ECLI:NL:GHSHE:2022:3386

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
6 oktober 2022
Publicatiedatum
6 oktober 2022
Zaaknummer
200.314.437_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige in het kader van jeugdzorg

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, gaat het om de verlenging van een machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige, geboren in 2010. De vader en de stiefmoeder van de minderjarige hebben in hoger beroep de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant aangevochten, waarin de machtiging tot uithuisplaatsing was verlengd. De minderjarige staat sinds 2018 onder toezicht van de gecertificeerde instelling (GI) en is op 13 januari 2022 met spoed uit huis geplaatst. De vader en de stiefmoeder maken zich zorgen over de veiligheid van de minderjarige in de huidige instelling, vooral na een ernstig incident waarbij de minderjarige is verkracht door twee jongens die zich op hetzelfde terrein bevinden. Ze pleiten voor ambulante begeleiding thuis en stellen dat ze in staat zijn om de minderjarige te ondersteunen in haar herstel.

De GI daarentegen stelt dat de minderjarige zich positief ontwikkelt in de instelling en dat de plaatsing noodzakelijk is voor haar behandeling. De moeder van de minderjarige steunt de GI en is van mening dat de thuissituatie bij de vader en de stiefmoeder niet veilig is. Het hof heeft de argumenten van alle partijen zorgvuldig gewogen en komt tot de conclusie dat de minderjarige hulp nodig heeft en dat de huidige plaatsing in haar belang is. Het hof bekrachtigt de beschikking van de rechtbank, waarbij de machtiging tot uithuisplaatsing is verlengd tot 2 november 2022. De beslissing is genomen op basis van de wettelijke vereisten en de noodzaak voor de verzorging en opvoeding van de minderjarige.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak : 6 oktober 2022
Zaaknummer : 200.314.437/01
Zaaknummer 1e aanleg : C/02/390726 / JE RK 21-2130
in de zaak in hoger beroep van:
[de vader] ,
hierna te noemen: de vader, en
[de stiefmoeder]
hierna te noemen: de stiefmoeder,
beiden wonende op een bij het hof bekend adres,
advocaat: mr. R.W. de Gruijl,
tegen
Stichting Jeugdbescherming Brabant,
gevestigd [vestigingsplaats] ,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de gecertificeerde instelling (de GI).
Deze zaak gaat over
[minderjarige], geboren op [geboortedatum] 2010 [geboorteplaats] , hierna te noemen: [minderjarige] .
Als belanghebbende wordt aangemerkt:
[de moeder],
wonende [woonplaats moeder]
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. E.G.W. Hendriks.
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend: de
Raad voor de Kinderbescherming,
[regio] , hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 17 mei 2022, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen bij de griffie van het hof op 10 augustus 2022, heeft de vader verzocht voormelde beschikking te vernietigen en opnieuw rechtdoende het restantverzoek tot verlenging van de machtiging uithuisplaatsing af te wijzen.
2.2.
Bij verweerschrift met producties, ingekomen bij de griffie van het hof op 13 september 2022, heeft de GI verzocht het hoger beroep van de vader en de stiefmoeder af te wijzen en de bestreden beschikking in stand te laten.
2.3.
Bij verweerschrift, ingekomen bij de griffie van het hof op 9 september 2022, heeft de moeder verzocht de bestreden beschikking te bekrachtigen, zo nodig met aanvulling van gronden.
2.4.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 15 september 2022. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • de vader en de stiefmoeder, bijgestaan door mr. L.H.E.M. Berendse-de Gruijl, waarnemer van mr. De Gruijl;
  • de GI, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de GI] (jeugdzorgwerker).
  • de moeder, bijgestaan door mr. Hendriks.
2.4.1.
De raad heeft zich bij brief van 8 september 2022 afgemeld voor de mondelinge behandeling.
2.4.2.
Het hof heeft de minderjarige [minderjarige] in de gelegenheid gesteld haar mening kenbaar te maken. Zij heeft hiervan gebruik gemaakt en de voorzitter heeft in het bijzijn van de griffier voorafgaand aan de mondelinge behandeling en buiten aanwezigheid van partijen en overige belanghebbenden met haar gesproken. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de voorzitter de inhoud van dit gesprek zakelijk weergegeven, waarna alle aanwezigen de gelegenheid hebben gekregen daarop te reageren.
2.4.3.
Na de mondelinge behandeling heeft het hof op 22 september 2022 een schrijven van mr. De Gruijl ontvangen, met als bijlage het proces-verbaal van de mondelinge behandeling bij de rechtbank op 17 mei 2022.

3.De beoordeling

3.1.
De vader en de moeder hebben een affectieve relatie met elkaar gehad. Uit deze relatie is op [geboortedatum] 2010 de minderjarige [minderjarige] geboren. De vader heeft [minderjarige] erkend. De vader en de moeder oefenen gezamenlijk het ouderlijk gezag over [minderjarige] uit.
3.2.
[minderjarige] staat sinds 2 november 2018 onder toezicht van de GI. De ondertoezichtstelling is voor het laatst verlengd tot 2 november 2022.
3.3.
Bij beschikking van 30 juni 2021 is een machtiging tot uithuisplaatsing verleend tot
2 november 2021. Deze machtiging is niet binnen drie maanden ten uitvoer gelegd. Bij beschikking van 28 oktober 2021 is de machtiging tot uithuisplaatsing verlengd tot 2 mei 2022 en is het resterende deel van het verzoek aangehouden. [minderjarige] is op 13 januari 2022 met spoed uit huis geplaatst op de crisisopvang van [locatie] [plaats] en zij verblijft sindsdien bij het orthopedagogisch behandelinstituut [instelling] .
3.4.
Bij beschikking van 28 april 2022 is de machtiging tot uithuisplaatsing verlengd van 2 mei 2022 tot 2 juni 2022 en is het verzoek voor het overige aangehouden en een mondelinge behandeling gepland.
3.5.
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking heeft de rechtbank de aan de GI verleende machtiging tot uithuisplaatsing verlengd met ingang van 2 juni 2022 tot 2 november 2022.
3.6.
De vader en de stiefmoeder kunnen zich met deze beslissing niet verenigen en zij zijn hiervan in hoger beroep gekomen.
3.7.
De vader en de stiefmoeder voeren aan dat zij zich grote zorgen maken over [minderjarige] in de instelling. [minderjarige] bevindt zich niet op een veilige plek. Zij erkennen dat [minderjarige] hulp nodig heeft, maar zij vinden de plaatsing van [minderjarige] bij [instelling] niet (meer) in haar belang. Het pesten in de groep is minder geworden, maar zij is nog steeds het buitenbeentje. Ook heeft zich in de zomer een zeer ernstig incident voorgedaan. [minderjarige] is verkracht door twee jongens. Deze jongens bevinden zich op hetzelfde terrein als [minderjarige] en zij komt hen regelmatig tegen. Er is door de vader aangifte gedaan bij de politie en er heeft, zoals te doen gebruikelijk, een lichamelijk onderzoek plaatsgevonden. [minderjarige] heeft een verklaring afgelegd en er is slachtofferhulp voor haar ingeschakeld. De vader en de stiefmoeder zijn van mening dat [minderjarige] met ambulante begeleiding thuis haar behandeling kan afronden. Ook in de thuissituatie kan specialistische hulpverlening worden ingezet en [minderjarige] kan weer naar haar oude school. De vader en de stiefmoeder verlenen hun medewerking aan de hulpverlening. Zij staan hiervoor open en achten zich voldoende in staat om [minderjarige] in haar herstel te ondersteunen. De vader heeft meer rust en minder stress en kan zich beter beheersen.
3.8.
De GI voert aan dat [minderjarige] inderdaad is gepest door groepsgenoten, maar dat dit in de afgelopen periode sterk is afgenomen en eigenlijk niet meer aan de orde is. Er heeft een verandering plaatsgevonden in de groepsdynamiek en de groepsleiding ziet er streng op toe. Overigens had [minderjarige] hier zelf ook een aandeel in vanuit haar probleemgedrag en haar beperking om op een negatieve manier aandacht te vragen. In de groep wordt gezien dat [minderjarige] zich positief aan het ontwikkelen is met betrekking tot het verhouden tot anderen en de verbinding met en het vertrouwen in de groepsleiding vanuit [minderjarige] is groot. De stabilisatiefase lijkt nu afgerond: haar gedrag is positief veranderd, het probleemgedrag is verminderd en er is contact met beide biologische ouders. Het contact met de moeder is hersteld en verloopt zonder veel zorgen. Ook het wegloopgedrag is al enkele maanden niet meer voorgekomen. Er zijn vanuit de groep op dit moment geen zorgen over het gedrag van [minderjarige] . De GI is in de zomer geïnformeerd over het verschrikkelijke incident. De politie is een onderzoek gestart en er loopt een intern onderzoek. Het gaat om kinderen met allerlei gedragsproblemen en beperkingen en er kan dus nog niet met zekerheid gezegd worden wat er is gebeurd. Omdat het onderzoek nog loopt wordt het incident nog niet actief meegenomen in de behandeling van [minderjarige] . Er is na het incident geen wijziging gezien in het gedrag van [minderjarige] , zij lijkt ondanks alles rust en stabiliteit te ervaren. De GI voert verder aan dat een thuisplaatsing op dit moment niet aan de orde is. De vader en de stiefmoeder kunnen [minderjarige] niet de omgeving bieden die zij nodig heeft. De vader en de stiefmoeder hebben in de afgelopen jaren aangetoond zich met momenten erg ambivalent te verhouden tot gemaakte beslissingen en zich te laten leiden door hun emoties. De vader, de stiefmoeder en de moeder hebben bij de rechtbank destijds ingestemd met het verzoek tot verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing. De wens om [minderjarige] nu terug naar huis te halen lijkt niet gemaakt te worden in het belang van [minderjarige] maar (mede) het gevolg te zijn van de emoties die er bij de vader en de stiefmoeder zelf spelen, onder meer over een incident met de betrokken jeugdzorgwerker over het vervoer naar de bezoekmomenten en het gerealiseerde contact tussen [minderjarige] en de moeder. De GI vraagt zich af of de vader en de stiefmoeder wel in staat zijn om het belang van [minderjarige] voorop te plaatsen en daarin te handelen in haar belang. Er wordt niet getwijfeld aan de intentie, maar de vraag is of zij het ook echt tot uitvoering kunnen brengen.
3.9.
De moeder vindt het onbegrijpelijk dat er door de vader en de stiefmoeder hoger beroep is ingesteld tegen de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] bij [instelling] , terwijl partijen het er bij de rechtbank allemaal over eens waren dat een plaatsing in het belang is van [minderjarige] . De moeder vermoedt dat het hoger beroep is ingesteld vanwege de onvrede van de vader en de stiefmoeder over het door de GI gerealiseerde contact van [minderjarige] met de moeder. Het is juist dat [minderjarige] is gepest door groepsgenoten en dat er sprake was van wegloopgedrag, maar de instelling heeft hier zeker wel iets mee gedaan. Ook is er sprake geweest van een zeer ernstig incident wat op dit moment wordt onderzocht, maar dat wil niet zeggen dat een uithuisplaatsing niet meer aan de orde is. Het is noodzakelijk dat [minderjarige] haar behandeling volgt en deze behandeling kan plaatsvinden omdat zij nu rust ervaart in de instelling. De gronden voor de uithuisplaatsing gelden nog steeds. De moeder ziet de thuissituatie bij de vader en de stiefmoeder in het geheel niet als vertrouwd en veilig. Zij heeft er in het geheel geen vertrouwen in dat de behandeling van [minderjarige] bij de vader en de stiefmoeder thuis naar tevredenheid kan worden afgerond.
3.10.
Het hof overweegt als volgt.
3.10.1
Ingevolge artikel 1:265b lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter de gecertificeerde instelling, bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet, die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling, op diens verzoek machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid.
3.10.2.
Op grond van artikel 1:265c lid 2 BW kan de rechter, mits aan de grond, bedoeld in artikel 1:265b lid 1 BW is voldaan, de duur van de machtiging uithuisplaatsing telkens verlengen met ten hoogste een jaar.
3.10.3.
Evenals de rechtbank en op dezelfde gronden als de rechtbank, die het hof na eigen onderzoek en weging overneemt en tot de zijne maakt, is het hof van oordeel dat voldaan is aan de wettelijke vereisten van artikel 1:265b BW. Het hof voegt daar het volgende aan toe. Er heeft zich in de zomer een ernstig incident rondom [minderjarige] voorgedaan, waar op dit moment door de politie en de instelling onderzoek naar wordt gedaan. Het hof heeft er alle begrip voor dat de vader, de stiefmoeder en de moeder zich zeer veel zorgen over haar maken en dat er sprake is van veel emoties. Het hof stelt daar echter tegenover dat buiten kijf staat dat [minderjarige] hulp nodig heeft en het hof acht het met de GI in het belang van [minderjarige] dat zij haar behandeling die is aangevangen kan doorzetten en afmaken. De GI heeft aangegeven dat zij binnen [instelling] vooruitgang boekt; de stabilisatiefase is afgerond en verdere hulp kan worden verleend. De GI geeft verder aan dat na het incident geen verandering in het gedrag van [minderjarige] is geconstateerd. Zij is niet meer weggelopen, ontwikkelt zich (nog steeds) positief en ervaart rust en stabiliteit in de huidige setting van [instelling] . Met de GI gaat het hof er dan ook vanuit dat [instelling] haar ondanks het incident op dit moment een stabiele omgeving biedt en een verandering acht het hof gelet op het alternatief, plaatsing bij de vader en de stiefmoeder, niet in haar belang.
3.11.
Het voorgaande leidt ertoe dat de bestreden beschikking dient te worden bekrachtigd.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 17 mei 2022, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E.M.C. Dumoulin, E.L. Schaafsma-Beversluis en M.A. Ossentjuk en is op 6 oktober 2022 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.