ECLI:NL:GHSHE:2022:3420

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
22 september 2022
Publicatiedatum
10 oktober 2022
Zaaknummer
20-001724-21
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis politierechter inzake mishandeling en belediging van ambtenaar

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Zeeland-West-Brabant, waarbij de verdachte is veroordeeld voor mishandeling, belediging van een ambtenaar en wederspannigheid. De politierechter legde een taakstraf op van 80 uren, subsidiair 40 dagen hechtenis, met bijzondere voorwaarden zoals reclasseringscontact en deelname aan een gedragsinterventie. De benadeelde partij kreeg een schadevergoeding toegewezen van € 150,00. De verdachte heeft hoger beroep ingesteld, onder andere tegen de impliciete vrijspraak van de belediging van een verbalisant. Het hof verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep voor zover dit gericht is tegen de vrijspraak, aangezien volgens artikel 404 van het Wetboek van Strafvordering geen hoger beroep openstaat tegen een vrijspraak. Het hof heeft het vonnis van de politierechter bevestigd, met uitzondering van de bewijsoverwegingen die betrekking hebben op de rechtmatige uitoefening van de bediening door de verbalisanten. Het hof oordeelt dat het gebruik van geweld door de politie in deze zaak niet in strijd is met artikel 5 van de Ambtsinstructie, omdat er geen sprake was van een schending van de instructies omtrent het gebruik van geweld. De beslissing van het hof is op 22 september 2022 uitgesproken.

Uitspraak

Parketnummer : 20-001724-21
Uitspraak : 22 september 2022
TEGENSPRAAK (ex art. 279 Sv)

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 13 juli 2021, in de strafzaak met parketnummer 02-087950-21 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1999,
wonende te [adres] .
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep heeft de politierechter de verdachte ter zake van mishandeling, terwijl het misdrijf wordt gepleegd tegen een ambtenaar gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening (feit 1), eenvoudige belediging, terwijl de belediging wordt aangedaan aan een ambtenaar gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening (feit 2) en wederspannigheid, meermalen gepleegd (feit 3) veroordeeld tot een taakstraf van 80 uren, subsidiair 40 dagen hechtenis, waarvan 40 uren, subsidiair 20 dagen hechtenis, voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren, met als bijzondere voorwaarden -kort gezegd- reclasseringscontact en deelname aan een gedragsinterventie. Voorts heeft de politierechter de vordering van de benadeelde partij [naam] toegewezen tot een bedrag van € 150,00, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. De benadeelde partij is in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk verklaard.
Van de zijde van de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Ontvankelijkheid van het hoger beroep
Het hoger beroep van de verdachte is onbeperkt ingesteld en richt zich aldus mede tegen de impliciete vrijspraak door de politierechter van de onder feit 2 tenlastegelegde belediging jegens verbalisant [naam] . Gelet op het bepaalde in artikel 404, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering staat voor een verdachte geen hoger beroep open tegen een vrijspraak. Het hof zal de verdachte daarom niet-ontvankelijk verklaren in haar hoger beroep voor zover dit hiertegen is gericht.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal bevestigen.
Namens de verdachte is bepleit dat de verdachte zal worden vrijgesproken van het haar tenlastegelegde. Subsidiair dat haar een beroep op noodweer dan wel noodweerexces toekomt. Meer subsidiair is een strafmaatverweer gevoerd. Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij is namens de verdachte bepleit deze in haar vordering niet-ontvankelijk te verklaren, subsidiair de vordering te matigen vanwege het eigen aandeel van de benadeelde partij.
Vonnis waarvan beroep
Het hof verenigt zich met het beroepen vonnis en met de gronden waarop dit berust, behalve voor wat betreft de bewijsoverwegingen die zien op de verwerping van het verweer van de raadsman dat geen sprake zou zijn van een rechtmatige uitoefening van de bediening. Deze wordt vervangen door de navolgende bewijsoverwegingen.
Bewijsoverwegingen
Namens de verdachte heeft de raadsman ter terechtzitting in eerste aanleg en in hoger beroep aangevoerd dat vrijspraak dient te volgen van de drie tenlastegelegde feiten nu de verbalisanten niet in de rechtmatige uitoefening van hun bediening waren. Daartoe heeft de raadsman aangevoerd dat artikel 5 van de Ambtsinstructie voor de politie, de Koninklijke Marechaussee en andere opsporingsambtenaren (hierna: de Ambtsinstructie) is geschonden nu verbalisant [naam] , die hoofdagent van politie is, geweld heeft gebruikt tegen de verdachte, zonder daartoe van zijn meerdere, verbalisant [naam] , die brigadier van politie is, een uitdrukkelijke last te hebben ontvangen. Nu deze last ontbrak, is het door [naam] uitgeoefende geweld onrechtmatig geweest en komt daarmee, aldus de raadsman, de rechtmatigheid aan beider bediening te ontvallen.
Het hof overweegt als volgt.
Het toepasselijke wettelijke kader voor het gebruik van geweld door de politie is geregeld in de Politiewet en de uit de Politiewet voortvloeiende Ambtsinstructie.
Het algemene uitgangspunt, zoals tot uitdrukking gebracht in artikel 7, eerste lid van de Politiewet, is dat het gebruik van geweld door de politie ultimum remedium is. Geweldstoepassing door de politie wordt in dit artikel uitdrukkelijk onderworpen aan de beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit. Hieruit voortvloeiend zijn in de Ambtsinstructie de regels neergelegd die gelden voor het inzetten van geweld en geweldsmiddelen, alsmede onder welke voorwaarden deze middelen mogen worden gebruikt.
De eerste vraag die beantwoord dient te worden is of in de onderhavige zaak sprake is geweest van het toepassen van geweld. Ingevolge artikel 1, vierde lid onder b van de Ambtsinstructie dient daaronder verstaan te worden
“elke dwangmatige kracht van meer dan geringe betekenis uitgeoefend op personen of zaken”. In de nota van toelichting wordt gesproken van
“een fysieke kracht die wordt uitgeoefend om een persoon of zaak een bepaalde handeling te doen verrichten die de persoon of zaak niet wil verrichten, of om een persoon of zaak een bepaalde handeling juist niet te laten verrichten”.
Op de beelden die van het voorval zijn gemaakt is te zien dat verbalisant [naam] op enig moment, terwijl de verdachte wegloopt, achter haar aanloopt, met zijn rechterarm een zwaaiende beweging maakt richting de linkerzijkant van verdachtes nek, haar vervolgens vastpakt en haar, terwijl zij tegenwerkt, richting een muur duwt. Het hof is van oordeel dat deze handelingen kunnen worden aangemerkt als geweld in de zin van de Ambtsinstructie.
Vervolgens dient het hof, ingevolge het verweer van de raadsman, te beoordelen of artikel 5 van de Ambtsinstructie is geschonden.
Het hof is van oordeel dat dit niet het geval is.
Anders dan de raadsman kennelijk veronderstelt, is tussen twee optredende politieagenten, waartussen altijd sprake zal zijn van ofwel een rangonderscheid ofwel, bij gelijke rang, van een verschil in anciënniteit binnen die rang, desondanks niet per definitie sprake van een situatie dat de hogere in rang of anciënniteit ter plaatse optreedt als de meerdere. De politietaak wordt in artikel 3 van de Politiewet omschreven als
“daadwerkelijke handhaving van de rechtsorde en het verlenen van hulp aan hen die deze behoeven”. Deze concrete politietaak wordt in de dagelijkse praktijk uitgevoerd door politieagenten die in koppels op straat zijn, te voet, per fiets of met de auto, en die op meldingen worden afgestuurd. Het koppel dat op die manier aan het werk is, kent geen verhouding van meerdere en ondergeschikte, maar treedt, onafhankelijk van rang of anciënniteit, in gelijkwaardigheid op ter uitvoering van de politietaak. Dit sluit aan bij de realiteit van het politiewerk op straat, waarbij vaak door de snelheid die van het handelen wordt gevraagd, het vragen of geven van een last tot gebruik van geweld aan de ander in de weg staat aan een adequate uitoefening van de politietaak. Dit is slechts anders indien van tevoren door de betreffende politieambtenaren is afgesproken dat een van hen de leiding neemt en als meerdere ter plaatse zal optreden. Van een dergelijke afspraak tussen [naam] en [naam] is het hof echter niet gebleken.
Artikel 5 van de Ambtsinstructie ziet, los van de hiervoor genoemde uitzondering, op situaties waarin van tevoren vaststaat dat het risico bestaat dat het politiegeweld zal moeten gaan gebruiken. Dit is het geval bij optreden tijdens ongeregeldheden door de als Mobiele Eenheid in gesloten verband optredende politieagenten of bij een grootschalig gewelddadig incident waarvoor bijzondere eenheden ter plaatse worden geroepen. In dergelijke gevallen wordt, los van de noodweersituatie, geweld slechts aangewend na uitdrukkelijke last van de ter plaatse aanwezige meerdere.
Artikel 5 eerste lid van de Ambtsinstructie is gezien het vorenstaande niet van toepassing op het optreden van de verbalisanten in deze zaak, zodat het verweer van de raadsman dat in strijd hiermee is gehandeld, wordt verworpen.

BESLISSING

Het hof:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de onder 2 tenlastegelegde belediging van [naam] .
Bevestigt het vonnis waarvan beroep, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, met inachtneming van het hiervoor overwogene.
Aldus gewezen door:
mr. G.C. Bos, voorzitter,
mr. A.M.G. Smit en mr. A.C. Bosch, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. C. Schenker, griffier,
en op 22 september 2022 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mrs. G.C. Bos en C. Schenker zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.