurovereenkomsten niet exact overeenkomen, zoals de raadsman nog ten verwere heeft gevoerd, doet daar niet aan af.
Gelet op de verklaring van de verdachte bij zijn verhoor bij de politie, het sterk overeenkomende signalement en de herkenning van de verdachte door [betrokkene 1] , is het hof van oordeel dat de verdachte zich heeft voorgedaan als bonafide verhuurder onder de naam [naam 1] en in die hoedanigheid [aangever 1] en [aangever 2] heeft opgelicht.
Op te leggen straf
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in de hierop gestelde wettelijke strafmaxima en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan oplichting. De verdachte heeft woningzoekenden voor forse bedragen opgelicht, door zich voor te doen als verhuurder van appartementen en deze aan [aangever 1] en [aangever 2] te verhuren, wetende dat zij al snel zouden ontdekken dat de huurovereenkomst die zij hadden afgesloten niet rechtsgeldig tot stand was gekomen, met het risico dat zij op straat kwamen te staan. De verdachte handelde uitsluitend uit eigenbelang en was uit op gemakkelijk geld. Het hof merkt bovendien op dat de verdachte geen enkele verantwoordelijkheid heeft genomen voor zijn daden. Het hof rekent het de verdachte aan dat hij heeft gehandeld zoals bewezenverklaard.
Het hof heeft acht geslagen op de inhoud van het uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 27 juni 2022, betrekking hebbende op het justitiële verleden van de verdachte, waaruit blijkt dat de verdachte meermalen onherroepelijk is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten. Deze veroordelingen hebben de verdachte er kennelijk niet van weerhouden opnieuw de fout in te gaan.
Voorts heeft het hof gelet op de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, voor zover daarvan ter terechtzitting is gebleken.
Bij de strafvervolging van verdachte is de redelijke termijn, als bedoeld in artikel 6, eerste lid van het EVRM, in eerste aanleg met drie maanden overschreden. Daarentegen is de procedure in hoger beroep betrekkelijk voortvarend verlopen, daar het hof binnen zeventien maanden na het instellen van hoger beroep door verdachte arrest zal wijzen, terwijl de redelijke termijn (ook) in hoger beroep 24 maanden bedraagt. Gelet op het feit dat sprake is van een beperkte overschrijding van de redelijke termijn in eerste aanleg en de berechting in feitelijke aanleg – dat wil zeggen: in eerste aanleg én in hoger beroep – is afgerond binnen het totaal van de voor elk van die procesfasen geldende termijnen, ziet het hof geen reden voor compensatie in de vorm van strafvermindering. Het hof zal daarom volstaan met de enkele constatering van de schending van de redelijke termijn in eerste aanleg.
Het hof is van oordeel dat ondanks de persoonlijke omstandigheden, maar gelet op de ernst van het bewezenverklaarde en vanuit het oogpunt van generale preventie en vergelding, niet kan worden volstaan met het opleggen van een andere of lichtere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming met zich brengt.
Alles afwegende acht het hof in deze zaak met de rechtbank oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van 1 maand passend en geboden.

BESLISSING

Het hof:
bevestigt het vonnis waarvan beroep – voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen – met inachtneming van het hiervoor overwogene.
Aldus gewezen door:
mr. A.C. Bosch, voorzitter,
mr. G.M. Goes en mr. E.E. van der Bijl, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. E.C.M. van der Valk, griffier,
en op 20 september 2022 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mrs. G.M. Goes en E.E. van der Bijl zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.