In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 30 september 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Limburg. De verdachte, geboren in 1974, was in eerste aanleg veroordeeld voor diefstal en het opzettelijk aanwezig hebben van verdovende middelen. De politierechter had de diefstal bewezen verklaard, maar de verdachte ging in hoger beroep tegen dit vonnis. Tijdens de zitting in hoger beroep heeft de advocaat-generaal gevorderd dat het vonnis zou worden bevestigd, terwijl de raadsman van de verdachte vrijspraak bepleitte voor de diefstal en een straftoemetingsverweer voerde.
Het hof heeft de zaak onderzocht en geconcludeerd dat de herkenning van de verdachte op camerabeelden onvoldoende bewijs biedt voor de diefstal. De herkenning door de aangever was niet betrouwbaar genoeg, omdat het gezicht van de verdachte niet duidelijk zichtbaar was op de beelden. Hierdoor heeft het hof de verdachte vrijgesproken van de diefstal.
Wat betreft de opzettelijke handel in strijd met de Opiumwet, heeft het hof vastgesteld dat de verdachte op 25 april 2020 in Heerlen 8,6 gram amfetamine in zijn bezit had. De verdachte had eerder verklaard dat het om een XTC-pil ging, maar de indicatieve testen waren niet doorslaggevend. Het hof heeft de verdachte gedeeltelijk vrijgesproken van de tenlastelegging met betrekking tot andere verdovende middelen, maar heeft wel bewezen verklaard dat hij amfetamine in zijn bezit had.
De verdachte is veroordeeld tot een geldboete van € 750,00 of 15 dagen hechtenis, waarbij het hof rekening heeft gehouden met zijn financiële situatie en eerdere veroordelingen. De beslissing is gebaseerd op de relevante artikelen van de Opiumwet en het Wetboek van Strafrecht.