ECLI:NL:GHSHE:2022:3387

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
6 oktober 2022
Publicatiedatum
6 oktober 2022
Zaaknummer
200.313.632_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake omgangsregeling voor minderjarige met ouders in een complexe situatie

In deze zaak, die voorligt bij het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, betreft het een hoger beroep van de vader tegen een beschikking van de rechtbank Oost-Brabant inzake de omgangsregeling met zijn minderjarige dochter, geboren in 2014. De vader verzoekt om een co-ouderschapsregeling, waarbij de minderjarige om de week bij hem en de moeder verblijft. De rechtbank had eerder een 'normale regeling' vastgesteld, waarbij de minderjarige in de even weken bij de vader en in de oneven weken bij de moeder verblijft, met specifieke voorwaarden voor de overdracht van de minderjarige.

De vader voert aan dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat co-ouderschap niet mogelijk is vanwege de slechte communicatie tussen de ouders en de zorgen over de opvoedsituatie bij de moeder. Hij betwist de beschuldigingen van de moeder over zijn gedrag en stelt dat hij in staat is om de zorg voor de minderjarige op zich te nemen. De GI en de moeder zijn echter van mening dat de huidige regeling in het belang van de minderjarige is, gezien de onveilige situatie en de beperkte communicatie tussen de ouders.

Tijdens de mondelinge behandeling is gebleken dat de overdracht van de minderjarige tussen de ouders momenteel op een manier plaatsvindt die niet in lijn is met de beschikking van de rechtbank. Het hof heeft besloten de bestreden beschikking te vernietigen voor wat betreft de overdracht bij de moeder, maar de 'normale regeling' te bekrachtigen. Het hof concludeert dat er onvoldoende basis is voor een co-ouderschapsregeling, gezien de aanhoudende conflicten en de noodzaak voor stabiliteit en voorspelbaarheid voor de minderjarige.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 6 oktober 2022
Zaaknummer: 200.313.632/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/01/3811452 / JE RK 22-634
in de zaak in hoger beroep van:
[de vader],
wonende [woonplaats] ,
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. M.C. Appünn,
tegen
Stichting Jeugdbescherming Brabant,
statutair gevestigd [vestigingsplaats] , tevens kantoorhoudende [kantoorplaats] ,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de gecertificeerde instelling (de GI).
Deze zaak gaat over de minderjarige [minderjarige] , geboren op [geboortedatum] 2014 [geboorteplaats] (hierna te noemen: [minderjarige] ).
Als belanghebbende in deze zaak wordt aangemerkt:
[de moeder],
wonende op een bij het hof bekend adres,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. S. Lamsallak.
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
Regio Zuidoost-Nederland, [locatie] ,
hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 8 juni 2022, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 22 juli 2022, heeft de vader het hof verzocht voormelde beschikking te vernietigen voor zover deze ziet op de “normale regeling” en opnieuw rechtdoende een zorgregeling vast te stellen waarbij [minderjarige] de ene week bij de ene ouder is en de andere week bij de andere ouder met een wissel op vrijdag na school. Wanneer er sprake is van een studie/vrije dag zal de wissel plaatsvinden op vrijdag 10:00 uur. Als de vader [minderjarige] bij de moeder ophaalt belt hij aan bij de deur van het portiek. Als de moeder naar beneden komt gaat hij terug naar de auto. Als de vader [minderjarige] terugbrengt belt hij aan bij de deur van het portiek en wacht hij tot de moeder naar beneden komt. Dan loopt hij terug naar de auto. Er wordt verder niet gecommuniceerd tussen de ouders om
eventuele discussies te voorkomen.
2.2.
Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 23 augustus 2022, heeft de GI het hof verzocht het hoger beroep van de vader af te wijzen en de beschikking waarvan beroep te bekrachtigen.
2.3.
Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 23 augustus 2022, heeft de moeder het hof verzocht om bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de vader niet-ontvankelijk te verklaren in zijn hoger beroep, althans de door hem gevoerde grieven en verzoeken te verwerpen en/of af te wijzen, als zijnde rechtens ongegrond en/of onbewezen.
2.4.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 6 september 2022.
Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • de vader, bijgestaan door mr. Appünn;
  • de GI, vertegenwoordig door [vertegenwoordiger van de GI 1] , [vertegenwoordiger van de GI 2] en [vertegenwoordiger van de GI 3] ;
  • de moeder, bijgestaan door mr. Lamsallak;
  • de raad vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de raad] .
2.5.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg d.d. 11 mei 2022;
  • een emailbericht van de advocaat van de moeder d.d. 22 augustus 2022;
  • het V8-formulier van de advocaat van de vader d.d. 1 september 2022.

3.De beoordeling

3.1.
Het ouderlijk gezag over [minderjarige] wordt uitgeoefend door de ouders.
3.2.
Bij beschikking van 21 september 2018 is [minderjarige] onder toezicht gesteld.
Bij beschikking van 10 oktober 2019 is [minderjarige] opnieuw onder toezicht gesteld.
Deze maatregel is daarna steeds verlengd, voor het laatst tot 10 oktober 2022.
3.3.
Het LET (Landelijk Expertise Team) is tijdelijk betrokken geweest, van juli 2020 -
juni 2021, omdat de veiligheid van de jeugdzorgwerkers van de GI in gevaar geacht werd.
De GI is in juni 2021 de ondertoezichtstelling wederom gaan uitvoeren nadat vanuit het
LET het bericht kwam dat de veiligheidsrisico's zodanig verlaagd waren dat een reguliere
GI de ondertoezichtstelling weer kon uitvoeren.
3.4.
De kinderrechter van de rechtbank Oost-Brabant heeft bij beschikking van 15 oktober 2019 de volgende zorgregeling vastgesteld:
- in de even weken is [minderjarige] bij vader van vrijdag na school tot aan maandagochtend
naar school en in de oneven weken van woensdag na school tot aan donderdagochtend
naar school, waarbij de overdrachtsmomenten op school zullen plaatsvinden;
- voor de verjaardagen, feestdagen en vakanties die een week duren geldt dat deze
volgens de op dat moment geldende regeling verlopen;
- in de meivakantie en kerstvakantie is [minderjarige] de even jaren de eerste week bij vader
en in de oneven jaren de tweede week bij vader;
- in de zomervakantie is [minderjarige] twee aaneengesloten weken bij vader, in onderling
overleg met de gezinsvoogdijwerker te bepalen.
3.5.
De moeder en [minderjarige] hebben vanaf oktober 2020 tot begin 2021 in een Blijf-van-mijn-
Lijf-huis verbleven in verband met de dreiging vanuit de vader.
3.6.
Bij beschikking van 29 januari 2021 van de rechtbank Oost-Brabant is de
beschikking van 15 oktober 2019 gewijzigd voor zover die ziet op de zorgregeling en is met
ingang van de datum van die beschikking vastgesteld dat de G1 de regie krijgt over de
zorgregeling (qua frequentie, duur, plaats en begeleid/onbegeleid) waarbij de volgende
regeling vooralsnog als uitgangspunt moet worden genomen: [minderjarige] en haar vader hebben
één keer in de twee weken voor de duur van twee uur begeleid contact met elkaar.
De rechtbank heeft daarbij overwogen:
"De kinderrechter merkt op dat zij ter zitting heeft beproefd dat alle partijen
hetzelfde einddoel hebben, namelijk dat er uiteindelijk weer uitvoering zal worden
gegeven aan de zorgregeling zoals vastgesteld op 15 oktober 2019.
Gezien het vorenstaande acht de kinderrechter het echter van belang dat de
bezoeken tussen [minderjarige] en haar vader voor nu onder begeleiding plaatsvinden. De
kinderrechter kan zich voorstellen dat als deze contacten goed verlopen, de GI deze
zal gaan uitbreiden in duur of frequentie. De kinderrechter kan zich echter ook
voorstellen dat als het niet goed verloopt, de omgang wordt bekort of verminderd.
Omdat de GI hier het beste zicht op heeft, geeft de kinderrechter de GI de regie over
de contactregeling, waarbij de ter zitting besproken regeling van twee uur per week
weken begeleid contact vooralsnog als uitgangspunt moet worden genomen. "
3.7.
In juni 2021 is met de ouders een gefaseerd plan gemaakt rondom de opbouw in
contacten tussen [minderjarige] en de vader. Eind 2021 was het stappenplan doorlopen.
3.8.
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking heeft de rechtbank op verzoek van de GI de bij beschikking van 29 januari 2021 vastgestelde zorgregeling gewijzigd en bepaald dat in het kader van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken, voor zover in hoger beroep aan de orde, de volgende contactregeling geldt:
`
De (normale) regeling':
In de oneven weken is [minderjarige] bij de vader van vrijdag na school tot maandagochtend
naar school en in de even weken van woensdag na school tot donderdagochtend
naar school waarbij de overdrachtsmomenten op school zullen plaatsvinden.
Wanneer er sprake is van een studie-/vrije dag zal de vader [minderjarige] ophalen bij de
moeder. De overdrachtstijd is 10.00 uur. De voorwaarden die gelden bij de
overdracht zijn als volgt. De vader blijft in de auto zitten en de moeder brengt [minderjarige]
naar de voordeur van het portiek. Er wordt verder niet gecommuniceerd tussen de
ouders om eventuele discussies te voorkomen.
De rechtbank heeft het zelfstandig verzoek van de vader om een regeling van co-ouderschap vast te stellen afgewezen. De zelfstandige verzoeken van de vader ten aanzien van de regeling van verjaardagen en bijzondere dagen, de vakanties en de feestdagen zijn deels door de rechtbank overgenomen.
3.9.
De vader kan zich met deze beslissing op het punt van de “normale regeling” niet verenigen en hij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.10.
De vader voert, kort samengevat, het volgende aan.
De rechtbank heeft ten onrechte geoordeeld dat een co-ouderschap niet mogelijk is omdat een goede afstemming tussen de ouders en een goed onderling contact onvoldoende aanwezig zijn, mede in het licht van de recente geschiedenis tussen de ouders.
De vader betwist de aantijgingen van de moeder over de dreiging vanuit hem jegens haar en ontkent dat hij hierachter zat. Hij meent dat een regeling van co-ouderschap het beste aansluit bij de huidige situatie. Hij heeft de tijd om alle zorg die nodig is aan [minderjarige] te geven. Verder heeft de vader zorgen over de veiligheid van [minderjarige] bij de moeder. Hij wijst op berichten over ruzies bij de moeder thuis tussen haar en haar partner. Hij vindt het belangrijk dat de GI actief de veiligheid van [minderjarige] bij de moeder onderzoekt of dat er anders een raadsonderzoek plaatsvindt. Ook wijst de vader erop dat het de ouders, ondanks alles, lukt om met elkaar te communiceren. Er is op dit moment al sprake van parallel ouderschap waarbij er weinig contact is tussen de ouders en er uitsluitend zakelijk contact is per mail waarbij de GI meekijkt.
Daarnaast heeft de rechtbank ten onrechte als voorwaarde bij de overdracht van [minderjarige] bepaald dat de vader in de auto blijft zitten bij de overdracht. In de praktijk drukt
de vader op de bel bij de portiek en blijft hij op straat wachten. [minderjarige] komt naar beneden zonder de moeder. Bij het terugbrengen drukt de vader op de bel en als hij de moeder ziet aankomen gaat hij naar de auto. Op die manier is er altijd goede begeleiding van [minderjarige] en is het niet nodig dat partijen elkaar spreken.
Ter mondelinge behandeling heeft de vader daaraan toegevoegd dat hij erg blij is dat hij weer contact heeft met [minderjarige] . Hij ontkent dat hij de strijd blijft aangaan zoals de gezinsvoogd aangeeft. [minderjarige] voelt zich prettig bij hem en een regeling waarbij zij de ene week bij de vader en de andere bij de moeder verblijft zou haar veel rust geven en is daarom in haar belang. Hij meent dat het beste voor [minderjarige] is dat zij beide ouders evenveel ziet. Volgens de vader is er in feite nu al sprake van een parallel ouderschap en verloopt dit goed. Partijen weten wat er wordt verwacht en het lukt zelfs om incidenteel een afwijking van de gebruikelijke regeling te regelen. Er is daarom geen enkele reden om te zeggen dat een co-ouderschap niet mogelijk is.
3.11.
De GI heeft de grieven van de vader gemotiveerd betwist en voert aan dat de door de rechtbank vastgestelde verdeling van de zorg- en opvoedtaken recht doet aan het belang van [minderjarige] . Ondanks de inzet van de ondertoezichtstelling zit [minderjarige] nog altijd klem tussen de ouders. De psychotherapie is eerder afgesloten omdat het voor [minderjarige] niet mogelijk was om vrijuit te spreken. Voor nu is het van belang dat zij zich veilig voelt in haar omgeving. Zij heeft behoefte aan duidelijkheid en voorspelbaarheid, en de in de bestreden beschikking vastgestelde zorgregeling biedt haar dit. Volgens de GI is binnen de ondertoezichtstelling het maximaal haalbare bereikt voor [minderjarige] . Regievoering vanuit het vrijwillig kader zou afdoende moeten zijn en de GI heeft de raad dan ook inmiddels gevraagd om de beslissing van de GI om geen verlenging van de ondertoezichtstelling te verzoeken, te toetsen. De GI kan zich niet vinden in de door de vader gestelde zorgen over de situatie bij de moeder thuis.
Ter mondelinge behandeling heeft de GI hier nog aan toegevoegd dat in tegenstelling tot wat de vader verklaart over de communicatie tussen de ouders, deze zeer minimaal is.
[minderjarige] ervaart nu rust maar deze rust is volgens de GI relatief. [minderjarige] komt desondanks wel toe aan haar eigen ontwikkeling. De wens van de vader om tot een co-ouderschap over te gaan zou bovendien eerst moeten worden onderzocht. De GI vindt een onderzoek niet wenselijk voor [minderjarige] en wijst er op dat de vader aan eerdere onderzoeken van de GI niet heeft meegewerkt.
3.12.
De moeder heeft in haar verweerschrift en in haar toelichting ter mondelinge behandeling benadrukt dat zij het niet eens is met de vader om op basis van een co-ouderschap de zorg- en contactregeling in te kleden. Het is een hectische en turbulente tijd geweest voor [minderjarige] en een wijzing zoals de vader voorstelt is niet in haar belang. Hoewel de situatie nu stabiel is, is er minimaal tot geen contact tussen de ouders. Wanneer er wel contact is leidt dit vaak tot escalaties dan wel nodeloze discussies in het bijzijn van [minderjarige] . De ouders hanteren ieder een eigen opvoedingsstijl en de vader heeft duidelijke kritiek op de opvoedomgeving van de moeder. Hierdoor bestaat de vrees dat [minderjarige] klem komt te zitten tussen de ouders. Er is volgens de moeder geen plaats voor een co-ouderschap.
3.13.
De raad heeft tijdens de mondelinge behandeling geadviseerd om de bestreden beschikking te bekrachtigen.
Zorgregeling
3.14.
Ingevolge artikel 1:265g lid 1 van het Burgerlijk Wetboek kan de kinderrechter voor de duur van de ondertoezichtstelling op verzoek van de gecertificeerde instelling een verdeling van de zorg- en opvoedingstaken of een regeling inzake de uitoefening van het recht op omgang vaststellen of wijzigen voor zover dit in het belang van de minderjarige noodzakelijk is.
3.15.
Het hoger beroep van de vader beperkt zich tot de door de rechtbank in de bestreden beschikking bepaalde “normale regeling”. De vader verzoekt het hof om een co-ouderschapsregeling vast te leggen waarbij [minderjarige] - kort gezegd - week op-week af bij de vader respectievelijk de moeder verblijft.
3.16.
Evenals de rechtbank en op dezelfde gronden als de rechtbank, die het hof na eigen afweging en waardering overneemt en tot de zijne maakt, ziet het hof geen aanleiding om te
oordelen dat een regeling waarbij de zorg tussen de ouders bij helfte wordt verdeeld, in het
belang van [minderjarige] zou zijn. Het hof wijst daarom dit verzoek van de vader af en zal hierna uitleggen waarom.
3.17.
Voor het slagen van een co-ouderschapsregeling is een goede samenwerking en verstandhouding tussen de ouders vereist. Ook dienen de ouders behoorlijk overleg met elkaar te kunnen voeren. Hiervan is geen sprake.
In de afgelopen jaren is gebleken dat iedere vorm van directe communicatie tussen de ouders tot discussie leidt en hierin geen positieve verandering mogelijk lijkt. Ook kwam op de mondelinge behandeling van het hof naar voren dat de vader geen, althans erg weinig vertrouwen heeft in het opvoedingsklimaat van de moeder. Anders dan de vader aanvoert in zijn beroepschrift is naar het oordeel van het hof, gelet op de gedingstukken en de standpunten van de raad en de GI, niet gebleken, althans onvoldoende door de vader onderbouwd, dat de opvoedsituatie bij de moeder niet veilig is. Dat de vader het hierover blijft hebben, terwijl daartoe geen aanleiding is, is zorgelijk. De strijd blijft hierdoor bestaan en dat staat een co-ouderschap in de weg.
3.18.
Uit de stukken en wat op de mondelinge behandeling is besproken blijkt dat de huidige praktijk is dat de vader tijdens de overdrachtsmomenten bij het huis van de moeder meeloopt tot aan het portiek van de woning van de moeder, aanbelt en terugloopt naar de auto zodra de moeder naar beneden loopt om de deur open te doen. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de moeder verklaard dat dit de huidige gang van zaken is en zij zich hierin kan vinden.
De vader heeft daarom verzocht om op dit punt de regeling zoals deze in de bestreden beschikking is opgenomen te wijzigen omdat het niet nodig is dat hij op deze momenten in de auto moet blijven wachten. De GI heeft benadrukt dat de overdrachten rustig dienen plaats te vinden, de ouders niet met elkaar dienen te communiceren en het daarom wenselijk is dat de vader in de auto blijft zitten. Desondanks heeft de GI ingestemd met het verzoek van de vader, ook omdat dit in feite al in de praktijk op deze manier plaatsvindt en de moeder hieraan meewerkt. Het hof zal derhalve op dit punt de bestreden beschikking vernietigen en daarover beslissen als hierna onder 4 vermeld. Het hof zal de bestreden beschikking voor het overige bekrachtigen.

4.De beslissing

Het hof:
vernietigt de tussen partijen gegeven beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 8 juni 2022, doch uitsluitend ten aanzien van de
voorwaardendie gelden bij de overdracht bij het huis van de moeder tijdens de “normale regeling”;
en in zoverre opnieuw rechtdoende:
bepaalt op het punt van de regeling van de overdrachtsmomenten bij de moeder thuis als volgt: ingeval de vader [minderjarige] bij de moeder ophaalt, belt hij aan bij de deur van het portiek. Als de moeder naar beneden komt gaat hij terug naar de auto. Als de vader [minderjarige] terugbrengt belt hij aan bij de deur van het portiek en wacht tot de moeder naar beneden komt. Dan loopt hij terug naar de auto. Er wordt verder niet gecommuniceerd tussen de ouders om eventuele discussies te voorkomen;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, voor het overige;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.F.A.M. Graafland-Verhaegen, C.D.M. Lamers en P.M.M. Mostermans en is op 6 oktober 2022 uitgesproken door mr. A.J.F. Manders in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.