ECLI:NL:GHSHE:2022:3382

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
6 oktober 2022
Publicatiedatum
6 oktober 2022
Zaaknummer
200.307.269_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om zorgregeling in hoger beroep met betrekking tot minderjarige

In deze zaak, uitgesproken door het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 6 oktober 2022, gaat het om een verzoek van de vader om het contact met zijn minderjarige kind te herstellen. De vader, die in hoger beroep is gegaan tegen een eerdere beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, heeft verzocht om een co-ouderschapsregeling of, subsidiair, om het hoofdverblijf van het kind bij hem te bepalen. De moeder heeft hiertegen gegriefd en verzocht om de vader niet-ontvankelijk te verklaren in zijn verzoeken. De Raad voor de Kinderbescherming is ook betrokken bij de zaak en heeft geadviseerd om het contact tussen de vader en het kind zorgvuldig op te bouwen, met begeleiding van een jeugdprofessional.

Tijdens de mondelinge behandeling heeft de vader zijn primaire en subsidiaire verzoeken ingetrokken, maar het hof heeft het verzoek om een onbegeleide contactregeling voor de duur van de bodemprocedure in overweging genomen. Het hof heeft vastgesteld dat het verzoek van de vader samenhangt met de bodemprocedure en dat er een voldoende (dringend) belang is bij het verzoek. Echter, het hof heeft geoordeeld dat het niet in het belang van het kind is om nu al over te gaan tot onbegeleid contact, gezien de lange periode van geen contact en de noodzaak voor een zorgvuldige aanpak zoals geadviseerd door de Raad.

Uiteindelijk heeft het hof de vader niet-ontvankelijk verklaard in zijn verzoeken en het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen. De proceskosten zijn gecompenseerd, waarbij iedere partij de eigen kosten draagt. Deze beslissing is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 6 oktober 2022
Zaaknummer: 200.307.269/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/02/390556 FA RK 21-4737
in de zaak in hoger beroep van:
[de vader],
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker in principaal appel,
verweerder in voorwaardelijk incidenteel appel,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. I.M. van den Heuvel,
tegen
[de moeder],
wonende te [woonplaats] ,
verweerster in principaal appel,
verzoeker in voorwaardelijk incidenteel appel,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. J.J.R. Albicher.
Deze zaak gaat over: [minderjarige] , geboren op [geboortedatum] 2019 in [geboorteplaats] .
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
regio Zuidwest Nederland, locatie [locatie] ,
hierna te noemen: de raad.
In het kort: de vader wil graag dat het contact tussen hem en [minderjarige] wordt hersteld.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 8 februari 2022, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift van 23 februari 2022, met producties, ingekomen bij het hof op 24 februari 2022, heeft de vader verzocht voormelde beschikking te vernietigen en te bepalen
dat totdat in de hoofdzaak is beslist:
primair:
- tussen partijen een co-ouderschap zal gelden met dien verstande dat [minderjarige] afwisselend bij iedere partij verblijft van zondagavond 19.00 uur tot de volgende zondagavond 19.00 uur en dat de ouder bij wie [minderjarige] de komende week zal verblijven [minderjarige] komt halen en terugbrengen;
subsidiair:
- [minderjarige] haar hoofdverblijf bij de vader zal hebben;
nog meer subsidiair:
- de vader gerechtigd is tot omgang met [minderjarige] en wel om de veertien dagen van vrijdag 19.00 uur tot zondagvond 19.00 uur met dien verstande dat de moeder [minderjarige] zal brengen en dat de vader [minderjarige] zal terugbrengen.
2.1.1.
De vader heeft tijdens de mondelinge behandeling bij het hof zijn primaire en subsidiaire verzoek ingetrokken.
2.2.
Bij verweerschrift van 22 april 2022 heeft de moeder verzocht, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
in het principaal appel:
  • de vader niet-ontvankelijk te verklaren in zijn verzoeken, althans zijn verzoeken af te wijzen;
  • de bestreden beschikking te bekrachtigen,
kosten rechtens,
in het voorwaardelijk incidenteel appel:
de bestreden beschikking te vernietigen voor zover daar door de moeder tegen is gegriefd en opnieuw rechtdoende:
- de vader het recht op contact met [minderjarige] te ontzeggen in afwachting van de beslissing in de bodemzaak, althans een beslissing te nemen die het hof juist acht,
kosten rechtens.
2.3.
Bij verweerschrift in incidenteel appel heeft de vader verzocht het incidenteel appel niet-ontvankelijk te verklaren.
2.4.
Het hof heeft voorts kennis genomen van:
- proces-verbaal van de mondelinge behandeling bij de rechtbank van 31 januari 2022;
- het V6-formulier van de advocaat van de moeder van 26 augustus 2002, met daarbij het raadsrapport, ingekomen bij het hof op diezelfde datum;
- het V8-formulier van 5 september 2022 van de advocaat van de vader, ingekomen bij het hof op diezelfde datum.
2.5.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 8 september 2022. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- de raad: vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de raad] .
2.5.1.
De advocaat van de vader heeft tijdens de mondelinge behandeling een pleitnota overgelegd.

3.De beoordeling

3.1.
Uit de inmiddels verbroken relatie tussen de moeder en de vader is geboren:
- [minderjarige] , op [geboortedatum] 2019 in
[geboorteplaats] (hierna: [minderjarige] ).
3.2.
De vader heeft [minderjarige] erkend. De ouders oefenen gezamenlijk het gezag uit over [minderjarige] . [minderjarige] woont bij de moeder.
3.3.
Tussen partijen is een bodemprocedure bij de rechtbank aanhangig met kenmerk:
C/02/388527 FA RK 21-3736. In die procedure is op verzoek van de rechtbank een raadsonderzoek verricht naar de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] en naar de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken. Dit raadsrapport is ingebracht in de huidige procedure. De zaak bij de rechtbank was pro forma aangehouden tot 28 juni 2022.
3.4.
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank het verzoek van de vader tot het treffen van een voorlopige voorziening afgewezen en het verzoek van de moeder tot het treffen van een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk verklaard. De vader had, bij wijze van voorlopige voorziening, verzocht om – kort gezegd – primair een co-ouderschapsregeling, subsidiair het hoofdverblijf van [minderjarige] bij hem te bepalen en meer subsidiair omgang op vrijdag 19.00 uur tot zondag 19.00 uur eens in de veertien dagen met dien verstande dat de moeder brengt en de vader [minderjarige] weer terugbrengt.
3.5.
De vader kan zich met deze beslissing niet verenigen en hij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.6.
De vader voert – kort samengevat – het volgende aan. De vader wil dat het contact tussen hem en [minderjarige] hersteld wordt. De vader kan alsnog niet instemmen met het door de raad geadviseerde Uniform Hulpaanbod (UHA) ten aanzien van [minderjarige] , omdat dat tot vertraging leidt voordat hij [minderjarige] weer kan zien. Wel kan de vader instemmen met hulpverlening die gericht is op de verhouding tussen de ouders. Begeleiding van de contactregeling is niet nodig en het is de vraag wanneer het traject uiteindelijk kan starten en er een begin van contact tot stand komt. De vader wil daarom graag dat er een voorlopige contactregeling wordt vastgesteld. Artikel 6 EVRM is geschonden, onder meer omdat de rechtbank een zeer lange pro forma datum aanhoudt voor het raadsonderzoek en niet conform het procesreglement binnen zes weken de zaak heeft behandeld.
3.7.
De moeder voert – kort samengevat – het volgende aan. De moeder staat achter het advies van de raad, inhoudende dat het contact tussen [minderjarige] en de vader via de procedure bij de rechtbank en een doorverwijzing naar het UHA zal worden opgebouwd. Het is niet in het belang van [minderjarige] op dit moment een onbegeleide regeling te laten plaatsvinden. Artikel 6 EVRM is niet geschonden. De beslissing op het verzoek is door de rechtbank voor zes maanden aangehouden en dat is niet onredelijk.
3.8.
De raad adviseert – kort samengevat – het volgende. Hoewel het invoelbaar is dat het voor de vader lang duurt voordat het contact tussen de vader en [minderjarige] hersteld kan worden, is het in het belang van [minderjarige] om dit traject zorgvuldig aan te pakken. Onbegeleid contact is op dit moment een stap te ver, omdat er al lange tijd geen contact is geweest tussen [minderjarige] en de vader. De raad adviseert daarom hulpverlening door een jeugdprofessional van de gemeente voor de opvoedsituatie en hulp via het UHA voor de scheidingscontext. Met de
ouders zal bekeken moeten worden op welke wijze het contact tussen [minderjarige] en de vader hersteld kan worden.
3.9.
Het hof overweegt als volgt.
3.9.1.
Ingevolge artikel 223 lid 1 Rv kan iedere partij tijdens een aanhangig geding vorderen dat de rechter een voorlopige voorziening zal treffen voor de duur van het geding. Lid 2 van
dit artikel bepaalt dat de vordering moet samenhangen met de hoofdvordering. Gebleken is
dat het verzoek van de vader betreffende het vaststellen van een voorlopige omgangsregeling samenhangt met de bodemprocedure bij de rechtbank waarin de omgangsregeling eveneens onderwerp van geschil is.
3.9.2.
Het hof stelt voorop dat een voorlopige voorziening naar haar aard een tijdelijke beslissing is die geldt voor de duur van de procedure. Vereist is dat de partij die de voorlopige voorziening vraagt een voldoende (dringend) belang heeft bij een dergelijk verzoek en dat van hem niet gevergd kan worden dat hij de afloop van de bodemzaak afwacht.
3.9.3.
Het hof stelt vast dat de vader zijn primaire verzoek (ten aanzien van het
co-ouderschap) en zijn subsidiaire verzoek (ten aanzien van het hoofdverblijf) tijdens de mondelinge behandeling heeft ingetrokken, zodat het hof de vader ten aanzien van deze verzoeken niet-ontvankelijk zal verklaren.
3.9.3.
Dit betekent dat het verzoek van de vader om een onbegeleide contactregeling van eens in de veertien dagen gedurende het weekend, als voorlopige ordemaatregel voor de duur van de bodemprocedure bij de rechtbank, resteert. Ingevolge artikel 1:253a lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) BW kunnen geschillen omtrent de gezamenlijke uitoefening van het ouderlijk gezag aan de rechter worden voorgelegd. In het geval van een geschil omtrent de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken kan de rechter, gelet op artikel 1:253a lid 2, aanhef en sub a, BW, een regeling vaststellen. De rechter neemt een zodanige beslissing als hem in het belang van het kind wenselijk voorkomt.
3.9.4.
De rechtbank heeft in de bodemprocedure de beslissing op de verzoeken aangaande het hoofdverblijf en de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken aangehouden in afwachting van de resultaten van het raadsonderzoek. De raad heeft inmiddels in zijn onderzoek van 9 augustus 2022 geadviseerd de ouders te verwijzen naar hulpverlening door de jeugdprofessional van de gemeente voor de opvoedingssituatie en naar het UHA voor de scheidingscontext. De hulpverlening heeft tot doel om contactherstel tussen [minderjarige] en de vader te realiseren, samenwerking en communicatie tussen de ouders ten aanzien van [minderjarige] te realiseren en meer zicht te krijgen op de opvoedsituatie bij ouders. Bij het raadsrapport zijn de door de moeder en de vader ondertekende toestemmingsverklaringen voor het UHA traject gevoegd.
De raad heeft tijdens de mondelinge behandeling bij het hof herhaald dat het van belang is dat het raadsadvies wordt gevolgd en dat er in het belang van [minderjarige] op dit moment nog niet overgegaan kan worden tot onbegeleid contact tussen [minderjarige] en de vader. De moeder heeft tijdens de mondelinge behandeling andermaal verklaard in te kunnen stemmen met de doorverwijzing naar het UHA. De vader heeft tijdens de mondelinge behandeling verklaard alsnog niet in te kunnen stemmen met UHA daar waar het ziet op de begeleide contact-regeling en dat hij de rechtbank heeft verzocht een om een nieuwe mondelinge behandeling.
Het hof ziet in deze stand van de procedure geen aanleiding om een voorlopige regeling vast te stellen waarbij er onbegeleid contact zal plaatsvinden tussen de vader en [minderjarige] , zoals de vader dat nu verzoekt. Hoewel het zeker invoelbaar is dat de huidige situatie waarin er geen contact is tussen de vader en [minderjarige] al heel lang duurt, betekent dit niet dat er afgeweken moet worden van het zorgvuldige traject via het UHA zoals de raad dat voor ogen heeft. Het hof acht het niet in het belang van [minderjarige] om dit nu te doorkruisen. Van belang daarbij is dat de moeder én de vader zich eerder hebben gecommitteerd aan het UHA-traject en dat betekent dat de ouders een traject in zullen gaan om samen het ouderschap leren vorm te geven en dat er daarna naar verwachting hervatting van het contact tussen [minderjarige] en de vader zal plaatsvinden. Het hof zal daarom het verzoek van de vader afwijzen. Al hetgeen de vader heeft aangevoerd ten aanzien van de onredelijk lange termijn van de procedure bij de rechtbank maakt dit niet anders.
Aangezien de verzoeken van de vader worden afgewezen, heeft de moeder geen belang meer bij het voorwaardelijk incidenteel hoger beroep, zodat het hof dit voorwaardelijke verzoek zal afwijzen.
3.10.
Het hof zal de proceskosten compenseren, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

4.De beslissing

Het hof:
verklaart de vader niet-ontvankelijk in zijn primaire verzoek ten aanzien van het
co-ouderschap en zijn subsidiaire verzoek ten aanzien van het hoofdverblijf;
wijst af het verzoek van de vader ten aanzien van het treffen van een voorlopige voorziening;
compenseert de proceskosten in hoger beroep, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst af het meer of anders verzochte;
Deze beschikking is gegeven door mrs. E.M.C. Dumoulin, A.M. Bossink en A.J.F. Manders en is op 6 oktober 2022 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.