ECLI:NL:GHSHE:2022:3397

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
7 oktober 2022
Publicatiedatum
7 oktober 2022
Zaaknummer
20-001477-21
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van verdachte in moord- of doodslagzaak na onvoldoende bewijs en DNA-sporen

Op 24 mei 2019 is het slachtoffer, een 78-jarige vrouw, overleden door steekverwondingen. De verdachte wordt beschuldigd van het veroorzaken van deze dodelijke verwondingen. Tijdens het hoger beroep kan het hof, op basis van getuigenverklaringen en forensisch bewijs, niet vaststellen dat de verdachte verantwoordelijk is voor het dodelijke letsel. De aangetroffen DNA-sporen zijn onvoldoende om de verdachte te verbinden aan het delict. Het hof concludeert dat de betrokkenheid van een onbekende dader niet uitgesloten kan worden. De verdachte wordt integraal vrijgesproken van de tenlastegelegde moord of doodslag. Het hof bevestigt het vonnis van de rechtbank, waarin de verdachte eerder was vrijgesproken. De uitspraak is gedaan door de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 7 oktober 2022.

Uitspraak

Parketnummer : 20-001477-21
Uitspraak : 7 oktober 2022
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Middelburg, van 28 mei 2021, in de strafzaak met parketnummer 02-130140-19 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1963,
wonende te [adres 1] .
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep is de verdachte door de rechtbank vrijgesproken van – kort gezegd – de moord dan wel doodslag op [slachtoffer] .
De rechtbank heeft tevens twee inbeslaggenomen patroonhouders onttrokken aan het verkeer en van de overige inbeslaggenomen goederen de teruggave gelast aan de verdachte.
De vorderingen van de benadeelde partijen [benadeelde 1] , [benadeelde 2] en [benadeelde 3] zijn niet-ontvankelijk verklaard, met veroordeling van de benadeelde partijen in de proceskosten aan de zijde van de verdachte.
Ten slotte is bij voormeld vonnis het tegen de verdachte verleende bevel tot voorlopige hechtenis opgeheven met ingang van de datum waarop het vonnis is gewezen.
De officier van justitie in het arrondissement Zeeland-West-Brabant heeft tegen dit vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende, de impliciet subsidiair tenlastegelegde doodslag bewezen zal verklaren en de verdachte daarvoor zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 11 jaren.
Met betrekking tot de vorderingen van de benadeelde partijen [benadeelde 1] ,
[benadeelde 2] en [benadeelde 3] is gerequireerd dat het hof deze telkens integraal zal toewijzen, te vermeerderen met de wettelijke rente. Voorts is gerequireerd tot oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Tevens is gevorderd de inbeslaggenomen patroonhouders te onttrekken aan het verkeer en de teruggave aan de verdachte te gelasten van de overige onder hem inbeslaggenomen voorwerpen.
De raadsvrouw van de verdachte heeft integrale vrijspraak bepleit. Met betrekking tot de vorderingen van de benadeelde partijen is geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring, gelet op de bepleite vrijspraak. Met betrekking tot het beslag heeft de verdediging zich achter het standpunt van de advocaat-generaal geschaard.
Vonnis waarvan beroep
Het hof verenigt zich met het bestreden vonnis en met de gronden waarop dit berust
met verbetering van de motivering van de vrijspraak voor het tenlastegelegde. De motivering van de vrijspraak zal in zijn geheel worden vervangen als hierna vermeld.
Vrijspraak met betrekking tot de (primair) tenlastegelegde moord dan wel de (impliciet subsidiair) tenlastegelegde doodslag
Het standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat een grote hoeveelheid aan feiten en omstandigheden de gevolgtrekking moet dragen dat de verdachte verantwoordelijk is voor het dodelijke letsel bij het slachtoffer [slachtoffer] . Uit het door de politie verrichte buurtonderzoek komt naar voren dat een groot aantal medebewoners van het appartementencomplex waar het slachtoffer woonachtig was in onmin leefde met de, eveneens daar woonachtige, verdachte [verdachte] . Eén van die medebewoners – getuige [getuige] – heeft verklaard dat zij op 24 mei 2019 even voor 16:00 uur een persoon in een snel tempo en in iets blauws gekleed de trap af heeft zien lopen. Uit het dossier volgt dat de verdachte die ochtend was gekleed in een blauw shirt. Voorts heeft zij tegenover derden verklaard over uiterlijke kenmerken van die persoon, die kunnen duiden op de verdachte.
Die omstandigheden dienen te worden bezien in samenhang met de forensisch-geneeskundige bevindingen en de DNA-sporen in deze zaak. In de NFI-rapporten concluderen de deskundigen dat op de buitenzijde van de voordeur en op de deurklink aan de binnenzijde van het appartement van het slachtoffer DNA-sporen zijn aangetroffen die matchen met het DNA-profiel van de verdachte. De verklaring van de verdachte over het DNA-materiaal op de deurklink – inhoudende dat hij nooit in het appartement van [slachtoffer] is geweest en aldus diens DNA door middel van secundaire overdracht aldaar terecht moet zijn gekomen – is onwaarschijnlijk en dient daardoor terzijde te worden gesteld. Al deze feiten en omstandigheden werken in de visie van het Openbaar Ministerie door naar het oordeel over het wettig en overtuigend bewijs voor de doodslag.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft – kort gezegd – vrijspraak bepleit van de tenlastegelegde moord dan wel doodslag op [slachtoffer] , nu uit het dossier niet blijkt dat de verdachte als pleger van het aan hem tenlastegelegde kan worden aangemerkt. Verder heeft de raadsvrouw van de verdachte naar voren gebracht dat in het onderzoek onvoldoende oog is geweest voor alternatieve hypothesen, waarbij een onbekend gebleven persoon de dader is.
Het oordeel van het hof
Op 24 mei 2019 omstreeks 16:00 uur ontving de politie de melding dat de 78-jarige [slachtoffer] in haar appartement aan [adres 2] , gelegen in een plas bloed, door haar echtgenoot was aangetroffen. Bij het slachtoffer werd geconstateerd dat zij twee steekverwondingen had. Zij is ter plaatse overleden door het ernstige bloedverlies als gevolg van het steekletsel aan haar rechterborst. Het overige (steek)letsel heeft volgens de deskundigen geen wezenlijke bijdrage geleverd aan haar dood. Het steekwapen waarmee [slachtoffer] om het leven is gebracht is, ondanks uitgebreid onderzoek, nooit gevonden.
Vijf dagen na het aantreffen van het lichaam van het slachtoffer is de verdachte aangehouden op verdenking van betrokkenheid bij de dood van [slachtoffer] . De verdachte heeft van meet af aan ontkend betrokken te zijn geweest bij de dood van [slachtoffer] . Hij heeft, ook ten overstaan van het hof, verklaard nooit in haar woning te zijn geweest.
Het hof ziet zich voor de vraag gesteld of het wettig en overtuigend bewezen acht en dus aan de hand van bewijsmiddelen, houdende daartoe redengevende feiten en omstandigheden, kan vaststellen dat de verdachte degene is geweest die het dodelijke letsel bij [slachtoffer] heeft veroorzaakt op 24 mei 2019.
Getuigenverklaringen
In dat verband moet voorop worden gesteld dat geen van de gehoorde getuigen daadwerkelijk heeft gezien wie het (dodelijke) letsel aan [slachtoffer] heeft toegebracht. De verklaringen van medebewoonster [getuige] vormen niettemin een belangrijke pijler in de bewijsconstructie van het Openbaar Ministerie. Het hof concludeert echter dat de omstandigheid dat uit haar verklaringen volgt dat zij op vrijdag 24 mei 2019 door een raam met vitrage, 'in een flits' een persoon (onduidelijk of het een man of een vrouw was) in 'iets blauws' (een shirt of een overhemd) de trap naar beneden heeft zien afgaan – en de verdachte in de ochtend van 24 mei 2019 in een blauw shirt was gekleed – te weinig concreet in verklarende betekenis is en derhalve te weinig redengevende feiten en omstandigheden oplevert om daaruit een sterke aanwijzing te destilleren of daaraan de gevolgtrekking te verbinden dat de verdachte op het moment van de dood van [slachtoffer] waarschijnlijk op de plaats delict was. De inhoud van haar verdere verklaringen maakt duidelijk dat daaraan, in het bijzonder waar het gaat om de overige omschrijving van het uiterlijk van de persoon die zij even voor 16:00 uur van de trap heeft zien komen, geen belastend bewijs tegen de verdachte kan worden ontleend. Hetgeen het Openbaar Ministerie daaromtrent verder naar voren heeft gebracht, doet hieraan niet af. Het hof is dan ook van oordeel dat met de verklaringen van getuige [getuige] niet buiten redelijke twijfel kan worden vastgesteld dan wel daarop de gevolgtrekking is te baseren, dat het tenlastegelegde door de verdachte is begaan.
Het hof kan, gelet op de verdere inhoud van het dossier, evenmin aan de hand van andere getuigenverklaringen vaststellen of daarop de gevolgtrekking baseren dat de verdachte verantwoordelijk is voor het dodelijke letsel bij [slachtoffer] . Voor het hof is het weliswaar duidelijk geworden dat er tussen de verdachte en meerdere medebewoners van het appartementencomplex sprake was van zeer gespannen verhoudingen, maar niet is gebleken dat die spanningen aanwezig of extra sterk aanwezig waren juist tussen de verdachte en het slachtoffer [slachtoffer] , dan wel dat tussen hen op 24 mei 2019 dergelijke spanningen zijn ontstaan. In zoverre is het hof dan ook niet gebleken van een duidelijk, concreet aan te wijzen motief voor verdachte dat aan gewelddadig gedrag jegens het slachtoffer [slachtoffer] ten grondslag zou kunnen liggen.
DNA-sporen
Uit forensisch sporenonderzoek aan het lichaam en aan de kleding van het slachtoffer is gebleken dat geen DNA van de verdachte werd aangetroffen. Wel werd in een bemonstering van de linkerhand van het slachtoffer het DNA van een onbekende man aangetroffen. Op een bemonstering van het shirt en van de broek van het slachtoffer werd eveneens DNA van een onbekende man respectievelijk van meerdere onbekende personen waaronder minimaal één man aangetroffen.
Het forensisch sporenonderzoek (aan goederen) in de ruimte waar het slachtoffer levenloos op de grond werd aangetroffen, heeft evenmin sporen opgeleverd die tot de verdachte te herleiden zijn, met uitzondering van het onderzoek aan de voordeur.
Het hof stelt in dat kader voorop dat de deskundigen in deze zaak onderzoek hebben verricht op bron- en activiteitenniveau.
Op de buitenzijde van de voordeur van het appartement van [slachtoffer] zijn DNA-sporen aangetroffen in een op die deur aangetroffen ‘vette veeg’. Het uit dit DNA-spoor afgeleide DNA-profiel matcht met het DNA-profiel van de verdachte. Uit het onderzoek is niet op te maken wanneer dit spoor, die ‘vette veeg’, op de buitenzijde van die deur terecht is gekomen.
Op de deurklink van de voordeur aan de binnenzijde van het appartement zijn eveneens sporen aangetroffen, waaruit een DNA-mengprofiel is afgeleid. Dit DNA-mengprofiel leverde bij onderzoek een match op met onder meer het DNA-profiel van de verdachte.
De verdachte heeft omtrent de sporen op de buitenzijde van de voordeur verklaard dat hij in de weken voor 24 mei 2019 bij [slachtoffer] aan de deur is geweest, en dat het goed mogelijk is dat hij op dat moment de voordeur heeft aangeraakt en sporen heeft achtergelaten. Het hof acht deze verklaring op voorhand niet onaannemelijk nu uit het onderzoek van de vaste telefoonlijn van het slachtoffer is gebleken dat de verdachte op 22 mei 2019 ’s avonds een aantal keren naar het vaste nummer van het slachtoffer heeft gebeld en de verdachte heeft verklaard dat hij toen gebeld heeft omdat hij geïrriteerd was nadat hij die avond bij [slachtoffer] aan de deur heeft gestaan en er voor hem niet werd opengedaan. Hij zou toen de voicemail hebben ingesproken. Getuige [benadeelde 1] , echtgenoot van het slachtoffer [slachtoffer] , heeft eveneens verklaard dat de verdachte de voicemail had ingesproken en dat die voicemail later was verwijderd.
Door de deskundige is ter zake van de DNA-sporen op de deurklink van de voordeur aan de binnenzijde van het appartement geconcludeerd dat de verdachte mogelijk donor is van een relatief groot deel van het celmateriaal. In de deskundigenrapporten van 24 december 2020 en 21 april 2021 wordt geconcludeerd dat de resultaten van het onderzoek naar biologische sporen en DNA-onderzoek aan de ‘vette veeg’ en aan de deurklink ‘waarschijnlijker’ tot – in het geval dat de ‘vette veeg’ bij het steekincident op de buitenzijde van de voordeur terecht is gekomen – ‘veel waarschijnlijker’ zijn wanneer de verdachte de deurklink op 24 mei 2019 heeft vastgepakt, dan wanneer hij de deurklink nooit heeft vastgepakt c.q. het DNA-spoor op indirecte wijze op de deurklink is terechtgekomen. Zoals reeds overwogen, is over het tijdstip waarop de ‘vette veeg‘ op de voordeur is terechtgekomen, niets vast te stellen.
Aan bovengenoemde conclusies zal het hof geen, de verdachte belastende, doorslaggevende betekenis toekennen. Het hof overweegt ter zake het volgende.
In de deskundigenrapporten zijn slechts waarschijnlijkheidsuitspraken gedaan over (in dit geval) een hypothese die is gebaseerd op het scenario dat de verdachte op 24 mei 2019 de deurklink heeft aangeraakt versus het scenario waarin de verdachte die deurklink nooit heeft aangeraakt, oftewel: elkaar uitsluitende hypothesen. Daarbij is het opmerkelijk dat de verdachte heeft verklaard nooit in de woning van het slachtoffer te zijn geweest, terwijl de echtgenoot van het slachtoffer heeft verklaard dat de verdachte meerdere malen bij hen halverwege in de gang is geweest.
Wat daar ook van zij, de verdachte is hoogstwaarschijnlijk op enigerlei wijze (direct of indirect) in contact gekomen met de deurklink aan de binnenzijde van de voordeur. Belangrijke factoren die van belang zijn voor de vaststelling van de bewijskracht van de aanwezigheid van het DNA op de deurklink, blijven – mede gezien bovengenoemde getuigenverklaring – te onzeker.
De aanwezigheid van het DNA-profiel van de verdachte – afgeleid uit een mengprofiel – is onvoldoende om vast te stellen dan wel om daarop de gevolgtrekking te baseren dat de verdachte dit celmateriaal ten tijde van de het delict heeft achtergelaten en mogelijk het tenlastegelegde heeft begaan. Dat het DNA-spoor in relatie staat tot het delict kan, kortom, niet worden vastgesteld. Aan de uitkomsten van het onderzoek op activiteitenniveau kan het hof dan ook geen bindende conclusie ontlenen.
Alles afwegende is het hof van oordeel dat de aangetroffen DNA-sporen op zichzelf maar ook in onderling verband en samenhang bezien met de overige (door de advocaat-generaal aangevoerde) uit bewijsmiddelen voortkomende aanwijzingen, zijnde met name de verklaring van getuige [getuige] , onvoldoende redengevende feiten en omstandigheden opleveren om te kunnen vaststellen dan wel om daaraan buiten redelijke twijfel de gevolgtrekking te kunnen verbinden dat de verdachte verantwoordelijk is voor het dodelijke letsel, toegebracht aan [slachtoffer] .
Daarbij wijst het hof ten slotte nog op het volgende. Uit de resultaten van het forensische onderzoek volgt dat op de kleding en het lichaam van [slachtoffer] , maar ook in het DNA-mengprofiel uit de bemonstering van de deurklink aan de binnenzijde van de voordeur verschillende DNA-sporen zijn aangetroffen van onbekende (mannelijke) donoren. De bevindingen van het opsporingsonderzoek en de bevindingen uit het forensische onderzoek maken voor het hof dat de betrokkenheid van een onbekend gebleven dader in het geheel niet uitgesloten kan worden.
Conclusie
Het hof concludeert, gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting dat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat de verdachte verantwoordelijk is voor het dodelijke letsel toegebracht aan [slachtoffer] . Anders dan de advocaat-generaal, maar met de verdediging, is het hof van oordeel dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van hetgeen hem ten laste is gelegd.

BESLISSING

Het hof:
bevestigt het vonnis waarvan beroep, met inachtneming van al hetgeen hiervoor is overwogen.
Aldus gewezen door:
mr. W.F. Koolen, voorzitter,
mr. A.R. Hartmann en mr. P.J.D.J. Muijen, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. J.P.T.G. van den Uithoorn, griffier,
en op 7 oktober 2022 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
mr. Muijen voornoemd is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.