[verdachte]
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] ,
wonende te [adres 1] .
Bij vonnis waarvan beroep is verdachte ter zake van mishandeling veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 60 uren subsidiair 30 dagen hechtenis waarvan 30 uren subsidiair 15 dagen hechtenis voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren met daaraan verbonden de algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig zal maken aan een strafbaar feit. Voorts is bij dit vonnis beslist op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] .
Namens de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal bevestigen met aanvulling van gronden voor wat betreft de bewezenverklaring, behoudens ten aanzien van de vordering benadeelde partij. De advocaat-generaal heeft gevorderd de vordering benadeelde partij tot een bedrag van € 375,-, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel, toe te wijzen en de benadeelde partij voor het overige deel niet-ontvankelijk te verklaren. Voorts is gevorderd om een bedrag van € 24,25 aan proceskosten toe te wijzen.
Namens de verdachte is primair integrale vrijspraak bepleit gelet op het noodweerverweer. Subsidiair is partiële vrijspraak bepleit ten aanzien van het slaan en schoppen en meer subsidiair is een strafmaatverweer gevoerd. Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij heeft de verdediging zich primair op het standpunt gesteld dat deze niet kan worden ontvangen in de voeging in hoger beroep en subsidiair dat maximaal een bedrag van € 150,- toewijsbaar is.
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd, nu het hof heeft vastgesteld dat het proces-verbaal van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg niet overeenkomstig het bepaalde in artikel 327 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) door de politierechter is ondertekend, zodat de beraadslaging in hoger beroep niet kan geschieden naar aanleiding van het onderzoek in eerste aanleg als bedoeld in artikel 422, tweede lid, Sv. Hetgeen resteert, is de aantekening van de uitspraak op een aan het dubbel van de dagvaarding gehecht stuk. Het hof is echter gebonden aan het motiveringsvoorschrift van artikel 359 van het Wetboek van Strafvordering.
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
zij op of omstreeks 26 september 2019 te [pleegplaats] [slachtoffer] heeft mishandeld door haar
- (met kracht) op/tegen het (boven)lichaam te duwen,
- (met kracht) aan de haren te trekken,
- meermalen, althans eenmaal, op/tegen het hoofd en/of het lichaam te slaan en/of
- op/tegen het (onder)lichaam te schoppen.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
zij op 26 september 2019 [pleegplaats] [slachtoffer] heeft mishandeld door haar
- met kracht tegen het bovenlichaam te duwen,
- met kracht aan de haren te trekken,
- meermalen tegen het hoofd en het lichaam te slaan en
- op/tegen het onderlichaam te schoppen;
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat zij daarvan zal worden vrijgesproken.
1. Een proces-verbaal van aangifte d.d. 26 september 2019 om 18:30 uur, pagina’s 3 t/m 5, voor zover inhoudende – zakelijk weergegeven – als verklaring van [slachtoffer] :
Ik doe aangifte van mishandeling. Op donderdag 26 september 2019 omstreeks 17:45 uur was ik samen met mijn zusje kinderpostzegels aan het verkopen. Wij stonden bij het appartementencomplex op [adres 2] Ik zag dat de voordeur van het appartementencomplex openging en een mevrouw met een zwart hondje naar buiten liep. Mijn zusje zag het hondje en rende weg. Zij is heel erg bang voor honden. Ik rende mijn zusje achterna. Ik hoorde de mevrouw zeggen: “Kutwijf, blijf stilstaan”. Wij bleven daarop staan en wachtten op de mevrouw. Ik zag dat de mevrouw voor mij stond. Ik hoorde haar zeggen: “Wat doen jullie hier? Ik ga de politie bellen.” Ik zei tegen de mevrouw dat wij kinderpostzegels aan het verkopen waren en dat ze ons met rust moest laten. Ik hoorde de mevrouw zeggen: “Houd je bek en je grote mond dicht.” Ik zag en voelde dat de mevrouw mij op mijn borst duwde. Vervolgens trok de mevrouw met haar linkerarm met kracht aan mijn haren. Ik voelde gelijk heel veel pijn aan de linkerkant van mijn hoofd en ik werd misselijk. Vervolgens liet de mevrouw mijn haren los en liep weg. Ik riep dat ik mijn moeder ging bellen. De mevrouw zei dat ik dat moest doen. De mevrouw liep toen weer mijn kant op. Ik zag dat de mevrouw met haar rechterhand een vuistslag tegen de linkerzijde van mijn kaak maakte. Ik voelde gelijk heel veel pijn aan mijn kaak. Daarna zag en voelde ik dat de mevrouw met haar linkerhand gebald tot vuist tegen mijn borst sloeg. Dit deed zij vier keer. Vervolgens trapte de vrouw met haar rechtervoet tegen mijn linker scheenbeen. Ik probeerde steeds weg te komen, maar de mevrouw blokkeerde dat. Uiteindelijk lukte het omdat er mensen riepen dat de mevrouw moest stoppen.
2. Een proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 26 september 2019 om 18:30 uur, pagina’s 6 en 7, voor zover inhoudende – zakelijk weergegeven – als verklaring van [getuige 1] :
Op woensdag 26 september 2019 omstreeks 17:45 uur was ik in mijn woning gelegen aan de [adres 3] Ik hoorde mijn dochter roepen dat een vrouw een meisje zou slaan. Ik liep toen naar buiten. Ik zag dat een meisje wegliep van een vrouw en deze vrouw erachteraan liep. Ik zag dat de vrouw met één hand het haar van het meisje vastgreep (noot verbalisant: daarnaar gevraagd hoorde ik dat de getuige aangaf dat dit meisje het meisje betrof waarvan mijn collega [verbalisant] aangifte op aan het nemen was, dit betrof [slachtoffer] . Ik zag dat het hoofd van het meisje in de richting van de vrouw werd getrokken en die kant op bewoog. Ik begon toen te schreeuwen naar de vrouw. Ik zag dat de vrouw toen losliet. Ik hoorde het meisje nog iets zeggen tegen de vrouw in de trant van waarom zij haar geslagen had.
3. Een proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 26 september 2019 om 18:45 uur, pagina’s 8 en 9, voor zover inhoudende – zakelijk weergegeven – als verklaring van [getuige 2] :
Op woensdag 26 september 2019 omstreeks 17:45 uur was ik op mijn slaapkamer op de eerste verdieping van onze woning, gelegen aan [adres 3] . Ik keek naar buiten en zag twee meisjes lopen. Ik zag dat een mevrouw hier boos achteraanliep. Ik hoorde haar onder andere schreeuwen dat zij moesten opflikkeren. Ik zag dat de mevrouw het meisje met het lange haar duwde (noot verbalisant: daarnaar gevraagd hoorde ik dat de getuige aangaf dat dit meisje het meisje betrof waarvan mijn collega [verbalisant] aangifte op aan het nemen was, dit betrof [slachtoffer] . Ik zag dat de vrouw het meisje duwde met twee handen ter hoogte van de schouders. Ik zag dat het meisje hierdoor achteruitging. Ik zag dat de vrouw het meisje in haar buik schopte. Ik zag dat het meisje terugschopte en de vrouw zacht raakte ter hoogte van haar bovenbeen. Ik zag dat de meisjes wegliepen van de vrouw. Ik zag dat het meisje met het lange haar vervolgens met haar rug tegen de muur stond. Ik zag dat dit meisje haar handen uitgestrekt voor haar gezicht hield om zich te beschermen. Ik zag dat de vrouw eerst met haar linkerhand aan de haren van het meisje trok en toen ook met haar rechterhand aan de haren van het meisje begon te trekken. Ik hoorde het meisje hard schreeuwen. Ik ben toen naar mijn moeder gerend en vertelde haar wat er gebeurd was. Ik zag dat dat mijn moeder naar buiten ging. Ik zag dat de vrouw het meisje nog steeds vast had aan de haren, nu alleen met de linkerhand. Ik zag dat het meisje met haar hoofd gebogen stond. Ik zag dat de vrouw losliet.
4. Een proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 26 september 2019 om 19:01 uur, pagina 10 (blad 1) en de daaropvolgende niet genummerde pagina (blad 2), voor zover inhoudende – zakelijk weergegeven – als verklaring van [getuige 3] :
Op woensdag 26 september 2019 omstreeks 18:00 uur was ik met mijn zus [slachtoffer] rond aan het gaan met kinderpostzegels. Wij stonden op een gegeven moment voor een flat. Ik zag dat er een mevrouw met een hond uit de flat kwam. Ik rende toen weg, want ik ben bang voor honden. Ik hoorde dat de mevrouw riep dat wij moesten terugkomen en blijven staan. Ik zei dat ik bang was van honden. Wij bleven toen staan. Ik hoorde de mevrouw iets zeggen, maar kon niet verstaan wat zij zei. Ik zag dat de mevrouw toen aan de haren van mijn zus trok. Ik zag vervolgens dat zij eerst mijn zus met één hand duwde. Ik zag dat zij hierna mijn zus met twee handen duwde. Ik rende toen weg. Ik riep dat zij mijn zus met rust moest laten. Ik keek en zag dat de mevrouw een slaande beweging maakte met haar platte hand en mijn zus op haar kaak raakte.
(
de daaropvolgende niet genummerde pagina/blad 2)
Ik zag dat de mevrouw vervolgens een slaande beweging maakte met een gebalde vuist richting mijn zus. Ik zag dat zij mijn zus raakte. Ik zag dat de mevrouw wegliep. Mijn zus wilde toen de politie bellen. Ik zag dat de mevrouw terugkwam. Ik zag dat zij eerst met één hand en vervolgens met twee handen aan de haren van mijn zusje trok. Ik hoorde dat mijn zusje begon te huilen. Ik zag dat er een andere mevrouw aan kwam lopen en dat er geschreeuwd werd. Ik zag dat de mevrouw mijn zusje losliet en wegging.
5. Een proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 26 september 2019, pagina’s 17 t/m 19, voor zover inhoudende – zakelijk weergegeven – als verklaring van de verdachte:
Op 26 september 2019 omstreeks 18.00 uur wilde ik de hond uit gaan laten. Ik woon op de eerste verdieping op [adres 1] . Toen ik beneden in de centrale hal kwam zag ik twee meiden lachend uit de hal rennen. Omdat we veel last hebben van kinderen die op de bel trekken en overlast veroorzaken, riep ik deze meiden toe dat ze eens even bij mij moesten komen.
De beslissing dat het bewezenverklaarde door de verdachte is begaan, berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen in onderlinge samenhang beschouwd.
De verdediging heeft ter terechtzitting in hoger beroep bepleit dat de verdachte integraal zal worden vrijgesproken van het tenlastegelegde. Subsidiair is bepleit dat de verdachte partieel dient te worden vrijgesproken ten aanzien van het schoppen en het slaan. Daartoe is – zakelijk weergegeven – het navolgende aangevoerd.
De verdediging heeft in de eerste plaats bepleit dat er sprake was van een noodweersituatie. De verdachte zag zich geconfronteerd met een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding. Daartoe heeft de verdediging het volgende naar voren gebracht. Nadat de verdachte de aangeefster had aangesproken, werd verdachte door de aangeefster uitgescholden en begon de aangeefster haar te duwen, te slaan en te trappen. De verdachte kon zich op dat moment niet onttrekken aan de situatie, omdat zij door aangeefster aan haar haren werd vastgehouden. De verdachte heeft de aangeefster geraakt op het moment dat zij zichzelf trachtte te bevrijden.
De verdediging heeft voorts bepleit dat de aangeefster niet de waarheid heeft verklaard en dat dit volgt uit de grote discrepanties tussen de verklaringen die zij heeft afgelegd bij de politie en bij de raadsheer-commissaris. Verder heeft de verdediging gesteld dat de getuigen zijn beïnvloed doordat zij hebben gesproken met de aangeefster voor het afleggen van een verklaring, zodat bij de beoordeling van de betrouwbaarheid van die verklaringen bijzondere voorzichtigheid dient te worden betracht. Daar komt bij dat de verklaringen die de getuigen hebben afgelegd bij de politie en de raadsheer-commissaris niet overeenkomen.
Het hof overweegt hier omtrent als volgt.
Op grond van de voornoemde bewijsmiddelen is voor het hof genoegzaam komen vast te staan dat de verdachte met haar hond op 26 september 2019 in [pleegplaats] het appartementencomplex uitliep en daar aangeefster en [getuige 3] trof. De aangeefster en [getuige 3] renden weg bij het zien van de hond van de verdachte. De verdachte schold op de aangeefster en [getuige 3] , sommeerde ze te blijven staan en vroeg hen wat zij bij het appartementencomplex deden. Aangeefster gaf aan dat ze kinderpostzegels verkochten en zei dat de verdachte hen met rust moest laten. Daarop zette de verdachte fysiek de aanval in. De verdachte duwde meermalen tegen de borst van de aangeefster en trok aan haar haren. Vervolgens liep de verdachte weg van de aangeefster. Nadat de aangeefster riep dat ze haar moeder/de politie ging bellen, liep de verdachte terug naar de aangeefster en sloeg de aangeefster in het gezicht en tegen de borst. Ook trapte ze de aangeefster, waarop de aangeefster terugtrapte. De verdachte trok vervolgens aan de haren van de aangeefster. Zij stopte daarmee toen [getuige 1] naar de verdachte begon te schreeuwen.
Het hof acht de feiten en omstandigheden die de verdediging aan het noodweerverweer ten grondslag heeft gelegd, niet aannemelijk geworden. De door de verdediging gegeven lezing van de gebeurtenissen vindt zijn weerlegging in de door het hof gebezigde bewijsmiddelen. Uit de daaruit blijkende feiten en omstandigheden komt immers naar voren dat het de verdachte is geweest die het contact zocht met de aangeefster en [getuige 3] , dat het de verdachte was die hen sommeerde te blijven staan en dat het de verdachte was die vroeg wat ze daar aan het doen waren. Op het moment dat zij weerwoord kreeg van de aangeefster, was het de verdachte die fysiek de confrontatie aanging door de aangeefster te duwen en aan de haren te trekken. Vervolgens is de verdachte weggelopen maar kwam zij weer terug op het moment dat de aangeefster naar haar schreeuwde. Daarop heeft de verdachte aangeefster geslagen, getrapt en aan haar haren getrokken. Gelet op het vorenstaande is het hof van oordeel dat de verdachte de haar verweten gedragingen niet heeft verricht in een situatie waarin en op een tijdstip waarop voor haar enige noodzaak bestond tot verdediging van haar lichaam tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding, dan wel het onmiddellijk dreigend gevaar daarvoor.
Het hof verwerpt aldus het noodweerverweer van de verdediging.
Uit de gebezigde bewijsmiddelen volgt voorts reeds dat het hof geen reden ziet om te twijfelen aan de betrouwbaarheid van de verklaring van de aangeefster bij de politie. Zij heeft immers kort na het incident (nog geen uur later) een gedetailleerde verklaring afgelegd over de gedragingen van de verdachte. Daarnaast vindt haar verklaring op essentiële onderdelen steun in de verklaringen van de getuigen [getuige 1] , [getuige 2] en [getuige 3] , die ook kort na het incident nagenoeg onmiddellijk na elkaar zijn gehoord door een andere verbalisant dan de verbalisant die bezig was aangeefster te horen.
Voor wat betreft deze laatste verklaringen ziet het hof evenmin enige reden om te twijfelen aan de betrouwbaarheid van die verklaringen. Het enkele gegeven dat de aangeefster en [getuige 3] in het huis van [getuige 1] en [getuige 2] hebben gewacht op de politie, rechtvaardigt naar het oordeel van het hof geenszins de conclusie van de verdediging dat de verklaringen aldus op elkaar zouden zijn afgestemd of dat aangeefster en de getuigen elkaar onderling hebben beïnvloed door te spreken over het zojuist gebeurde. Bovendien zijn de verklaringen van de getuigen [getuige 1] , [getuige 2] en [getuige 3] juist niet op alle onderdelen gelijk aan elkaar of aan de verklaring van aangeefster. Uit de verklaringen volgt dat zij enkel hebben verklaard over wat zij hebben waargenomen vanaf de positie waar zij zich bevonden vanaf het moment dat zij op de hoogte raakten en getuige waren van het voorval.
Het hof stelt met de verdediging vast dat de verklaringen die de aangeefster en de getuigen tegenover de raadsheer-commissaris hebben afgelegd twee jaar later op punten afwijken van de verklaringen die zij eerder tegenover de politie hebben afgelegd. Het hof is echter van oordeel dat dit gegeven niet vanzelfsprekend ertoe leidt dat deze verklaringen of de verklaringen die ze eerder hebben afgelegd ten overstaan van de politie aldus als onbetrouwbaar moeten worden aangemerkt. Met de tijd vervagen herinneringen immers en worden zij door gebeurtenissen gekleurd. Nu deze laatste verklaringen verder niet zijn gebezigd voor het bewijs, behoeven deze geen verdere bespreking.
Het hof verwerpt het betrouwbaarheidsverweer van de verdediging in volle omvang.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert op: