ECLI:NL:GHSHE:2022:3419

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
20 september 2022
Publicatiedatum
7 oktober 2022
Zaaknummer
20-001175-21
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis politierechter inzake medeplichtigheid aan hennepteelt en diefstal van elektriciteit

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 20 september 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Limburg. De verdachte was eerder veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van 1 maand en een taakstraf van 80 uren, wegens medeplichtigheid aan de teelt van hennep en diefstal van elektriciteit. De politierechter had de vordering van de benadeelde partij toegewezen tot een bedrag van € 1.931,03, vermeerderd met wettelijke rente. De verdachte heeft hoger beroep ingesteld, waarbij hij primair vrijspraak heeft bepleit en subsidiair een verweer heeft gevoerd tegen de strafmaat.

Het hof heeft de zaak opnieuw beoordeeld en is tot de conclusie gekomen dat de verdachte medeplichtig is aan de hennepteelt en de diefstal van elektriciteit. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte de woning had onderverhuurd aan een onbekende persoon, terwijl hij wist of had moeten weten dat er illegale activiteiten plaatsvonden. De verdediging heeft aangevoerd dat de verdachte niet verantwoordelijk kan worden gehouden voor de hennepplantage, maar het hof heeft deze verklaring verworpen. De verdachte is veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van 1 maand met een proeftijd van 2 jaren, alsmede een taakstraf van 80 uren, subsidiair 40 dagen hechtenis. Daarnaast is de vordering van de benadeelde partij toegewezen, met uitzondering van een deel van de kosten, en is de schadevergoedingsmaatregel opgelegd.

Het hof heeft de beslissing gegrond op de artikelen van de Opiumwet en het Wetboek van Strafrecht, en heeft de verdachte aansprakelijk gesteld voor de schade die is ontstaan door zijn handelen. De uitspraak benadrukt de ernst van de feiten en de maatschappelijke problemen die gepaard gaan met hennepteelt en diefstal van elektriciteit.

Uitspraak

Parketnummer : 20-001175-21
Uitspraak : 20 september 2022
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 29 april 2021, in de strafzaak met parketnummer 03-036262-20 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
wonende te [adres 1] .
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep heeft de politierechter het tenlastegelegde bewezenverklaard, dat gekwalificeerd als:
  • medeplichtigheid aan opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod (
  • medeplichtigheid van diefstal, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak (
De verdachte is voor deze feiten strafbaar verklaard en veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 1 maand met een proeftijd van 2 jaren, alsmede tot een taakstraf van 80 uren subsidiair 40 dagen hechtenis.
De politierechter heeft de vordering van de benadeelde partij [benadeelde] toegewezen tot een bedrag van € 1.931,03, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 3 december 2019 tot aan de dag der algehele voldoening en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Namens de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende, het tenlastegelegde bewezen zal verklaren en de verdachte te dien aanzien zal veroordelen tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 1 maand met een proeftijd van 2 jaren, alsmede tot een taakstraf van 80 uren subsidiair 40 dagen hechtenis. Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij [benadeelde] heeft de advocaat-generaal gevorderd dat deze dient te worden toegewezen.
De raadsman van de verdachte heeft primair integrale vrijspraak bepleit. Subsidiair is een straftoemetingsverweer gevoerd. Met betrekking tot de vordering van de benadeelde partij heeft de verdediging geconcludeerd dat deze daarin niet-ontvankelijk moet worden verklaard.
Vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de politierechter.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
1.een of meer onbekend gebleven perso(o)n(en),in of omstreeks de periode van 12 november 2019 tot en met 3 december 2019 te Landgraaf met elkaar, althans één van hen, opzettelijk heeft/hebben geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft/hebben gehad (in een pand aan [adres 2] ) een hoeveelheid van (in totaal) ongeveer 434, althans een groot aantal hennepplanten en/of delen daarvan, in elk geval (telkens) een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II, ,
tot en/of bij het plegen van welk(e) misdrijf/misdrijven verdachte in of omstreeks de periode van 12 november 2019 tot en met 3 december 2019 te Landgraaf, in elk geval in Nederland, meermalen, althans eenmaal (telkens) opzettelijk gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen heeft verschaft en/of opzettelijk behulpzaam is geweest, door aan die onbekend gebleven persoon/personen voornoemd pand voor de teelt/het kweken van hennepplanten ter beschikking te stellen;
2.een of meer onbekend gebleven perso(o)n(en), in of omstreeks de periode van 12 november 2019 tot en met 3 december 2019, te Landgraaf, elektriciteit, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan die onbekend gebleven perso(o)n(en) en/of aan verdachte toebehoorde, te weten aan [benadeelde] , heeft/hebben weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl die een of meer onbekend gebleven perso(o)n(en) zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft/hebben verschaft en/of die weg te nemen elektriciteit onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak en/of verbreking,
bij en/of tot het plegen van welk misdrijf verdachte in of omstreeks de periode van 12 november 2019 tot en met 3 december 2019 te Landgraaf, opzettelijk behulpzaam is geweest en/of opzettelijk gelegenheid, middelen en/of inlichtingen heeft verschaft, door die onbekend gebleven perso(o)n(en) toegang tot zijn woning/huurpand (gelegen aan [adres 2] ) te verschaffen, althans zijn woning/huurpand voor de diefstal van elektriciteit (ten behoeve van de hennepkwekerij) ter beschikking te stellen.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
1.een of meer onbekend gebleven perso(o)n(en) in de periode van 12 november 2019 tot en met 3 december 2019 te Landgraaf met elkaar, althans één van hen, opzettelijk heeft/hebben geteeld (in een pand aan [adres 2] ) een hoeveelheid van 434 hennepplanten, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II,
tot het plegen van welk misdrijf verdachte in of omstreeks de periode van 12 november 2019 tot en met 3 december 2019 te Landgraaf, opzettelijk gelegenheid heeft verschaft, door aan die onbekend gebleven persoon/personen voornoemd pand voor de teelt van hennepplanten ter beschikking te stellen;
2.een of meer onbekend gebleven perso(o)n(en) in de periode van 12 november 2019 tot en met 3 december 2019, te Landgraaf, elektriciteit, in elk geval enig goed, dat toebehoorde aan [benadeelde] , heeft/hebben weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl die een of meer onbekend gebleven perso(o)n(en) die weg te nemen elektriciteit onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak,
tot het plegen van welk misdrijf verdachte in of omstreeks de periode van 12 november 2019 tot en met 3 december 2019 te Landgraaf, opzettelijk gelegenheid heeft verschaft, door die onbekend gebleven perso(o)n(en) toegang tot zijn huurpand (gelegen aan [adres 2] ) te verschaffen.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen
Indien tegen dit verkorte arrest beroep in cassatie wordt ingesteld, worden de door het hof gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het arrest. Deze aanvulling wordt dan aan dit arrest gehecht.
Bewijsoverwegingen
De raadsman van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep vrijspraak bepleit. Daartoe heeft de raadsman in de kern aangevoerd dat de verdachte niet verantwoordelijk kan worden gehouden voor de hennepplantage die zich in de woning bevond. De verdachte verhuurde de woning in de vorm van onderhuur aan een Afrikaanse/Surinaamse man genaamd [naam 1] . De verdachte had een gokschuld bij [naam 1] en deze kon hij aflossen door de woning onder te verhuren. Hij kreeg het geld van de huur telkens in een envelop in zijn brievenbus, waardoor hij niet had kunnen en moeten vermoeden dat er sprake was van hennepteelt in de woning, aldus de verdediging. De verdachte was in de veronderstelling dat het de bedoeling was om in het pand een massagesalon op te zetten. Voorts is aangevoerd dat de verklaring van de verdachte wordt ondersteund door de verklaring van [betrokkene] bij de raadsheer-commissaris. Uit de verklaring van [betrokkene] volgt dat hij de sleutels van de woning had gekregen van een ander dan de verdachte, namelijk van een man met een Afrikaans/Surinaams uiterlijk. De onderhuur, tezamen met het feit dat de verdachte op generlei wijze het vermoeden kon hebben dat sprake was van een hennepteelt, leidt in de visie van de verdediging tot de conclusie dat niet wettig en overtuigend bewezen kan worden dat de verdachte medeplichtig is aan het opzettelijk telen van hennep.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
Het hof stelt op grond van de bewijsmiddelen vast dat de verdachte vanaf 1 november 2016 de huurder was van de woning aan [adres 2] . In de woning werd op 3 december 2019 een hennepkwekerij aangetroffen met in totaal 434 hennepplanten. Uit onderzoek door de fraude-inspecteur van [benadeelde] is gebleken dat er een illegale aftakking was gerealiseerd, binnen, op de dienstleiding/aansluitleiding. De elektriciteit werd illegaal afgenomen.
Het hof gaat uit van het proces-verbaal van bevindingen van 3 december 2019 en de verklaring van [betrokkene] bij de politie. Uit het proces-verbaal van bevindingen van 3 december 2019 volgt dat [betrokkene] ter plaatse werd aangetroffen in de woning en dat hem werd opgedragen de man te bellen voor de juiste sleutels, omdat de deur naar de eerste verdieping niet geopend kon worden. Uit het proces-verbaal volgt voorts dat verbalisant [verbalisant] het telefoongesprek van [betrokkene] overnam en dat hij de verdachte aan de telefoon kreeg, die mededeelde dat hij de huurder van de woning was. [betrokkene] heeft bij zijn verhoor bij de politie verklaard dat de eigenaar [naam 2] of [naam 2] wordt genoemd en dat hij van deze persoon de sleutel van de keukendeur van de woning heeft gekregen. [betrokkene] heeft voorts verklaard dat de politie de eigenaar van de woning heeft gesproken. Het hof gaat uit van de verklaring van [betrokkene] ter plaatse en bij de politie. Deze verklaringen zijn kort na het aantreffen van de hennepplantage afgenomen en vinden bovendien steun in de overige door het hof gebezigde bewijsmiddelen.
De verdachte heeft bij gelegenheid van zijn verhoor bij de politie, alsook ten overstaan van de rechtbank en het hof telkens verklaard dat hij de huurwoning had onderverhuurd aan een Afrikaanse/Surinaamse man genaamd [naam 1] en dat hij deze man kende van het casino. De verdachte heeft voorts verklaard dat hij een gokschuld van tienduizend euro had bij [naam 1] en dat hij, om zijn geldschuld af te lossen, de woning had gehuurd om deze vervolgens aan [naam 1] onder te verhuren. De verdachte heeft tevens verklaard dat hij maandelijks de huur en de kosten voor nutsbedrijven ontving van [naam 1] .
Het hof is van oordeel dat er kennelijk sprake is geweest van een katvangerconstructie, waarbij de verdachte op papier een woning heeft gehuurd om een geldschuld af te lossen, terwijl de daadwerkelijke gebruiker van de woning een hennepplantage heeft geëxploiteerd. De verdachte ontving een vergoeding voor huur en kosten voor nutsvoorzieningen en het was de verdachte die die kosten aan de verhuurder en de nutsbedrijven voldeed. Op deze wijze is een situatie gecreëerd waarbij de werkelijke gebruiker zich buiten beeld kon houden. Door zijn woning ter beschikking te stellen aan een ander onder deze omstandigheden, wist, althans had hij op zijn minst moeten hebben geweten, dat er illegale activiteiten in de woning zouden plaatsvinden. Door willens en wetens een katvangerconstructie aan te gaan met een persoon van wie de verdachte geen achternaam of contactgegevens zegt te weten, heeft de verdachte bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat hij hennepteelt en de daarmee samenhangende diefstal van stroom faciliteerde. Het is immers een feit van algemene bekendheid dat hennepteelt in de regel gepaard gaat met diefstal van stroom.
De verklaring van de verdachte, inhoudende dat hij allerminst wist dat er hennep werd geteeld in de woning en dat hij in de veronderstelling was dat de woning werd gebruikt voor een massagesalon, schuift het hof terzijde. Deze verklaring vindt op geen enkele manier steun in het dossier en acht het hof niet aannemelijk. Het hof neemt daarbij in aanmerking dat de verdachte noch bij zijn verhoor noch ter terechtzitting stukken heeft overgelegd of een aanknopingspunt heeft gegeven wat zijn verklaring had kunnen onderbouwen.
Het hof verwerpt mitsdien het tot vrijspraak strekkende verweer van de verdediging in al zijn onderdelen.
Resumerend acht het hof, op grond van het vorenoverwogene en de gebezigde bewijsmiddelen – in onderling verband en samenhang bezien en slechts gebruikt tot bewijs van dat bewezenverklaarde feit, of die bewezenverklaarde feiten, waarop het bewijsmiddel blijkens zijn inhoud betrekking heeft – wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan op de wijze zoals in de bewezenverklaring is vermeld.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het onder 1 bewezenverklaarde levert op:
medeplichtigheid aan opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod.
Het onder 2 bewezenverklaarde levert op:
medeplichtigheid aan diefstal, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. De feiten zijn strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezenverklaarde.
Op te leggen straffen
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in de hierop gestelde wettelijke strafmaxima en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan medeplichtigheid aan het opzettelijk telen van hennep. Hennep kan gevaar opleveren voor de gezondheid van de gebruikers ervan. Daarnaast is het algemeen bekend dat het telen van hennep steeds meer gepaard gaat met andere, ook zware vormen van criminaliteit. Met zijn handelen heeft de verdachte een bijdrage geleverd aan de instandhouding van het illegale circuit betreffende de handel in softdrugs, met alle daarbij komende maatschappelijke problemen.
De verdachte is tevens medeplichtig voor de diefstal van de voor de hennepkwekerij benodigde elektriciteit, die door middel van een illegale aftakking op het elektriciteitsnetwerk is weggenomen. Diefstal is een bijzonder ergerlijk feit dat voor de benadeelde schade en overlast met zich brengt. Daar komt bij dat manipulatie aan een elektriciteitsinstallatie een gevaar kan opleveren voor de brandveiligheid. Het hof rekent het de verdachte dan ook aan dat hij heeft gehandeld zoals bewezen is verklaard.
Het hof heeft acht geslagen op de inhoud van het uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 27 juni 2022, betrekking hebbende op het justitiële verleden van de verdachte, waaruit blijkt dat hij niet eerder onherroepelijk is veroordeeld voor strafbare feiten.
Voorts heeft het hof gelet op de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, voor zover daarvan ter terechtzitting is gebleken.
Bij de strafvervolging van verdachte is de redelijke termijn, als bedoeld in artikel 6, eerste lid van het EVRM, in eerste aanleg met drie maanden overschreden. Daarentegen is de procedure in hoger beroep betrekkelijk voortvarend verlopen, daar het hof binnen zeventien maanden na het instellen van hoger beroep door verdachte arrest zal wijzen, terwijl de redelijke termijn (ook) in hoger beroep 24 maanden bedraagt. Gelet op het feit dat sprake is van een beperkte overschrijding van de redelijke termijn in eerste aanleg en de berechting in feitelijke aanleg – dat wil zeggen: in eerste aanleg én in hoger beroep – is afgerond binnen het totaal van de voor elk van die procesfasen geldende termijnen, ziet het hof geen reden voor compensatie in de vorm van strafvermindering. Het hof zal daarom volstaan met de enkele constatering van de schending van de redelijke termijn in eerste aanleg.
Alles afwegende acht het hof een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 1 maand met een proeftijd van 2 jaren, alsmede een taakstraf van 80 uren subsidiair 40 dagen hechtenis passend en geboden. Met oplegging van een (gedeeltelijk) voorwaardelijke straf wordt enerzijds de ernst van het bewezenverklaarde tot uitdrukking gebracht en wordt anderzijds de strafoplegging dienstbaar gemaakt aan het voorkomen van nieuwe strafbare feiten.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]
De benadeelde partij [benadeelde] heeft in eerste aanleg – ten aanzien van het onder 2 tenlastegelegde – een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding van een bedrag van € 2.280,86, te vermeerderen met de wettelijke rente. Deze vordering ziet op de illegaal weggenomen stroom en de daarmee samenhangende kosten die de netbeheerder heeft moeten maken. Deze vordering valt uiteen in:
€ 672,38 voor illegaal afgenomen elektriciteit;
€ 384,31 aan administratiekosten;
€ 231,00 aan kosten voor de fraude-inspecteur;
€ 560,48 aan afsluitkosten buiten;
€ 349,83 voor netmeting en
€ 82,86 aan capaciteitstarief.
Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 1.931,03 (posten I, II, III, IV en VI), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 3 december 2019 tot aan de dag der algehele voldoening.
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd ter zake van het niet toegewezen gedeelte van de vordering.
Het hof is uit het onderzoek ter terechtzitting gebleken dat de benadeelde partij [benadeelde] als gevolg van het bewezenverklaarde van het onder 2 tenlastegelegde handelen rechtstreeks materiële schade heeft geleden. De vordering is voldoende onderbouwd en door de verdediging niet inhoudelijk betwist. Het hof is van oordeel dat vast is komen te staan dat de gestelde schade, behoudens de kosten voor de netmeting (post V), door de bewezenverklaarde gekwalificeerde diefstal is ontstaan.
Het hof stelt ten aanzien van de kosten voor de netmeting (post V) vast dat de gevorderde post geen rechtstreekse schade betreft van het bewezenverklaarde. Deze post zal het hof derhalve afwijzen.
Het toe te wijzen bedrag zal, zoals gevorderd, worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 3 december 2019, zijnde de laatste dag van de bewezenverklaarde periode, tot aan de dag der algehele voldoening.
Het hof zal de verdachte, die als de in het ongelijk gestelde partij kan worden aangemerkt, tevens veroordelen in de proceskosten aan de zijde van de benadeelde partij. Voorts zal de verdachte worden veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging van dit arrest door de benadeelde partij nog te maken kosten.
Schadevergoedingsmaatregel
Op grond van het onderzoek ter terechtzitting heeft het hof in rechte vastgesteld dat door het onder 2 bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade aan het slachtoffer [benadeelde] is toegebracht tot een bedrag van € 1.931,03. De verdachte is daarvoor jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk.
Het hof ziet aanleiding om aan de verdachte de maatregel tot schadevergoeding op te leggen ter hoogte van voormeld bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 3 december 2019 tot aan de dag der algehele voldoening, nu het hof het wenselijk acht dat de Staat der Nederlanden schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert. Het hof zal daarbij bepalen dat gijzeling voor na te melden duur kan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verschuldigdheid niet opheft.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 3 en 11 van de Opiumwet en de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 48, 57 en 311 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.

BESLISSING

Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan.
verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
verklaart het onder 1 en 2 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
1 (één) maand.
bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
80 (tachtig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
40 (veertig) dagen hechtenis.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde] ter zake van het onder 2 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 1.931,03 (zegge: duizend negenhonderdeenendertig euro en drie cent)als vergoeding van materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 3 december 2019 tot aan de dag der algehele voldoening;
wijst de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding voor het overige af;
veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil;
legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat der Nederlanden, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde] , ter zake van het bewezenverklaarde van het onder feit 2 tenlastegelegde een bedrag te betalen van
€ 1.931,03 (zegge: duizend negenhonderdeenendertig euro en drie cent)als vergoeding van materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 3 december 2019 tot aan de dag der algehele voldoening, en bepaalt dat
gijzelingvoor de duur van ten hoogste
29 (negenentwintig) dagenkan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verschuldigdheid van de schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft;
bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide voormelde betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Aldus gewezen door:
mr. A.C. Bosch, voorzitter,
mr. G.M. Goes en mr. E.E. van der Bijl, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. E.C.M. van der Valk, griffier,
en op 20 september 2022 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mrs. G.M. Goes en E.E. van der Bijl zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.