ECLI:NL:GHSHE:2022:3361

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
30 september 2022
Publicatiedatum
4 oktober 2022
Zaaknummer
20-001354-21
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis politierechter inzake opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet en verboden wapenbezit

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 30 september 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Limburg. De verdachte, geboren in 2001, was eerder veroordeeld voor opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet en voor het bezit van een verboden wapen. De politierechter had de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 78 uren, subsidiair 39 dagen hechtenis. De advocaat-generaal vorderde bevestiging van het vonnis, maar met een zwaardere straf van 100 uren taakstraf. De raadsman van de verdachte voerde aan dat de opgelegde straf de mogelijkheden van de verdachte om een Verklaring Omtrent het Gedrag te verkrijgen voor zijn militaire opleiding zou belemmeren.

Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd en het bewezen verklaarde als volgt gekwalificeerd: opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet en verboden wapenbezit. Het hof heeft de verdachte schuldig bevonden aan het aanwezig hebben van 4,6 gram heroïne, 4,8 gram cocaïne en 9 XTC-pillen, evenals het voorhanden hebben van een boksbeugel. Het hof heeft rekening gehouden met de jeugdige leeftijd van de verdachte, zijn status als first offender en zijn persoonlijke omstandigheden, waaronder zijn wens om militair te worden.

Uiteindelijk heeft het hof de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 38 uren, subsidiair 19 dagen hechtenis, en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 2 weken met een proeftijd van 1 jaar. De beslissing is gebaseerd op de artikelen van het Wetboek van Strafrecht, de Opiumwet en de Wet wapens en munitie. Het hof heeft de ernst van de feiten in overweging genomen, maar ook de mogelijkheden van de verdachte om zijn toekomst niet te belemmeren.

Uitspraak

Parketnummer : 20-001354-21
Uitspraak : 30 september 2022
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, van 21 mei 2021 in de strafzaak met parketnummer 03-303402-20 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2001,
wonende te [adres] .
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep heeft de politierechter het tenlastegelegde bewezenverklaard, dat gekwalificeerd als ‘opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod’ (feit 1) en ‘handelen in strijd met artikel 13, eerste lid, van de Wet wapens en munitie’ (feit 2), de verdachte daarvoor strafbaar verklaard en hem veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 78 uren subsidiair 39 dagen hechtenis.
Namens de verdachte is tegen dit vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal bevestigen, met uitzondering van de opgelegde straf en, in zoverre opnieuw rechtdoende, de verdachte zal veroordelen tot een taakstraf voor de duur van 100 uren subsidiair 50 dagen hechtenis.
De raadsman van de verdachte heeft een straftoemetingsverweer gevoerd.
Vonnis waarvan beroep
Het hof kan zich op onderdelen niet met het vonnis waarvan beroep verenigen. Om redenen van efficiëntie zal het hof evenwel het gehele vonnis vernietigen.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 27 november 2020 te Venlo opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 4,6 gram heroïne, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne, en/of ongeveer 4,8 gram cocaïne, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, en/of 9 XTC-pillen, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA, zijnde heroïne en/of cocaïne en/of MDMA, (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2.
hij op of omstreeks 27 november 2020 te Venlo een of meer wapens van categorie I, onder 3, van de Wet wapens en munitie, te weten een boksbeugel, voorhanden heeft gehad.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. Het hof overweegt in dat verband in het bijzonder het volgende. In het tenlastegelegde onder feit 2 ontbreken de woorden ‘van de Wet wapens en munitie’. Het hof zal mitsdien de tenlastelegging in dier voege verbeterd lezen. De verdachte is door de in de tenlastelegging aangebrachte verbeteringen niet geschaad in zijn verdediging.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder feit 1 en feit 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
1.
hij op 27 november 2020 te Venlo opzettelijk aanwezig heeft gehad 4,6 gram heroïne en 4,8 gram cocaïne en 9 XTC-pillen, in elk geval een materiaal bevattende MDMA, zijnde heroïne en cocaïne en MDMA, telkens een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
2.
hij op 27 november 2020 te Venlo een wapen van categorie I, onder 3, van de Wet wapens en munitie, te weten een boksbeugel, voorhanden heeft gehad.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen
Hierna wordt – tenzij anders vermeld – steeds verwezen naar het eindproces-verbaal van de politie-eenheid Limburg, district Noord- en Midden-Limburg, basisteam Venlo/Beesel, op ambtseed opgemaakt door verbalisant [verbalisant 1] , hoofdagent, registratienummer PL2300 (handgeschreven gewijzigd in: 2321)-2020193960, gesloten d.d. 1 december 2020, bevattende een verzameling op ambtseed dan wel ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal van politie met daarin gerelateerde bijlagen, doorgenummerde pagina’s 1-39.
Het hof zal, nu de verdachte heeft bekend dat hij het tenlastegelegde heeft begaan op de wijze zoals in de bewezenverklaring is vermeld en zijn raadsman dienaangaande geen vrijspraak heeft bepleit, overeenkomstig het bepaalde in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering, volstaan met de volgende opgave van de bewijsmiddelen:
Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep d.d. 16 september 2022, voor zover inhoudende de bekennende verklaring van verdachte [verdachte] ;
Het proces-verbaal aanhouding verdachte d.d. 27 november 2020, dossierpagina’s 1-3, opgemaakt door verbalisanten [verbalisant 2] en [verbalisant 1] ;
Het proces-verbaal onderzoek verdovende middelen d.d. 28 november 2020, dossierpagina’s 6-9, opgemaakt door verbalisant [verbalisant 1] ;
Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 28 november 2020, dossierpagina’s 16-17, opgemaakt door verbalisant [verbalisant 3] ;
Het proces-verbaal onderzoek verdovende middelen d.d. 4 januari 2021, met als bijlage een achttal NFI-rapporten, opgemaakt door verbalisanten [verbalisant 4] en [verbalisant 5] , proces-verbaalnummer PL2300-2020192090-13.
Bewijsoverwegingen
De beslissing dat het bewezenverklaarde door de verdachte is begaan, berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen in onderlinge samenhang beschouwd.
Elk bewijsmiddel wordt – ook in zijn onderdelen – slechts gebruikt tot bewijs van dat bewezenverklaarde feit, of die bewezenverklaarde feiten, waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het onder feit 1 bewezenverklaarde wordt als volgt gekwalificeerd:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd.
Het onder feit 2 bewezenverklaarde wordt als volgt gekwalificeerd:

handelen in strijd met artikel 13, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. De feiten zijn strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezenverklaarde.
Op te leggen straffen
De raadsman van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep een straftoemetingsverweer gevoerd en heeft het hof verzocht rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. De verdachte wil militair worden en heeft daarvoor een Verklaring Omtrent het Gedrag nodig. De politierechter heeft tegen die achtergrond een taakstraf van 78 uren opgelegd. Echter, om militair te kunnen worden is duidelijk geworden dat een taakstraf voor de duur van niet meer dan 40 uren of een gevangenisstraf voor de duur van niet meer dan 20 dagen of een geldboete die niet hoger bedraagt dan een geldbedrag van € 1.000,00 dient te worden opgelegd, reden waarom de raadsman het hof heeft verzocht daarmee rekening te houden in de op te leggen straf, in die zin dat de op te leggen taakstraf het aantal van 40 uren niet te boven gaat en waarvan eventueel een deel voorwaardelijk kan worden opgelegd.
Het hof overweegt dienaangaande het volgende.
Het hof heeft bij het bepalen van de op te leggen straffen gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in de hierop gestelde wettelijke strafmaxima en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan het opzettelijk aanwezig hebben van 4,6 gram heroïne, 4,8 gram cocaïne en 9 XTC-pillen. Er is wetenschappelijk aangetoond dat het frequent gebruik van harddrugs de volksgezondheid kan schaden, met name waar het geestelijke aandoeningen betreft. Daarnaast houdt het verwerven en het vervolgens in bezit hebben van synthetische drugs de illegale handel van harddrugs in strand, welke handel allerlei maatschappelijk ongewenste, veelal criminele, effecten heeft.
Voorts is ten laste van de verdachte bewezenverklaard dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan verboden wapenbezit. Door het voorhanden hebben van een boksbeugel heeft de verdachte een potentieel gevaarlijke situatie gecreëerd, omdat het voorhanden hebben van een dergelijk wapen kan leiden tot het gebruik ervan en dus een onaanvaardbaar risico voor de veiligheid van personen met zich mee kan brengen.
Het hof rekent het de verdachte dan ook aan dat hij heeft gehandeld zoals is bewezenverklaard.
Het hof heeft acht geslagen op de inhoud van het uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 5 juli 2022, betrekking hebbende op het justitiële verleden van de verdachte, waaruit blijkt dat hij niet eerder onherroepelijk voor strafbare feiten is veroordeeld.
Het hof heeft voorts kennis genomen van het door GGZ Reclassering te Limburg opgemaakte reclasseringsadvies d.d. 11 mei 2021. Daaruit komt als conclusie naar voren dat de verdachte een bekennende first offender is. Hoewel de keuzes van de verdachte die hebben geleid tot het onderhavige delict op zijn minst naïef te noemen zijn, zijn er op basis van het gesprek met de verdachte en zijn ouders geen aanwijzingen voor problemen op de criminogene factoren. Toezicht en interventies van de reclassering zijn derhalve niet geïndiceerd. Het risico op recidive wordt als laag ingeschat.
Voorts heeft het hof gelet op de overige persoonlijke omstandigheden van de verdachte, voor zover daarvan ter terechtzitting in hoger beroep is gebleken. Ten overstaan van het hof heeft de verdachte naar voren gebracht dat hij bij zijn moeder en zijn stiefvader woont, dat hij al een half jaar thuis zit vanwege een burn-out die zou zijn ontstaan door deze strafzaak, dat hij daardoor is gestopt met zijn opleiding en dat hij daarvoor in behandeling is bij de huisarts en een behandeling volgt bij een coach. Voorts heeft de verdachte te kennen gegeven graag de opleiding tot militair te willen afronden, waarvoor hij een Verklaring Omtrent het Gedrag dient te overleggen.
Het hof tilt met name zwaar aan de combinatie van de bewezenverklaarde feiten, te weten verboden wapenbezit en het aanwezig hebben van harddrugs. Het hof houdt daarbij wel rekening met de jeugdige leeftijd van de verdachte en de omstandigheid dat hij een first offender is. Gelet op de persoonlijke omstandigheden van de verdachte zal het hof, gelet op het verzoek van de raadsman, een straf opleggen die de mogelijkheid van de verdachte tot het verkrijgen van een Verklaring Omtrent het Gedrag om zijn opleiding tot militair te kunnen afronden open houdt. Het hof merkt daarbij op dat het ervan uit gaat dat enkel onvoorwaardelijke straffen bij het wel of niet verkrijgen van een dergelijke verklaring in aanmerking worden genomen. Het hof merkt op dat ook andere omstandigheden/indicatoren, naast de door het hof opgelegde straf, van invloed kunnen zijn op het al dan niet verkrijgen van een Verklaring Omtrent het Gedrag. Vanwege de ernst van de feiten, zal het hof, naast de op te leggen onvoorwaardelijke taakstraf van beperkte duur, ook een voorwaardelijke gevangenisstraf opleggen.
Alles afwegende acht het hof oplegging van een taakstraf voor de duur van 38 uren subsidiair 19 dagen hechtenis, alsmede een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 2 weken met een proeftijd van 1 jaar, passend en geboden. Met oplegging van deze deels voorwaardelijke straf wordt enerzijds de ernst van het bewezenverklaarde tot uitdrukking gebracht en wordt anderzijds de strafoplegging dienstbaar gemaakt aan het voorkomen van nieuwe strafbare feiten.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d en 57 van het Wetboek van Strafrecht, de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet en de artikelen 13 en 55 van de Wet wapens en munitie, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.

BESLISSING

Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder feit 1 en feit 2 tenlastegelegde heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt hem daarvan vrij;
verklaart het onder feit 1 en feit 2 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
2 (twee) weken;
bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
1 (één) jaaraan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt;
veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
38 (achtendertig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
19 (negentien) dagen hechtenis.
Aldus gewezen door:
mr. J. Platschorre, voorzitter,
mr. S. Taalman en mr. A.H. Klip, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. N. van Abeelen, griffier,
en op 30 september 2022 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mr. Klip voornoemd is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.