[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1982,
wonende te [adres 1] .
De rechtbank heeft de verdachte bij vonnis waarvan beroep ter zake van:
parketnummer 02-821183-15:witwassen, meermalen gepleegd;
parketnummer 02-800771-16 (feit 1):handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, terwijl het feit is begaan met betrekking tot:
een wapen van categorie II;
een wapen van categorie III;
munitie van categorie III,
veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden, waarvan 3 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van het aan hem onder feit 2 van parketnummer 02-800771-16 tenlastegelegde en van het aan hem onder parketnummer 02-665275-17 tenlastegelegde. Voorts heeft de rechtbank het op de beslaglijst onder 1 genoemde goed verbeurd verklaard en de op de beslaglijst onder 3 tot en met 16 vermelde goederen onttrokken aan het verkeer. Ten slotte heeft de rechtbank het geschorste bevel voorlopige hechtenis opgeheven.
Namens de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Omvang van het hoger beroep
Het hoger beroep is bij appelakte uitdrukkelijk beperkt, in die zin dat het hoger beroep zich niet richt tegen de onderdelen van het vonnis waarin de verdachte is vrijgesproken, te weten feit 2 van parketnummer 02-800771-16 en het feit onder parketnummer 02-665275-17. Al hetgeen hierna wordt overwogen en beslist heeft uitsluitend betrekking op dat gedeelte van het beroepen vonnis dat aan het oordeel van het hof is onderworpen.
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal bevestigen.
De verdediging heeft primair bepleit dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van de aan hem ten laste gelegde feiten. Subsidiair is een straftoemetingsverweer gevoerd. Ten slotte heeft de verdediging verzocht om de in beslag genomen goederen aan de verdachte te retourneren voor zover deze in aanmerking komen voor teruggave.
Het beroepen vonnis zal, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, worden vernietigd omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de rechtbank.
Aan de verdachte is, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, tenlastegelegd dat:
02-821183-15:1.
hij, in of omstreeks de periode van 12 mei 2007 tot en met 8 september 2015, te Purmerend en/of Waalwijk en/of Kaatsheuvel, althans (elders) in Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt, althans zich schuldig heeft gemaakt aan (schuld)witwassen,
immers heeft hij, verdachte, en/of (één of meer van) zijn mededader(s),
van enig(e) vaartuig(en) en/of enig(e) voertuig(en) en/of enig(e) goed(eren) en/of enig(e) (contante) geldbedrag(en), waaronder:
- in of omstreeks de periode van 12 mei 2007 tot en met 25 maart 2010 van een boot van het merk/type Rinker 226BR met het kenteken [kenteken 1] en/of
- in of omstreeks de periode van 27 september 2014 tot en met 8 september 2015 van een caravan van het merk/type Hobby met het kenteken [kenteken 2] en/of
- in of omstreeks de periode van 20 juni 2015 tot en met 8 september 2015 van een boot van het merk/type Formula 310SS met het kenteken [kenteken 3] ,
althans van enig(e) vaartuig(en) en/of voertuig(en) en/of goed(eren) en/of enig(e) (contante) geldbedrag(en),
de werkelijke aard en/of de herkomst en/of de vindplaats en/of de vervreemding en/of de verplaatsing verborgen en/of verhuld en/of verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende is en/of enig(e) vaartuig(en) en/of enig(e) voertuig(en) en/of enig(e) (contante) geldbedrag(en) en/of goed(eren) verworven en/of voorhanden gehad en/of overgedragen en/of omgezet, terwijl hij, verdachte, wist, althans redelijkerwijs moest vermoeden, dat dit/deze vaartuig(en) en/of voertuig(en) en/of goed(eren) en/of (contante) geldbedrag(en) - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren uit enig misdrijf;
02-800771-16:1.
hij op of omstreeks 4 november 2016 te Sprang-Capelle, gemeente Waalwijk, tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen,
- een vuurwapen van categorie II, te weten een machinepistool (merk Ceska Zbrojovka, model Vz61 type "Skorpion", kaliber 7,65 Browning), en/of
- een vuurwapen van categorie III, te weten een geweer (pumpaction, merk Mossberg, kaliber .12), en/of
- munitie van categorie III, te weten (onder meer):
- 48 (achtenveertig) .25 mm patronen (Sellier & Bellot), en/of
- 15 (vijftien) .32 auto patronen (Winchester), en/of
- 50 (vijftig) 9 mm patronen (Luger), en/of
- 30 (dertig) patronen (Federal) .22 Lr,
in elk geval meerdere scherpe patronen, voorhanden heeft gehad;
de in deze tenlastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voor zover daaraan in de Wet wapens en munitie betekenis is gegeven, geacht in dezelfde betekenis te zijn gebezigd.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het in de zaak met parketnummer 02-821183-15 en in de zaak met parketnummer 02-800771-16 onder 1 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
02-821183-15:1.
hij, in of omstreeks de periode van 1 november 2009 tot en met 8 september 2015, te Purmerend en Kaatsheuvel,
zich schuldig heeft gemaakt aan witwassen,
immers heeft hij, verdachte,
- in of omstreeks de periode van 27 september 2014 tot en met 8 september 2015 een caravan van het merk/type Hobby met het kenteken [kenteken 2] en/of
- in of omstreeks de periode van 20 juni 2015 tot en met 8 september 2015 een boot van het merk/type Formula 310SS met het kenteken [kenteken 3] en/of
verworven en/of voorhanden gehad en/of omgezet, terwijl hij, verdachte, wist, dat dit vaartuig en voertuig en die contante geldbedragen - onmiddellijk of middellijk - afkomstig waren uit enig misdrijf;
02-800771-16:1.
hij op 4 november 2016 te Sprang-Capelle, gemeente Waalwijk,
- een vuurwapen van categorie II, te weten een machinepistool (merk Ceska Zbrojovka, model Vz61 type "Skorpion", kaliber 7,65 Browning), en
- een vuurwapen van categorie III, te weten een geweer (pumpaction, merk Mossberg, kaliber .12), en
- munitie van categorie III, te weten (onder meer):
- 48 (achtenveertig) .25 mm patronen (Sellier & Bellot), en
- 15 (vijftien) .32 auto patronen (Winchester), en
- 50 (vijftig) 9 mm patronen (Luger), en
- 30 (dertig) patronen (Federal) .22 Lr,
voorhanden heeft gehad.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Indien tegen dit verkorte arrest beroep in cassatie wordt ingesteld, worden de door het hof gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het arrest. Deze aanvulling wordt dan aan dit arrest gehecht.
Algemene overweging
De beslissing dat het bewezenverklaarde door de verdachte is begaan, berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen in onderlinge samenhang beschouwd.
Elk bewijsmiddel wordt - ook in zijn onderdelen - slechts gebruikt tot bewijs van dat bewezenverklaarde feit, of die bewezenverklaarde feiten, waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
Ten aanzien van het tenlastegelegde onder parketnummer 02-821183-15:
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdediging vrijspraak bepleit van het onder 02-821183-15 tenlastegelegde. Daartoe is – samengevat – aangevoerd dat er geen sprake is van een vermoeden van witwassen. De verdachte en zijn partner hebben immers in de tenlastegelegde periode, maar ook daarvoor al, een riant inkomen gegenereerd met werken, hetgeen wordt bevestigd door de getuige [getuige 1] . Daar komt bij dat contant geld in de pallethandel eerder regel dan uitzondering is en dat de verdachte over contant geld uit de kas van het bedrijf van zijn vader kon en mocht beschikken. Van dat geld heeft de verdachte een deel als spaargeld in zijn bezit gehouden. Ook de vrouw van de verdachte kon over contant geld beschikken. Zowel de verdachte als zijn vrouw hadden in de tenlastegelegde periode en daarvoor dus een riant verklaarbaar inkomen, waarmee zij de aangeschafte goederen hebben gefinancierd. Er is geen wettig en overtuigend bewijs dat de gelden of de goederen geheel of gedeeltelijk afkomstig zijn uit enig misdrijf.
Toetsingskader
Het hof stelt voorop dat voor een bewezenverklaring van het in de delictsomschrijving van artikel 420bis, eerste lid, onder b van het Wetboek van Strafrecht opgenomen bestanddeel "afkomstig uit enig misdrijf", niet is vereist dat uit de bewijsmiddelen moet kunnen worden afgeleid dat het desbetreffende voorwerp afkomstig is uit een nauwkeurig aangeduid misdrijf. Wel is voor een veroordeling ter zake van dit wetsartikel vereist dat vaststaat dat het voorwerp afkomstig is uit enig misdrijf.
Dat een voorwerp "afkomstig is uit enig misdrijf", kan, indien op grond van de beschikbare bewijsmiddelen geen rechtstreeks verband valt te leggen met een bepaald misdrijf, niettemin bewezen worden geacht, indien het op grond van de vastgestelde feiten en omstandigheden niet anders kan zijn dan dat het in de tenlastelegging genoemde voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is.
Indien door het Openbaar Ministerie feiten en omstandigheden zijn aangedragen die een vermoeden rechtvaardigen dat het niet anders kan zijn dan dat het voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is, mag van de verdachte worden verlangd dat hij/zij een concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring geeft dat het voorwerp niet van misdrijf afkomstig is. De omstandigheid dat zo een verklaring van de verdachte mag worden verlangd, houdt niet in dat het aan de verdachte is om aannemelijk te maken dat het voorwerp niet van misdrijf afkomstig is.
Bij de beoordeling van deze verklaring spelen de omstandigheden waaronder, het moment en de wijze waarop deze tot stand is gekomen een rol. Zo kan het van belang zijn of de verdachte van meet af aan een tegenwicht tegen de verdenking heeft geboden of dat hij eerst in een laat stadium van het onderzoek is gaan verklaren op een wijze die aan de hiervoor genoemde vereisten voldoet. Zodra het door de verdachte geboden tegenwicht daartoe aanleiding geeft, ligt het op de weg van het Openbaar Ministerie nader onderzoek te doen naar die verklaring. Mede op basis van de resultaten van dat onderzoek zal moeten worden beoordeeld of ondanks de verklaring van de verdachte het witwassen bewezen kan worden op de grond dat (het niet anders kan zijn dan dat) het voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is. Indien een dergelijke verklaring is uitgebleven, mag de rechter die omstandigheid betrekken in zijn bewijsoverwegingen.
Met de advocaat-generaal en de verdediging stelt het hof voorop dat in deze zaak geen specifiek gronddelict is aan te wijzen.
Op grond van het onderzoek ter terechtzitting en de stukken van het dossier stelt het hof de volgende feiten en omstandigheden vast.
Caravan
Op naam van de vrouw van de verdachte, [betrokkene 1] , is een koopovereenkomst gesloten tussen [bedrijf 1] te Purmerend inzake de aankoop van een caravan van het merk Hobby (gekentekend [kenteken 2] ). De koopprijs van die caravan was in totaal € 27.000,-, welk bedrag in delen is betaald: op 27 september 2014 heeft de verdachte € 3.000,- betaald, op 15 november 2014 heeft hij € 20.000,- betaald en op 21 februari 2015 heeft de verdachte € 1.500,- euro betaald. Al deze betalingen zijn contant gedaan. Ten slotte heeft de vrouw van de verdachte op 23 februari 2015 nog een girale betaling gedaan tot een bedrag van € 2.500,-.
Uit de verklaring van getuige [getuige 2] , medewerker van [bedrijf 1] , blijkt dat het de verdachte was die het contact onderhield over de koop van de caravan en die onderhandelde over de prijs van de caravan. Daarnaast was het de verdachte die de overeengekomen prijs contant betaalde. [getuige 2] heeft verklaard dat de verdachte daartoe hele pakken geld – in coupures van € 10,00, € 20,00, € 50,00 en € 100,00 – in een plastic zak had.
Hoewel de caravan op naam van de vrouw van de verdachte stond, heeft de verdachte ter terechtzitting in eerste aanleg verklaard dat de caravan van hem en zijn vrouw was.
Rinker 276CC
Op 7 september 2010 is op naam van de verdachte een koopovereenkomst gesloten met [bedrijf 2] , met betrekking tot een Rinker 276CC. Deze boot is voor een bedrag van € 39.000,- verkocht aan de verdachte en geheel contant afgerekend. Uit het kasboek van [bedrijf 2] volgt dat door de verdachte op 16 januari 2010 € 20.000,- is betaald. Uit dit kasboek volgt voorts dat op 16 januari 2010, na de betaling van het bedrag van € 20.000,- door de verdachte, een bedrag van € 28.096,78 in de kas zit. Een deel van dit bedrag, te weten € 25.000,-, is diezelfde dag door [getuige 1] afgestort. Uit het afstortingsbewijs van de Rabobank blijkt dat voornamelijk biljetten van € 500,- werden afgestort.
Vervolgens is door de verdachte op 16 juli 2010 € 9.000,- contant betaald en op 10 augustus 2010 € 10.000,-. Na de betaling op 16 juli 2010 blijkt uit het kasboek van [bedrijf 2] dat er € 16.583,- in de kas zit. Op diezelfde dag, dus op 16 juli 2010, is een bedrag van € 16.320,- afgestort. Uit het afstortingsbewijs van de Rabobank volgt dat er voornamelijk biljetten van € 20,- zijn afgestort, alsmede negen biljetten van € 500,-.
Van 17 april 2010 tot en met 16 juli 2015 is op naam van de verdachte een Rinker 276CC met kenteken [kenteken 4] verzekerd. Ten slotte is op 6 juli 2013 de boot met kenteken [kenteken 4] door de waterpolitie gecontroleerd, bij welke controle de verdachte de schipper bleek te zijn.
Formula 310SS
Op 20 juni 2015 is een koopovereenkomst gesloten tussen de verdachte en [bedrijf 2] aangaande de levering van een Formula 310SS (gekentekend: [kenteken 3] ). De koopprijs van die boot was € 45.000,-. Een deel van dit bedrag, te weten € 25.000,-, is betaald door de inruil van de Rinker 276CC. Vervolgens is op 1 juli 2015 en op 14 juli 2015 € 1.250,- respectievelijk € 1.750,- overgemaakt aan [bedrijf 2] vanaf de rekening van [betrokkene 1] , de vrouw van de verdachte.
In de koopovereenkomst is voorts een eigendomsvoorbehoud bedongen en is opgenomen dat de klant
(het hof begrijpt: de verdachte)moet zorgen voor de verzekeringen. Vanaf 16 juli 2015 stond de verzekering voor de Formula 310SS op naam van de verdachte.
Ten slotte is op 4 juli 2015 een betaling van € 1.750,- gedaan door [bedrijf 3] – het bedrijf van de vrouw van de verdachte – aan [bedrijf 2] Deze betaling betreft de kosten voor transport van de Formula naar het Gardameer in Italië. Uit een open bronnen onderzoek is gebleken dat de verdachte die zomer in Italië met zijn gezin op vakantie was en dat hij daar gebruik maakte van de Formula 310SS.
Het hof is van oordeel dat er een vermoeden van witwassen bestond. Uit de bewijsmiddelen volgt dat de verdachte de caravan die hij in zijn bezit had, vrijwel volledig contant heeft afgerekend.
De Rinker 276CC die de verdachte in zijn bezit had is door hem volledig contant betaald. Gelet op de afstortingsbewijzen gaat het hof ervan uit dat bij deze contante betalingen ook, en op 16 januari 2010 zelfs voornamelijk, gebruik is gemaakt van biljetten van € 500,-. Deze Rinker 276CC is naar het oordeel van het hof vervolgens ingeruild voor de Formula 310SS. De verdachte heeft zowel ter terechtzitting in eerste aanleg als in hoger beroep ontkend dat hij de betalingen voor de Formula 310SS heeft gedaan. Ook heeft hij verklaard dat de Formula 310SS niet zijn boot was en dat aan de verklaring van [getuige 1] geen waarde kan worden gehecht. Het hof volgt deze verklaring van de verdachte echter niet. Op grond van de koopovereenkomst, het kasboek, de verzekeringsgegevens, de verklaring van [getuige 1] en het proces-verbaal over hetgeen op Facebook te vinden is over een vakantie van de verdachte in Italië met deze boot, staat naar het oordeel van het hof immers vast dat de verdachte als heer en meester over deze boot kon beschikken en dat hij dat ook daadwerkelijk deed. Het feit dat er een eigendomsvoorbehoud was bedongen met betrekking tot deze boot doet daaraan niet af.
Het hof stelt vast dat de verdachte de aankoopprijs van de Formula 310SS heeft betaald met de inruilwaarde van de Rinker 276CC waarvan de verdachte en zijn vrouw eigenaar waren, aangevuld met twee girale betalingen via de rekening [bedrijf 3] .
Het hof is, met de rechtbank en de advocaat-generaal, van oordeel dat het geheel aan omstandigheden een vermoeden van witwassen rechtvaardigt. Meer in het bijzonder
overweegt het hof dat de verdachte grote bedragen voor de aankoop van de Rinker 276CC en de Hobby caravan contant heeft voldaan met wisselende coupures, waarvan een groot aantal coupures van € 500,-. Het hof acht het een feit van algemene bekendheid dat diverse vormen van criminaliteit gepaard gaan met grote hoeveelheden contant geld in doorgaans grote coupures, terwijl coupures van € 500,- in het normale betalingsverkeer een zeldzaamheid zijn. Daarnaast brengt het fysiek vervoeren van grote bedragen in contanten een aanzienlijk veiligheidsrisico met zich mee. Het hof neemt daarbij nog in aanmerking dat uit het onderzoek naar de bankgegevens van de verdachte, zijn vrouw en de handelsonderneming op naam van zijn vrouw niet is gebleken van een verschil in contante opnames en de gestelde uitgaven dat de aankoopprijzen van de caravan en de boten kan verklaren. Hierbij stelt het hof vast dat de eerste bankafschriften dateren van 1 november 2009.
Nu sprake is van een vermoeden van witwassen, is het aan de verdachte om een concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring af te leggen over de herkomst van de goederen, dan wel over de herkomst van de geldbedragen die zijn gebruikt om de goederen aan te schaffen.
Het hof stelt ten eerste vast dat de verdachte zich bij de politie voornamelijk op zijn zwijgrecht heeft beroepen, ook ten aanzien van de contante bedragen. Hij heeft slechts verklaard dat hij bij zijn vader in het bedrijf werkte en dat hij daarna voor zichzelf is begonnen. Voorts heeft hij verklaard dat hij altijd, zowel bij zijn vader in het bedrijf als in zijn eigen bedrijf, goed heeft verdiend. Vervolgens heeft de verdachte pas ter terechtzitting in eerste aanleg verklaard dat hij de contante geldbedragen uit de kas van het bedrijf van zijn vader heeft gehaald en dat het overige geld spaargeld betrof en dat in de pallethandel contante geldbedragen zeer gebruikelijk zijn. Hij heeft zijn verklaring desgevraagd echter niet kunnen onderbouwen met kasstaten of andere stukken.
Het hof is, met de rechtbank, van oordeel dat de verklaring van de verdachte bij de politie niet voldoet aan de eisen die de jurisprudentie aan deze verklaring stelt. Het feit dat sprake was van een (bovenmodaal) giraal inkomen verklaart niet zonder meer de aanwezigheid van grote contante geldbedragen, temeer nu de gedane betalingen niet te herleiden zijn tot contante opnames. De verdachte heeft zijn verklaring bij de politie geen handen en voeten gegeven en deze verklaring is bovendien in een laat stadium afgelegd. Van de verdachte had verwacht mogen worden dat hij, gezien de tot dan toe beschikbare informatie die de politie ook met hem heeft gedeeld, eerder over de herkomst van de contante gelden voor de aanschaf van de caravan en de Formula een verklaring had afgelegd.
Toch heeft de politie onder leiding van het Openbaar Ministerie onderzoek verricht naar de mogelijke herkomst van de contante bedragen die zijn gebruikt voor de aankoop van de boten en de caravan. De financiën van de verdachte, zijn vrouw en de door haar geëxploiteerde ondernemingen zijn nader onderzocht. Van deze rekeningen zijn geen opnames gevonden die kunnen verklaren dat de verdachte de hierboven gestelde uitgaven gedaan zou kunnen hebben. Het hof is, met de rechtbank, van oordeel dat dit onderzoek, gegeven de omstandigheden, volledig is geweest.
Ook de verklaring die de verdachte ter terechtzitting in eerste aanleg heeft afgelegd is niet concreet en verifieerbaar nu deze, zeker gelet op het stadium van het onderzoek waarin deze verklaring is afgelegd, nader onderbouwd had kunnen en moeten worden.
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdachte vervolgens verklaard dat hij met zijn vader had afgesproken dat hij, als hij een keer geld nodig had, contant geld uit de kas van het bedrijf van zijn vader mocht pakken. Op daartoe door het hof gestelde vragen heeft de verdachte geantwoord dat de reden dat hij deze contante bedragen uit de kas mocht pakken was dat hij, verdachte, € 50.000,- had geleend om zich in te kopen in het bedrijf. Dit is er volgens de verdachte uiteindelijk echter nooit van gekomen. Het hof begrijpt de verklaring van de verdachte zo dat de kasopnames een manier waren om dit geleende bedrag terug te krijgen. Verder heeft de verdachte verklaard dat zijn vader een ouderwetse man was die geen kasboek bijhield en dat het destijds heel gewoon was dat zijn vader € 100.000,- uit de kas pakte om de ‘jongens’ te betalen.
Nu de verdachte voor het eerst in hoger beroep met deze verklaring over het zich niet hebben kunnen inkopen in het bedrijf komt, zijn vader inmiddels overleden is en het bedrijf volgens de verdachte failliet is, is de verklaring van de verdachte niet meer te verifiëren. Daar komt bij dat deze verklaring ook niet op enigerlei wijze door de verdediging is gesubstantieerd in de vorm van een onderzoekswens. Het hof acht de verklaring die de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep heeft afgelegd dan ook niet concreet en verifieerbaar.
Daarentegen acht het hof de verklaring van [betrokkene 2] wel geloofwaardig, nu zijn verklaring wordt ondersteund door het kasboek van [bedrijf 2] en uit de afstortingsbewijzen blijkt dat [betrokkene 2] (een groot deel van) deze contante bedragen op de dag van ontvangst daadwerkelijk heeft afgestort.
Conclusie ten aanzien van het witwassen
Op grond van het voorgaande is het hof, met de rechtbank, van oordeel dat de verdachte het vermoeden van witwassen niet heeft kunnen ontzenuwen. Het hof is dan ook van oordeel dat het niet anders kan zijn dan dat de contante geldbedragen waarmee de verdachte de aankoop van de caravan en de Rinker 276CC heeft bekostigd, geheel dan wel gedeeltelijk, middellijk of onmiddellijk uit enig misdrijf afkomstig zijn en dat de verdachte dat wist. De Rinker 276CC staat weliswaar niet op de tenlastelegging, maar door deze boot vervolgens in te ruilen tegen de Formula 310SS heeft de verdachte een omzettingshandeling verricht die er voor zorgt dat ook de Formula 310SS (gedeeltelijk) is witgewassen.
Het hof verwerpt mitsdien het tot vrijspraak strekkende verweer van de verdediging en acht het tenlastegelegde bewezen.
Ten aanzien van het tenlastegelegde onder parketnummer 02-800771-16:
Standpunt verdediging
De verdediging heeft ter terechtzitting in hoger beroep bepleit dat de verdachte vrijgesproken dient te worden van het onder parketnummer 02-800771-16 feit 1 tenlastegelegde. Daartoe is – op gronden als nader verwoord in de pleitnotitie – aangevoerd dat de wapens en de munitie die zijn aangetroffen in het bedrijfspand zich nooit in de daadwerkelijke machtssfeer van de verdachte hebben bevonden en dat ook niet is gebleken van enige bewustheid bij de verdachte van de aanwezigheid van de wapens en munitie. De wapens en de munitie lagen immers niet in het zicht en in het bedrijfspand waar deze goederen zijn aangetroffen was het een komen en gaan van verschillende personen. Het is daarmee niet uit te sluiten dat een derde de wapens heeft verstopt in het bedrijfspand van de verdachte.
Voorts is van belang dat de DNA-sporen die zijn aangetroffen niet bruikbaar zijn voor het bewijs, nu niet kan worden uitgesloten dat, als het al om DNA van de verdachte gaat, een derde persoon dit DNA heeft overgebracht op de wapens. Met name wat betreft de Scorpion kan contaminatie c.q. secundaire DNA-overdracht niet uitgesloten worden, nu verbalisant [verbalisant] dit wapen zonder handschoenen aan de kolf heeft vastgepakt. Er kan dus geen enkel verband worden aangetoond tussen de verdachte en de Scorpion en de shotgun, nu niet duidelijk is geworden of het om DNA van de verdachte gaat en hoe dat DNA daar gekomen is.
Het oordeel van het hof
Feiten en omstandigheden
Op grond van het onderzoek ter terechtzitting en de stukken van het dossier stelt het hof de volgende feiten en omstandigheden vast.
Bij een doorzoeking op 4 november 2016 in een door de verdachte gehuurde bedrijfsruimte aan [adres 2] zijn twee wapens en diverse stuks munitie aangetroffen. In een verborgen ruimte in het bureau in de kantoorruimte op het voornoemde adres werden een Scorpion machinegeweer en diverse munitie – te weten 48 stuks munitie Sellier & Bellot .25 auto patronen, 15 stuks munitie .32 auto patronen (in doosje ‘Winchester’) en 50 stuks munitie Luger 9 mm patronen – aangetroffen. Voorts werd in een verborgen ruimte boven het raam in de kantoorruimte een shotgun c.q. riotgun gevonden en werd ten slotte in een verborgen ruimte boven de toiletruimte een doosje met daarin 30 stuks munitie, Federal .22 Lr patronen aangetroffen.
Nader onderzoek heeft uitgewezen dat de Scorpion een pistoolmitrailleur, merk Ceska Zbrojovka, model Vz61, type “Skorpion, kaliber 7,65 Browning” betreft. Derhalve is dit een vuurwapen in de zin van artikel 1 onder 3, gelet op artikel 2 lid 1 categorie II onder 2 van de Wet wapens en munitie. De shotgun blijkt na onderzoek een hagelgeweer, kaliber .12, pumpaction, merk Mossberg, te zijn, en is derhalve een vuurwapen in de zin van artikel 1 onder 3, gelet op artikel 2 lid 1 categorie III onder 1 van de Wet wapens en munitie.
Ten slotte is de munitie onderzocht en is vastgesteld dat het munitie is die geschikt is voor wapens van categorie III, derhalve gaat het om munitie in de zin van artikel 1 onder 4, gelet op artikel 2 lid 2 categorie III van de Wet wapens en munitie.
DNA en wapens
Beide aangetroffen wapens zijn aan forensisch DNA-onderzoek onderworpen. Op twee plekken, te weten de selector (AAJF1267NL) en de kolf van Scorpion (AAJF1267NL) is een DNA-mengprofiel aangetroffen afkomstig van minimaal twee donoren, van wie zeker één man. De resultaten van het DNA-onderzoek zijn een miljoen keer waarschijnlijker als de bemonsteringen van de sporen DNA van de verdachte en een onbekende, niet verwante persoon bevatten, dan als deze celmateriaal van twee onbekende, niet verwante personen bevatten.
De omstandigheid dat het DNA-mengprofiel op twee plekken op de Scorpion – de selector en de kolf – is aangetroffen, staat naar het oordeel van het hof in de weg aan het verweer van de verdediging dat het DNA van de verdachte middels secundaire overdracht door verbalisant [verbalisant] op het wapen terecht is gekomen. Het hof neemt daarbij in aanmerking dat is geverbaliseerd dat verbalisant [verbalisant] het wapen alleen bij de kolf heeft vastgepakt en niet ook op andere plekken zoals de selector. Voor eventuele secundaire overdracht door een onbekende persoon ziet het hof geen enkele aanwijzing in het dossier.
Het hof verwerpt het verweer van de verdediging.
Voorhanden hebben wapens en munitie
Voor een bewezenverklaring van het voorhanden hebben van een wapen is vereist dat de verdachte het wapen bewust aanwezig had. Voor het bewijs van dergelijke bewustheid geldt dat daarvan ook sprake kan zijn in een geval dat het niet anders kan zijn dan dat de verdachte zulke bewustheid heeft gehad. Voorts vergt het aanwezig hebben van een wapen dat de verdachte feitelijke macht over het wapen kon uitoefenen in de zin dat hij daarover kon beschikken.
Vaststaat dat de wapens en munitie in verschillende verborgen ruimtes in het kantoor en in de toiletruimte werden aangetroffen en dat in de woning van de verdachte (soortgelijke) munitie is aangetroffen. Er is DNA dat matcht met het profiel van de verdachte aangetroffen op een van de wapens. Nu het hof van oordeel is dat dit DNA niet door secundaire overdracht op het wapen terecht is gekomen, houdt het hof het er voor dat de verdachte in contact is geweest met het wapen. Nu de wapens en de munitie alle in dezelfde, door de verdachte gehuurde, bedrijfsruimte en steeds in een verborgen ruimte zijn aangetroffen, kan naar het oordeel van het hof worden vastgesteld dat de verdachte wetenschap had van de aanwezigheid van de wapens en de munitie en dat hij tevens over de wapens en de munitie kon beschikken.
Voor de stelling van de verdediging dat een onbekende derde de wapens ter plaatse heeft neergelegd is in het dossier geen enkele aanwijzing te vinden. Gelet op de hierboven genoemde feiten en omstandigheden (de verborgen ruimten in de door de verdachte gehuurde bedrijfsruimte en het aangetroffen DNA) acht het hof een dergelijk scenario onaannemelijk.
Het hof verwerpt het verweer van de verdediging.
Resumerend acht het hof, op grond van hetgeen hiervoor is overwogen en de gebezigde bewijsmiddelen – in onderling verband en samenhang bezien – wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan op de wijze zoals in de bewezenverklaring is vermeld.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het in de zaak met parketnummer 02-821183-15 bewezenverklaarde levert op:
witwassen,
meermalen gepleegd.
Het in de zaak met parketnummer 02-800771-16 onder 1 bewezenverklaarde levert op:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, terwijl het feit is begaan met betrekking tot
- een wapen van categorie II;
- een vuurwapen van categorie III;
- munitie van categorie III,
meermalen gepleegd.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. De feiten zijn strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezenverklaarde.
De verdediging heeft (subsidiair) een straftoemetingsverweer gevoerd, in die zin dat is verzocht om bij een veroordeling het onvoorwaardelijke deel van de gevangenisstraf gelijk te laten zijn aan het ondergane voorarrest, eventueel gecombineerd met een voorwaardelijke gevangenisstraf en een taakstraf. Daartoe is – kort gezegd – aangevoerd dat de verdachte zijn leven inmiddels op de rit heeft, dat hij in loondienst werkt, het gezin van de verdachte net uit de financiële problemen is en de verdachte nooit eerder werd veroordeeld ter zake van de Wet wapens en munitie en witwassen. Voorts is de verdachte in verband met het in de zaak met parketnummer 02-800771-16 onder 1 tenlastegelegde een kleine 3 jaren in zijn vrijheden beperkt geweest. Ten slotte moet rekening worden gehouden met de forse overschrijding van de redelijke termijn, zowel in eerste aanleg als in hoger beroep.
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in de hierop gestelde wettelijke strafmaxima en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Het hof heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan witwassen. Witwassen vormt een ernstige bedreiging van de legale economie en tast de integriteit van het financiële en economische verkeer aan. Verdachte heeft zich bij zijn handelen kennelijk slechts laten leiden door financieel gewin en geen oog gehad voor de schadelijke gevolgen hiervan voor de samenleving.
Voorts heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben van twee vuurwapens met (bijbehorende) munitie. Het onbevoegd voorhanden hebben van dergelijke wapens en munitie brengt een groot gevaar voor de samenleving en een onaanvaardbaar risico voor de veiligheid van personen met zich. Dat geldt in het bijzonder voor de aangetroffen vuurwapens. Dat dit risico niet denkbeeldig is, blijkt wel uit het feit dat de samenleving met grote regelmaat wordt geconfronteerd met schietincidenten in het gewone openbare leven, bijvoorbeeld het uitgaansleven, maar ook overdag, alsmede met liquidaties in het criminele circuit.
Ten aanzien van de persoon van de verdachte heeft het hof acht geslagen op het hem betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie d.d. 30 juni 2022, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder voor soortgelijke feiten is veroordeeld. Ook heeft het hof kennisgenomen van de door Reclassering Nederland opgestelde reclasseringsadviezen, waaronder het advies van 2 september 2022. Voorts heeft het hof gelet op de overige persoonlijke omstandigheden van de verdachte, voor zover daarvan ter terechtzitting is gebleken.
Naar het oordeel van het hof kan, gelet op het vorenstaande en gelet op de ernst van het bewezenverklaarde in de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd, niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming voor de hierna te vermelden duur met zich brengt.
Het hof heeft zich tevens rekenschap gegeven van de redelijke termijn van berechting. Het hof stelt voorop dat elke verdachte recht heeft op een openbare behandeling van zijn zaak binnen een redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het EVRM. Deze waarborg strekt er onder meer toe te voorkomen dat een verdachte langer dan redelijk is onder de dreiging van een strafvervolging zou moeten leven. Deze termijn vangt aan vanaf het moment dat vanwege de Nederlandse Staat jegens de betrokkene een handeling is verricht waaraan deze in redelijkheid de verwachting kan ontlenen dat tegen hem of haar ter zake van een bepaald strafbaar feit door het Openbaar Ministerie een strafvervolging zal worden ingesteld.
Bij de vraag of sprake is van een schending van de redelijke termijn moet rekening worden gehouden met de omstandigheden van het geval, waaronder begrepen de processuele houding van verdachte, de aard en ernst van het tenlastegelegde, de ingewikkeldheid van de zaak en de mate van voortvarendheid waarmee deze strafzaak door de justitiële autoriteiten is behandeld.
In de onderhavige zaak is de redelijke termijn aangevangen op 25 november 2015, de dag waarop de verdachte voor het eerst is verhoord naar aanleiding van de witwasverdenking. De rechtbank heeft vonnis gewezen op 11 oktober 2019. De rechtbank heeft in haar vonnis overwogen dat van een grote complexiteit, dan wel invloed van de verdediging op het procesverloop, geen sprake was. Het hof sluit zich bij dat oordeel aan. De redelijke termijn is in eerste aanleg overschreden met ongeveer 1 jaar en 11 maanden.
Namens de verdachte is op 24 oktober 2019 hoger beroep ingesteld. Het hof wijst dit arrest op 26 september 2022. In hoger beroep is aldus tevens sprake van een termijnoverschrijding, nu de behandeling in hoger beroep niet is afgerond met een eindarrest binnen twee jaar na het instellen van het hoger beroep. Deze overschrijding van de redelijke termijn bedraagt in hoger beroep ongeveer 11 maanden.
Het hof ziet in deze overschrijding aanleiding om een lagere straf op te leggen dan het zou hebben gedaan zonder die termijnoverschrijding. Het hof is van oordeel dat, indien de redelijke termijn niet zou zijn overschreden, een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden, waarvan 3 maanden voorwaardelijk, met aftrek van voorarrest, passend en geboden zou zijn. Rekening houdend met de overschrijding van de redelijke termijn van berechting, zal het hof volstaan met een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden, waarvan 5 maanden voorwaardelijk, met aftrek van voorarrest.
Met oplegging van een (gedeeltelijk) voorwaardelijke straf wordt enerzijds de ernst van het bewezenverklaarde tot uitdrukking gebracht en wordt anderzijds de strafoplegging dienstbaar gemaakt aan het voorkomen van nieuwe strafbare feiten.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.
Verbeurdverklaring
Het in beslag genomen en nog niet teruggegeven voorwerp te weten de caravan [kenteken 2] Hobby Premium 720 uml 2015, volgens opgave van de verdachte aan hem toebehorend, is vatbaar voor verbeurdverklaring, nu het voorwerp geheel of grotendeels door middel van het onder parketnummer 02-821183-15 tenlastegelegde en bewezenverklaarde is verkregen.
Het hof heeft hierbij rekening gehouden met de draagkracht van de verdachte voor zover daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Onttrekking aan het verkeer
De onder de verdachte in beslag genomen wapens en munitie, te weten de hierna nader te noemen op de beslaglijst onder 3 tot en met 16 vermelde goederen, zijn vatbaar voor onttrekking aan het verkeer nu de wapens en de munitie van zodanige aard zijn dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet.
Teruggave aan de rechthebbende
Bij gelegenheid van onderzoek zijn bivakmutsen en panties met een knoop bovenin in beslag genomen door de politie en nog niet teruggegeven. Volgens de kennisgeving van inbeslagneming d.d. 4 november 2016 is de [verdachte] de beslagene. Het hof is van oordeel dat – nu er geen strafvorderlijk belang meer is bij de handhaving van het beslag op deze goederen – deze voorwerpen dienen te worden geretourneerd aan de redelijkerwijs als rechthebbende van de goederen aan te merken persoon.
Het hof gelast teruggave van de nader te noemen op de beslaglijst onder 17 genoemde goederen aan de rechthebbende, te weten [verdachte] , adres [adres 1] .
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 33, 33a, 36b, 36d, 57, 63 en 420bis van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.