ECLI:NL:GHSHE:2022:3365

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
30 september 2022
Publicatiedatum
4 oktober 2022
Zaaknummer
20-002921-20
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis politierechter inzake diefstal en opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 30 september 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Limburg. De verdachte, geboren in 1974, was in eerste aanleg veroordeeld voor diefstal en het opzettelijk aanwezig hebben van verdovende middelen. De politierechter had de diefstal bewezen verklaard, maar de verdachte ging in hoger beroep tegen dit vonnis. Tijdens de zitting in hoger beroep heeft de advocaat-generaal gevorderd dat het vonnis zou worden bevestigd, terwijl de raadsman van de verdachte vrijspraak bepleitte voor de diefstal en een straftoemetingsverweer voerde.

Het hof heeft de zaak onderzocht en geconcludeerd dat de herkenning van de verdachte op camerabeelden onvoldoende bewijs biedt voor de diefstal. De herkenning door de aangever was niet betrouwbaar genoeg, omdat het gezicht van de verdachte niet duidelijk zichtbaar was op de beelden. Hierdoor heeft het hof de verdachte vrijgesproken van de diefstal.

Wat betreft de opzettelijke handel in strijd met de Opiumwet, heeft het hof vastgesteld dat de verdachte op 25 april 2020 in Heerlen 8,6 gram amfetamine in zijn bezit had. De verdachte had eerder verklaard dat het om een XTC-pil ging, maar de indicatieve testen waren niet doorslaggevend. Het hof heeft de verdachte gedeeltelijk vrijgesproken van de tenlastelegging met betrekking tot andere verdovende middelen, maar heeft wel bewezen verklaard dat hij amfetamine in zijn bezit had.

De verdachte is veroordeeld tot een geldboete van € 750,00 of 15 dagen hechtenis, waarbij het hof rekening heeft gehouden met zijn financiële situatie en eerdere veroordelingen. De beslissing is gebaseerd op de relevante artikelen van de Opiumwet en het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

Parketnummer : 20-002921-20
Uitspraak : 30 september 2022
TEGENSPRAAK (ex art. 279 Sv)

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 28 juli 2020 in de in eerste aanleg gevoegde strafzaken met parketnummers 03-125876-20 en 03-113457-20, in de strafzaak tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1974,
postadres: [adres] .
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep heeft de politierechter het tenlastegelegde bewezenverklaard, dat gekwalificeerd als:
  • ‘diefstal, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak’ (parketnummer 03-125876-20), en
  • ‘opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod’ (parketnummer 03-113457-20),
de verdachte daarvoor strafbaar verklaard en hem bij verstek veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 2 maanden.
Namens de verdachte is tegen dit vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal bevestigen.
De raadsman van de verdachte heeft vrijspraak van het in de zaak met parketnummer 03-125876-20 tenlastegelegde bepleit. Voorts is een straftoemetingsverweer gevoerd.
Vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd omdat de politierechter heeft volstaan met aantekening van de uitspraak op een aan het dubbel van de dagvaarding gehecht stuk, maar het hof gebonden is aan het motiveringsvoorschrift van artikel 359 van het Wetboek van Strafvordering.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
in de zaak met parketnummer 03-125876-20:
hij in of omstreeks de periode van 12 februari 2020 t/m 14 februari 2020, te Heerlen, kranen en/of een CV-ketel en/of leidingen en/of een steekkar en/of een trapladder, in elk geval enig(e) goed(eren), dat/die geheel of ten dele aan een ander toebehoorde(n), te weten aan [benadeelde 3] en/of [benadeelde 1] en/of [benadeelde 2] , heeft weggenomen met het oogmerk om het/deze zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en/of dat/die weg te nemen goed(eren) onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak en/of verbreking;
in de zaak met parketnummer 03-113457-20 (ter terechtzitting in eerste aanleg gevoegd):
hij, op of omstreeks 25 april 2020, te Heerlen, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 11,5 gram (1,6 + 8,6 + 1,3 gram) bruto, in elk geval (een) hoeveelhe(i)d(en) van een materiaal bevattende MDA en/of MDMA en/of MDEA en/of N-ethylMDA en/of amfetamine (XTC), (telkens) zijnde MDA en/of MDMA en/of MDEA en/of N-ethylMDA en/of amfetamine, (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Vrijspraak van het onder parketnummer 03-125876-20 tenlastegelegde
De advocaat-generaal heeft zich ter terechtzitting in hoger beroep op het standpunt gesteld dat de tenlastegelegde diefstal onder parketnummer 03-125876-20 wettig en overtuigend kan worden bewezen, gelet op de herkenning van de verdachte op de camerabeelden.
De verdachte heeft bij zijn politieverhoor ontkend degene te zijn die in de periode van 12 tot en met 14 februari 2020 de goederen, waaronder kranen, een CV-ketel, leidingen, een steekkar en een trapladder, heeft weggenomen. Hij heeft verklaard niet de persoon te zijn op de camerabeelden en hij heeft verklaard dat hij in die periode niet in de buurt is geweest van de [straat] , waar die diefstal heeft plaatsgevonden. De verdachte verdenkt ene ‘ [naam] ’ van de diefstal. De raadsman van de verdachte heeft, gelet op die verklaringen van de verdachte, ter terechtzitting in hoger beroep vrijspraak bepleit.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
In het procesdossier bevinden zich beschrijvingen van camerabeelden van de gezamenlijke berging van de [straat] . In het proces-verbaal van bevindingen omschrijving camerabeelden, opgemaakt door verbalisant [verbalisant 1] , wordt omschreven dat op 13 februari 2020 een man in de opbergruimte bezig is met onder andere een steekkar met daarop een CV-ketel. Bij dit proces-verbaal zitten ook foto’s van de camerabeelden. De man wordt als volgt omschreven: blanke man, schouderlang haar, zwarte jas, zwarte pet (achterste voren), donkere broek, donkere schoenen, blauwe sporttas, zwarte rugzak. Verbalisant [verbalisant 2] relateert in het proces-verbaal d.d. 7 maart 2020 dat ook hij deze camerabeelden heeft bekeken en dat de persoon als kenmerken had: mannelijk, blank uiterlijk, halflang haar tot ongeveer op de schouders en een compact postuur, met borstvorming zoals bij bodybuilders en een uitpuilend buikje. Hij relateert voorts dat de verdachte aan die kenmerken voldoet, maar dat het gezicht van de persoon niet duidelijk in beeld komt. Ten slotte heeft aangever [aangever] in zijn aangifte verklaard dat hij op de camerabeelden de persoon herkende als de verdachte, die inwonend zou zijn bij zijn moeder op de [straat] .
Het hof stelt voorop dat behoedzaam dient te worden omgegaan met herkenningen en de bewijskracht daarvan. Dit geldt te meer als deze herkenningen de enige bewijsmiddelen zijn die de betrokkenheid van een verdachte bij het hem tenlastegelegde kunnen aantonen. Het komt bij de beoordeling van het bewijs erop aan dat kan worden getoetst of de aan de hand van foto’s of beelden gedane herkenningen voldoende betrouwbaar zijn om daadwerkelijk tot een bewezenverklaring te kunnen komen. Voor de beoordeling van de betrouwbaarheid van een herkenning aan de hand van camerabeelden of foto’s is onder meer van belang in hoeverre hierop voldoende duidelijke, specifieke en onderscheidende persoonskenmerken zichtbaar zijn.
Of hiervan sprake is, hangt af van de kwaliteit van de camerabeelden of de foto’s en de mate van zichtbaarheid van persoonskenmerken op die camerabeelden of foto’s. Daarnaast is ook van belang onder welke omstandigheden en met welke frequentie de waarnemer de door hem of haar herkende persoon eerder heeft gezien.
Het hof is van oordeel dat de beschreven persoonskenmerken van de persoon op de camerabeelden niet voldoende duidelijk, specifiek en onderscheidend zijn. Op de foto’s van de camerabeelden is geen gezicht van de persoon te zien. Naar het oordeel van het hof maakt dat, dat aan de herkenning door aangever slechts beperkte bewijskracht toekomt. Dat de verdachte aan een aantal kenmerken voldoet die door verbalisant [verbalisant 2] eveneens zijn gezien bij de persoon op de beelden biedt naar het oordeel van het hof onvoldoende ondersteuning om hieraan doorslaggevende betekenis toe te kennen.
Nu aan de herkenning door de aangever – mede bij gebreke van ondersteuning in overig bewijsmateriaal – niet de kracht en waarde kan worden toegekend die nodig zijn om tot een bewezenverklaring te komen, is niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich aan de diefstal schuldig heeft gemaakt, zodat de verdachte daarvan zal worden vrijgesproken.
Partiële vrijspraak van het onder parketnummer 03-113457-20 tenlastegelegde
In de zaak met het parketnummer 03-113457-20 is onder meer aan de verdachte ten laste gelegd het opzettelijk aanwezig hebben van een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDA en/of MDMA en/of MDEA en/of N-ethylMDA.
Bij de verdachte is op 25 april 2020 te Heerlen onder meer een pil inbeslaggenomen, waarvan de verdachte bij de politie heeft verklaard dat het een XTC-pil betrof. In het procesdossier bevinden zich enkel indicatieve testen van deze pil. Er is een proces-verbaal onderzoek verdovende middelen opgemaakt door verbalisant [verbalisant 1] d.d. 25 april 2020 (pagina 8 van het politiedossier) waarin een kleine hoeveelheid, qua kleur en samenstelling, op XTC gelijkende stof, voorzien van de NFI-code 323281, middels een MMC kleur-reactietest is getest en positief reageerde op de aanwezigheid van MDMA. Voorts zit in het dossier een proces-verbaal onderzoek verdovende middelen opgemaakt door verbalisant [verbalisant 1] d.d. 25 april 2020 (pagina 11 van het politiedossier), waarin een kleine hoeveelheid, qua kleur en samenstelling, op groen/blauw poeder gelijkende stof, eveneens voorzien van NFI-code 323281, middels een MMC kleur-reactietest is getest en negatief reageerde. De NFI-codes zijn niet gerelateerd aan de onder de verdachte inbeslaggenomen verdovende middelen en zouden, aldus genoemde processen-verbaal, daarmee corresponderen met zowel een op XTC gelijkende stof als een op groen/blauw poeder gelijkende stof. Daarmee is onduidelijk geworden welke stof indicatief is getest op MDMA.
Voorts overweegt het hof dat het van algemene bekendheid is dat de in het spraakgebruik als XTC aangeduide drug haar effect, behalve aan MDMA, MDA of MDEA, ook andere, al dan niet op de bij de Opiumwet behorende lijst I vermelde stoffen kan ontlenen. Naar het oordeel van het hof is dan ook de bekennende verklaring van de verdachte dat hij een XTC-pil aanwezig had, onvoldoende om tot een bewezenverklaring van het tenlastegelegde te komen, nu de indicatieve testen gelet op bovenstaande niet doorslaggevend kunnen zijn en er geen andere testen in het dossier zitten waardoor de werkzame stof in de pil niet kan worden vastgesteld.
Het hof zal de verdachte derhalve partieel vrijspreken van het tenlastegelegde, voor zover dat het voorhanden hebben van een materiaal bevattende MDA en/of MDMA en/of MDEA en/of N-ethylMDA betreft.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het in de zaak met parketnummer 03-113457-20 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 25 april 2020 te Heerlen opzettelijk aanwezig heeft gehad 8,6 gram bruto van een materiaal bevattende amfetamine, een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen
Indien tegen dit verkorte arrest beroep in cassatie wordt ingesteld, worden de door het hof gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het arrest. Deze aanvulling wordt dan aan dit arrest gehecht.
Bewijsoverwegingen
De beslissing dat het bewezenverklaarde door de verdachte is begaan, berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen in onderlinge samenhang beschouwd.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het in de zaak met parketnummer 03-113457-20 bewezenverklaarde wordt als volgt gekwalificeerd:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. Het feit is strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezenverklaarde.
Op te leggen straf
Het hof heeft bij het bepalen van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in de hierop gestelde wettelijke strafmaxima en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan het opzettelijk aanwezig hebben van 8,6 gram bruto amfetamine. Er is wetenschappelijk aangetoond dat het frequent gebruik van harddrugs de volksgezondheid kan schaden, met name waar het geestelijke aandoeningen betreft. Daarnaast houdt het verwerven en het vervolgens in bezit hebben van synthetische drugs de illegale handel van harddrugs in stand, welke handel allerlei maatschappelijk ongewenste, veelal criminele, effecten heeft. Het hof rekent het de verdachte dan ook aan dat hij heeft gehandeld zoals is bewezenverklaard.
Het hof heeft acht geslagen op de inhoud van het uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 5 juli 2022, betrekking hebbende op het justitiële verleden van de verdachte, waaruit blijkt dat hij eerder meermalen onherroepelijk voor strafbare feiten is veroordeeld. Daaronder bevinden zich onder meer veroordelingen ter zake van overtreding van de Opiumwet, die dateren van vóór het bewezenverklaarde. Die veroordelingen hebben de verdachte er kennelijk niet van weerhouden opnieuw in de fout te gaan.
Het hof heeft voorts kennis genomen van het reclasseringsadvies van SVG Reclassering Limburg d.d. 27 juli 2020 en de brief retourzending opdracht reclasseringsadvies d.d. 8 september 2022, waaruit blijkt dat de verdachte de afgelopen jaren niet heeft meegewerkt aan het opstellen van een reclasseringsrapport.
Voorts heeft het hof gelet op de overige persoonlijke omstandigheden van de verdachte, voor zover daarvan ter terechtzitting in hoger beroep is gebleken. Ten overstaan van het hof heeft de raadsman naar voren gebracht dat de kinderen van de verdachte uit huis zijn geplaatst door jeugdzorg en dat dat de reden is geweest voor de verdachte en zijn partner om het gebruik van GHB af te bouwen, dat de huur van de verdachte en zijn partner is beëindigd en zij nu nergens staan ingeschreven, dat zij verblijven bij vrienden en op zoek zijn naar een woning.
Alles afwegende acht het hof oplegging van een geldboete ter hoogte van € 750,00 subsidiair 15 dagen hechtenis passend en geboden. Bij de vaststelling van de hoogte van de geldboete heeft het hof rekening gehouden met de financiële draagkracht van de verdachte, voor zover daarvan ter terechtzitting is gebleken.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet en de artikelen 23, 24, 24c en 63 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.

BESLISSING

Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
verklaart niet bewezen dat de verdachte het in de zaak met parketnummer 03-125876-20 tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het in de zaak met parketnummer 03-113457-20 tenlastegelegde heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en hem daarvan vrij;
verklaart het in de zaak met parketnummer 03-113457-20 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
geldboetevan
€ 750,00 (zevenhonderdvijftig euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
15 (vijftien) dagen hechtenis.
Aldus gewezen door:
mr. S. Taalman, voorzitter,
mr. J. Platschorre en mr. A.H. Klip, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. N. van Abeelen, griffier,
en op 30 september 2022 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mr. Klip voornoemd is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.