In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 30 september 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Limburg, dat op 14 december 2021 was gewezen. De verdachte, geboren in 1977, was beschuldigd van het opzettelijk uitgeven van valse bankbiljetten en het overtreden van de Algemene Plaatselijke Verordening Roermond. De politierechter had de verdachte schuldig bevonden en haar veroordeeld tot een gevangenisstraf van één week voor het uitgeven van valse bankbiljetten, en had de tenuitvoerlegging gelast van een eerder opgelegde voorwaardelijke straf van 120 dagen. De verdachte ging in hoger beroep tegen dit vonnis.
Tijdens de zitting in hoger beroep heeft het hof de vordering van de advocaat-generaal gehoord, die vroeg om bevestiging van het vonnis van de politierechter, met uitzondering van de beslissing op de vordering tot tenuitvoerlegging. De verdediging pleitte voor vrijspraak van het eerste feit en voerde subsidiair een strafmaatverweer aan. Het hof heeft het vonnis van de politierechter in grote lijnen bevestigd, maar heeft de beslissing over de vordering tot tenuitvoerlegging en het beslag herzien. Het hof oordeelde dat de verdachte opzet had op de valsheid van het biljet, gezien de omstandigheden waaronder het biljet werd uitgegeven.
Het hof heeft ook de verbeurdverklaring uitgesproken van het in beslag genomen valse biljet van 20 euro, omdat dit biljet was gebruikt bij het gepleegde misdrijf. De vordering van het openbaar ministerie tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke straf werd afgewezen, omdat deze straf reeds ten uitvoer was gelegd. Het arrest werd uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier en is op 30 september 2022 openbaar gemaakt.