ECLI:NL:GHSHE:2022:3362

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
30 september 2022
Publicatiedatum
4 oktober 2022
Zaaknummer
20-001647-20
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis politierechter inzake schuldheling en opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 30 september 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Limburg. De verdachte, geboren in 1974, was in hoger beroep gegaan tegen een vonnis van 28 juli 2020, waarin hij was veroordeeld voor verschillende strafbare feiten, waaronder schuldheling van een personenauto en kentekenplaten, en opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet. De advocaat-generaal had gevorderd dat het hof het vonnis zou bevestigen, met een verbetering van de kwalificatie van feit 2 naar 'opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod'. De raadsman van de verdachte pleitte voor vrijspraak van de feiten 1 en 3, en voor partiële vrijspraak van feit 1. Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd en de verdachte alsnog schuldig bevonden aan de tenlastegelegde feiten. Het hof oordeelde dat de verdachte wettig en overtuigend bewezen had dat hij de goederen had verworven, terwijl hij redelijkerwijs had moeten vermoeden dat het om door misdrijf verkregen goederen ging. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier weken en een geldboete van € 170,00, subsidiair drie dagen hechtenis. De benadeelde partijen werden niet-ontvankelijk verklaard in hun vorderingen tot schadevergoeding, omdat niet voldoende was aangetoond dat de schade door het handelen van de verdachte was veroorzaakt. Het hof constateerde tevens dat de redelijke termijn in hoger beroep was overschreden, maar zag geen aanleiding om de straffen te verminderen.

Uitspraak

Parketnummer : 20-001647-20
Uitspraak : 30 september 2022
TEGENSPRAAK (ex art. 279 Sv)

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 28 juli 2020 in de strafzaak met parketnummer 03-126172-20 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1974,
postadres: [adres] .
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep heeft de politierechter het tenlastegelegde bewezenverklaard, dat gekwalificeerd als:
  • ‘schuldheling’ (feit 1);
  • ‘opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod’ (feit 2);
  • ‘overtreding van artikel 41 eerste lid, onderdeel d van de Wegenverkeerswet 1994’ (feit 3), en
  • ‘handelen in strijd met artikel 27, eerste lid, van de Wet wapens en munitie’ (feit 4),
de verdachte daarvoor strafbaar verklaard en hem ter zake van het onder feit 1, feit 2 en feit 3 bewezenverklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van één maand. Daarnaast heeft de politierechter ter zake van het onder feit 4 bewezenverklaarde de verdachte veroordeeld tot een geldboete ter hoogte van € 170,00 subsidiair 3 dagen hechtenis. Ten slotte heeft de politierechter de benadeelde partijen [benadeelde 1] en [benadeelde 2] niet-ontvankelijk verklaard in de vorderingen tot schadevergoeding.
Namens de verdachte is tegen dit vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal bevestigen, met verbetering van de kwalificatie van feit 2 naar ‘opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod’ en met toepassing van aftrek van het voorarrest.
De raadsman van de verdachte heeft vrijspraak van het onder feit 1 en feit 3 tenlastegelegde bepleit. Subsidiair heeft de raadsman partiële vrijspraak van het onder feit 1 tenlastegelegde bepleit, namelijk ten aanzien van de heling van de kentekenplaten. Ten aanzien van het onder feit 4 tenlastegelegde heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van het hof. Voorts is een straftoemetingsverweer gevoerd.
Vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de politierechter.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 6 maart 2020 te Geleen, gemeente Sittard-Geleen, althans in Nederland, (een) goed(eren), te weten een personenauto (Peugeot, kenteken [kenteken 1] ) en/of (een) kentekenpla(a)t(en) (te weten [kenteken 2] en/of [kenteken 3] en/of [kenteken 4] ) heeft verworven, voorhanden gehad en/of overgedragen, terwijl hij ten tijde van de verwerving of het voorhanden krijgen van dit/deze goed(eren) wist, althans redelijkerwijs had moeten vermoeden, dat het (een) door misdrijf verkregen goed(eren) betrof;
2.
hij op of omstreeks 6 maart 2020 te Geleen, gemeente Sittard-Geleen, althans in Nederland, opzettelijk heeft vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad, ongeveer 3,88 (1,71 + 0,99 + 1,18) gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende tenamfetamine en/of MDMA en/of N-ethyl-MDA en/of amfetamine en/of brolamfetamine, zijnde tenamfetamine en/of MDMA en/of N-ethyl-MDA en/of amfetamine en/of brolamfetamine, (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
3.
hij op of omstreeks 6 maart 2020 te Geleen, gemeente Sittard-Geleen, althans in Nederland, op de weg, de A67, een motorrijtuig (personenauto) heeft bestuurd, terwijl hij wist of redelijkerwijs kon vermoeden dat op dat motorrijtuig (een) teken(s), te weten een kentekenplaat met kenteken [kenteken 2] , was/waren aangebracht dat/die, niet zijnde het/een ingevolge artikel 36 van de Wegenverkeerswet 1994 aan de eigenaar of houder voor dat motorrijtuig opgegeven kenteken, door kon(den) gaan voor een zodanig kenteken, of dat/die teken(s) te doen doorgaan voor een overeenkomstig de daarvoor geldende voorschriften opgegeven buitenlands kenteken, of een met toepassing van artikel 37, derde lid, opgegeven (handelaars)kenteken;
4.
hij op of omstreeks 6 maart 2020 te Geleen, gemeente Sittard-Geleen, althans in Nederland, een wapen van categorie IV, onder 7, van de Wet wapens en munitie, te weten een bijl, zijnde een voorwerp waarvan, gelet op zijn aard en/of de omstandigheden waaronder het werd aangetroffen, redelijkerwijs kon worden aangenomen dat het bestemd was om letsel aan personen toe te brengen en/of te dreigen, heeft gedragen.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder feit 1, feit 2, feit 3 en feit 4 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
1.
hij op 6 maart 2020 te Geleen, gemeente Sittard-Geleen, goederen, te weten een personenauto (Peugeot, kenteken [kenteken 1] ) en kentekenplaten (te weten [kenteken 2] en [kenteken 4] ) heeft voorhanden gehad, terwijl hij ten tijde van het voorhanden krijgen van deze goederen redelijkerwijs had moeten vermoeden dat het door misdrijf verkregen goederen betrof;
2.
hij op 6 maart 2020 te Geleen, gemeente Sittard-Geleen, opzettelijk aanwezig heeft gehad 3,44 gram MDMA en amfetamine, telkens een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
3.
hij op 6 maart 2020 te Geleen, gemeente Sittard-Geleen, op de A67, een motorrijtuig (personenauto) heeft bestuurd, terwijl hij redelijkerwijs kon vermoeden dat op dat motorrijtuig tekens, te weten een kentekenplaat met kenteken [kenteken 2] , waren aangebracht die, niet zijnde een ingevolge artikel 36 van de Wegenverkeerswet 1994 aan de eigenaar of houder voor dat motorrijtuig opgegeven kenteken door konden gaan voor een zodanig kenteken;
4.
hij op 6 maart 2020 te Geleen, gemeente Sittard-Geleen, een wapen van categorie IV, onder 7, van de Wet wapens en munitie, te weten een bijl, zijnde een voorwerp waarvan, gelet op zijn aard en/of de omstandigheden waaronder het werd aangetroffen, redelijkerwijs kon worden aangenomen dat het bestemd was om letsel aan personen toe te brengen en/of te dreigen, heeft gedragen.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen
Indien tegen dit verkorte arrest beroep in cassatie wordt ingesteld, worden de door het hof gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het arrest. Deze aanvulling wordt dan aan dit arrest gehecht.
Bewijsoverwegingen
De raadsman van de verdachte heeft vrijspraak van het onder feit 1 en feit 3 tenlastegelegde bepleit. Met betrekking tot feit 1 is aangevoerd dat onder de omstandigheden niet kan worden vastgesteld dat de verdachte wist of redelijkerwijs had moeten vermoeden dat de personenauto en de kentekenplaten van misdrijf afkomstig waren. De verdachte heeft immers verklaard dat hij de personenauto had geleend van [betrokkene 1] . Gelet daarop kon de verdachte ook niet weten dat er andere kentekenplaten op de auto waren aangebracht, waardoor de verdachte ook van het onder feit 3 tenlastegelegde dient te worden vrijgesproken, aldus de raadsman.
Subsidiair heeft de raadsman partiële vrijspraak van het onder feit 1 tenlastegelegde bepleit, namelijk ten aanzien van de heling van de kentekenplaten. Daartoe is aangevoerd dat indien de verdachte wist, althans redelijkerwijs had kunnen vermoeden, dat de personenauto van diefstal afkomstig was, dat nog niet met zich meebrengt dat hij ook wetenschap had dat de kentekenplaten die in de auto lagen van diefstal afkomstig waren, aldus de raadsman.
Het hof overweegt met betrekking tot het onder feit 1 tenlastegelegde het volgende.
Uit het dossier blijkt dat op 6 maart 2020, omstreeks 04:30 uur, op de autosnelweg A76 binnen de gemeente Sittard-Geleen een personenauto reed van het merk Peugeot, type 207 voorzien van het kenteken: [kenteken 2] . Nadat de politie had gezien dat dit kenteken thuishoort op een Peugeot type 307 is besloten het voertuig te controleren. In de auto zat als bestuurder de verdachte en als bijrijder [betrokkene 2] . Op vordering van het rijbewijs en het kentekenbewijs antwoordde de verdachte dat hij geen papieren van de auto had en ook geen rijbewijs. De auto had hij geleend van [betrokkene 1] . Uit het politiesysteem bleek dat de kentekenplaten met het kenteken [kenteken 2] op 2 maart 2020 gestolen waren in Stein. Van buiten het voertuig zagen de verbalisanten voorts een tweetal kentekenplaten liggen, waaronder een kentekenplaat met de combinatie: [kenteken 4] .
In het dossier bevindt zich een aangifte van [aangever 1] d.d. 6 maart 2020 ter zake van diefstal van een Peugeot, type 207, kenteken [kenteken 1] op 2 februari 2020 in Tüddern, Duitsland. Voorts bevinden zich in het dossier een aangifte van [benadeelde 2] ter zake van diefstal van een nummerplaat [kenteken 3] in de nacht van 5 op 6 maart 2020 te Stein, een aangifte van [benadeelde 1] ter zake van diefstal van kentekenplaten [kenteken 2] op 2 maart 2020 te Stein en een aangifte van [aangever 2] van diefstal van een kentekenplaat [kenteken 4] in de nacht van 5 op 6 maart 2020 te Stein.
In de auto werd tussen de passagiersstoel en de middenconsole een kentekenplaat [kenteken 4] aangetroffen. Op de achterbank lagen dozen en tassen, met voornamelijk auto gereedschap. Onder deze dozen lag een kentekenplaat [kenteken 3] .
Bij verhoor heeft de verdachte verklaard dat de auto van [betrokkene 1] is en dat deze hem de auto had geleend om [betrokkene 2] op te halen in Stein. Hij heeft de auto sinds vanmorgen in gebruik. Ook had hij bij de staande houding wel het vermoeden dat er iets niet klopte. Hij heeft verklaard dat hij geen papieren heeft gezien en dat hij weet dat [betrokkene 1] vaker problemen heeft met voertuigen. Zo heeft [betrokkene 1] wel eens te maken gehad met een auto die werd gestolen en met een geleasede auto die niet werd teruggebracht. Op de vraag waar hij [betrokkene 1] van kent antwoordt de verdachte dat hij dat niet weet en er niet dieper op in wil gaan. Op de vraag waar hij was voordat hij naar Stein reed om [betrokkene 2] op te halen heeft verdachte zich op zijn zwijgrecht beroepen.
[betrokkene 2] heeft verklaard dat hij niet weet hoe de verdachte aan de auto kwam. Voorts dat de verdachte hem naar huis zou brengen, in Heerlen.
Het hof stelt aan de hand van de gebezigde bewijsmiddelen het volgende vast. De verdachte heeft tijdens zijn verhoor bij de politie verklaard dat hij de personenauto van het merk Peugeot heeft geleend van [betrokkene 1] en dat hij weet dat die [betrokkene 1] vaker problemen heeft met voertuigen. De verdachte verklaarde vervolgens dat die [betrokkene 1] wel eens iets te maken heeft gehad met een gestolen auto en dat hij een leaseauto niet terugbrengt. Voorts heeft de verdachte verklaard dat [betrokkene 1] hem de sleutel van de auto had gegeven, maar dat hij geen papieren heeft gezien.
Het hof is van oordeel dat onder deze omstandigheden op de verdachte ten tijde van het voorhanden krijgen van de personenauto de plicht rustte om onderzoek te verrichten naar de herkomst daarvan. De verdachte heeft dit nagelaten. Hij heeft geen vragen gesteld en niet verzocht om de bijbehorende papieren. Bij enig nadenken, mede gelet op de informatie die de verdachte al had over deze persoon, had bij hem het vermoeden moeten rijzen dat er iets niet in orde was. Dit klemt te meer nu in het zicht van de bestuurder bij de middenconsole nog een kentekenplaat lag die niet overeenkwam met de kentekenplaten die zich op de auto bevonden. Derhalve is naar het oordeel van het hof wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte redelijkerwijs had moeten vermoeden dat de personenauto een door misdrijf verkregen goed betrof.
Voorts stelt het hof vast dat op de personenauto aan de voor- en achterkant kentekenplaten met het kenteken [kenteken 2] waren aangebracht. Daarnaast lagen in de personenauto een tweetal kentekenplaten met de kentekens [kenteken 3] en [kenteken 4] . De kentekenplaat met kenteken [kenteken 4] lag zichtbaar tussen de passagiersstoel en de middenconsole. De kentekenplaat met kenteken [kenteken 3] lag op de achterbank onder dozen. Beide kentekenplaten zijn in de nacht van 5 maart 2020 en 6 maart 2020 gestolen. De verdachte is aangehouden met deze kentekenplaten op 6 maart 2020 om 04:35 uur.
Het hof kan met betrekking tot de kentekenplaat [kenteken 3] , die op de achterbank onder dozen lag, niet vaststellen of de verdachte wetenschap had van de aanwezigheid van die kentekenplaat in de auto.
Nu in de middenconsole van het voertuig een kentekenplaat lag die niet gelijk was aan de op de auto aangebrachte kentekenplaten is het hof van oordeel dat mede gelet op bovengenoemde omstandigheden op de verdachte een onderzoeksplicht rustte naar de kentekenplaten die op de auto waren aangebracht alsmede die zich tussen de passagiersstoel en de middenconsole, derhalve in het zicht, bevonden. Naar het oordeel van het hof is de verdachte aanmerkelijk onvoorzichtig geweest door hierover geen vragen te stellen. Naar het oordeel van het hof kon de verdachte derhalve redelijkerwijs vermoeden dat op de auto kentekenplaten waren aangebracht die aan een ander motorvoertuig toebehoorden.
Het hof verwerpt mitsdien de tot vrijspraak strekkende verweren in al zijn onderdelen.
Resumerend acht het hof, op grond van het vorenoverwogene en de gebezigde bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang bezien en slechts gebruikt tot bewijs van dat bewezenverklaarde feit, of die bewezenverklaarde feiten, waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft, wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het onder feit 1 bewezenverklaarde wordt als volgt gekwalificeerd:

schuldheling, meermalen gepleegd.

Het onder feit 2 bewezenverklaarde wordt als volgt gekwalificeerd:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd.
Het onder feit 3 bewezenverklaarde wordt als volgt gekwalificeerd:
overtreding van artikel 41, eerste lid, aanhef en onder d, van de Wegenverkeerswet 1994.
Het onder feit 4 bewezenverklaarde wordt als volgt gekwalificeerd:

handelen in strijd met artikel 27, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. De feiten zijn strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezenverklaarde.
Op te leggen straffen
De raadsman van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep een straftoemetingsverweer gevoerd en heeft het hof verzocht een taakstraf op te leggen of een deel van de gevangenisstraf voorwaardelijk op te leggen.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
Het hof heeft bij het bepalen van de op te leggen straffen gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in de hierop gestelde wettelijke strafmaxima en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan schuldheling van een personenauto en meerdere kentekenplaten. Heling van gestolen goederen leidt ertoe dat plegers van diefstal geldelijk voordeel kunnen trekken uit de door hen gepleegde strafbare feiten, terwijl deze feiten leiden tot financiële schade en overlast voor de eigenaren van de weggenomen goederen.
Voorts is ten laste van de verdachte bewezenverklaard dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan het opzettelijk aanwezig hebben van 3,44 gram MDMA en amfetamine. Er is wetenschappelijk aangetoond dat het frequent gebruik van harddrugs de volksgezondheid kan schaden, met name waar het geestelijke aandoeningen betreft. Daarnaast houdt het verwerven en het vervolgens in bezit hebben van synthetische drugs de illegale handel van harddrugs in stand, welke handel allerlei maatschappelijk ongewenste, veelal criminele, effecten heeft.
Daarnaast heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan het besturen van een motorvoertuig terwijl hij redelijkerwijs kon vermoeden dat op dat motorvoertuig kentekenplaten waren aangebracht die niet door de autoriteiten voor dat motorvoertuig waren afgegeven. Door het besturen van een motorvoertuig waarop kentekenplaten zijn aangebracht die aan een ander motorvoertuig toebehoorden, heeft de verdachte de opsporing en controle van auto’s bemoeilijkt.
Ten slotte heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan het dragen van een wapen van categorie IV, onder 7, van de Wet wapens en munitie, te weten een bijl. Dergelijk handelen kan een onaanvaardbaar risico voor de veiligheid van personen met zich brengen.
Het hof rekent het de verdachte dan ook aan dat hij heeft gehandeld zoals is bewezenverklaard.
Het hof heeft acht geslagen op de inhoud van het uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 4 februari 2022, betrekking hebbende op het justitiële verleden van de verdachte, waaruit blijkt dat hij eerder meermalen onherroepelijk voor strafbare feiten is veroordeeld. Daaronder bevinden zich onder meer veroordelingen ter zake van vermogensdelicten en overtreding van de Opiumwet, die dateren van vóór het bewezenverklaarde. Die veroordelingen hebben de verdachte er kennelijk niet van weerhouden opnieuw in de fout te gaan.
Het hof heeft voorts kennis genomen van de reclasseringsadviezen van SVG Reclassering Limburg d.d. 27 juli 2020, SVG Mondriaan Reclassering Limburg d.d. 24 juni 2021, SVG Reclassering Limburg d.d. 21 maart 2022 en de brief retourzending opdracht reclasseringsadvies d.d. 8 september 2022. Uit deze rapporten en brief blijkt dat de verdachte de afgelopen jaren niet heeft meegewerkt aan het opstellen van een reclasseringsadvies. In het rapport van 24 juni 2021 is acht geslagen op een NIFP rapportage die in 2014 werd opgesteld, waarin in diagnostisch opzicht werd verwezen naar een gemengde persoonlijkheidsstoornis met antisociale met daarnaast narcistische borderlinekenmerken. Differentieel diagnostisch werd ADHD nog niet uitgesloten, hoewel de kenmerken van hyperactiviteit en impulsiviteit ook deel uit kunnen maken van de persoonlijkheidsstoornis. De verdachte zou sterk zelfbepalend zijn en zich weinig vragen stellen bij zijn eigen functioneren. Uit het rapport van 21 maart 2022 volgt dat de verdachte enige tijd geprioriteerd is in het veiligheidshuis Parkstad. Het beeld dat de procesregisseur van het veiligheidshuis gaandeweg opdeed verwijst naar een ernstig GHB verslaafde man die, samen met zijn (eveneens verslaafde) partner, al geruime tijd zwerft door Parkstad. Er werd hem de laatste tijd vanuit het veiligheidshuis verschillende malen een hulpverleningsaanbod gedaan, maar de verdachte legde dit aanbod naast zich neer. Het risico op recidive wordt ingeschat als hoog en geadviseerd wordt een straf op te leggen zonder bijzondere voorwaarden.
Voorts heeft het hof gelet op de overige persoonlijke omstandigheden van de verdachte, voor zover daarvan ter terechtzitting in hoger beroep is gebleken. Ten overstaan van het hof heeft de raadsman naar voren gebracht dat de kinderen van de verdachte uit huis zijn geplaatst door jeugdzorg en dat dat de reden is geweest voor de verdachte en zijn partner om het gebruik van GHB af te bouwen, dat de huur van de verdachte en zijn partner is beëindigd en zij nu nergens staan ingeschreven, dat zij verblijven bij vrienden en op zoek zijn naar een woning.
Het hof is van oordeel dat, ondanks de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, in het bijzonder gelet op de ernst van het bewezenverklaarde, de straffen die in soortgelijke gevallen door dit hof worden opgelegd, verdachtes strafblad en mede vanuit het oogpunt van een juiste normhandhaving, niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of lichtere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming met zich brengt.
In hetgeen door de raadsman ten overstaan van het hof is aangevoerd ziet het hof geen aanleiding om een taakstraf op te leggen of een deel van de gevangenisstraf voorwaardelijk op te leggen, mede de ernst van het bewezenverklaarde en verdachtes recidive in aanmerking genomen.
Alles afwegende acht het hof ter zake van het onder feit 1, feit 2 en feit 3 bewezenverklaarde oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van vier weken met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, en ter zake van het onder feit 4 bewezenverklaarde de oplegging van een geldboete ter hoogte van € 170,00 subsidiair 3 dagen hechtenis, passend en geboden.
Bij de vaststelling van de hoogte van de geldboete heeft het hof rekening gehouden met de financiële draagkracht van de verdachte, voor zover daarvan ter terechtzitting is gebleken.
Het hof overweegt met betrekking tot het procesverloop in deze zaak nog het volgende.
In de onderhavige zaak stelt het hof vast dat de redelijke termijn in hoger beroep is overschreden. Namens de verdachte is immers op 5 augustus 2020 hoger beroep ingesteld, terwijl het hof heden op 30 september 2022 – en derhalve niet binnen twee jaren na het instellen van het hoger beroep – arrest wijst. De redelijke termijn in hoger beroep is hierdoor met bijna 2 maanden overschreden, terwijl van bijzondere omstandigheden die deze termijnoverschrijding rechtvaardigen niet is gebleken.
Gezien de hoogte van de op te leggen straffen ziet het hof geen aanleiding om tot vermindering over te gaan en zal het hof volstaan met de constatering dat bij de strafvervolging van de verdachte sprake is van een inbreuk op het in artikel 6, eerste lid, van het EVRM vervatte recht van de verdachte op behandeling van zijn strafzaak binnen een redelijke termijn.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1]
De benadeelde partij [benadeelde 1] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding van een bedrag van € 29,40 aan materiële schade, te weten aan kosten voor nieuwe kentekenhouders, te vermeerderen met de wettelijke rente. De kosten zijn ontstaan door diefstal van de kentekenplaten met het kenteken [kenteken 2] .
De politierechter heeft bij het vonnis waarvan beroep de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard in de vordering tot schadevergoeding.
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering tot schadevergoeding.
Het hof acht niet voldoende gebleken dat de gestelde schade door verdachtes bewezenverklaarde handelen is veroorzaakt. De benadeelde partij kan daarom niet in de vordering worden ontvangen. Mitsdien zal het hof de benadeelde partij daarin niet-ontvankelijk verklaren. Met betrekking tot de proceskosten zal worden beslist als in het dictum vermeld.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2]
De benadeelde partij [benadeelde 2] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding van een bedrag van € 51,54 aan materiële schade, bestaande uit een bedrag van € 31,54 aan kosten voor vervanging nummerplaten en een bedrag van € 20,00 aan reiskosten en reistijd, te vermeerderen met de wettelijke rente. De kosten zijn ontstaan door diefstal van de kentekenplaat met het kenteken [kenteken 3] .
De politierechter heeft bij het vonnis waarvan beroep de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard in de vordering tot schadevergoeding.
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering tot schadevergoeding.
Nu aan de verdachte ter zake van het tenlastegelegde handelen waardoor de gestelde schade veroorzaakt zou zijn, geen straf of maatregel wordt opgelegd en evenmin toepassing wordt gegeven aan het bepaalde in artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht, omdat de verdachte zal worden vrijgesproken van de heling van de kentekenplaat met het kenteken [kenteken 3] , kan de benadeelde partij niet in de vordering worden ontvangen. Mitsdien zal het hof de benadeelde partij daarin niet-ontvankelijk verklaren. Met betrekking tot de proceskosten zal worden beslist als in het dictum vermeld.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet, de artikelen 23, 24, 24c, 57, 62, 63 en 417bis van het Wetboek van Strafrecht, de artikelen 27 en 54 van de Wet wapens en munitie en artikel 41 en 176 van de Wegenverkeerswet 1994, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.

BESLISSING

Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder feit 1, feit 2, feit 3 en feit 4 tenlastegelegde heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt hem daarvan vrij;
verklaart het onder feit 1, feit 2, feit 3 en feit 4 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar;
ten aanzien van het onder feit 1, feit 2 en feit 3 bewezenverklaarde:
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
4 (vier) weken;
beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
verklaart de benadeelde partij [benadeelde 1] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding;
veroordeelt de benadeelde partij in de door de verdachte gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil;
verklaart de benadeelde partij [benadeelde 2] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding;
veroordeelt de benadeelde partij in de door de verdachte gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil;
ten aanzien van het onder feit 4 bewezenverklaarde:
veroordeelt de verdachte tot een
geldboetevan
€ 170,00 (honderdzeventig euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
3 (drie) dagen hechtenis.
Aldus gewezen door:
mr. S. Taalman, voorzitter,
mr. J. Platschorre en mr. A.H. Klip, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. N. van Abeelen, griffier,
en op 30 september 2022 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mr. Klip voornoemd is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.