ECLI:NL:GHSHE:2022:3330

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
4 oktober 2022
Publicatiedatum
4 oktober 2022
Zaaknummer
200.289.356_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Non-conformiteit bij handelskoop en klachtplicht bij gebreken

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellante] tegen [geïntimeerden] betreffende een geschil over de non-conformiteit van een verkochte auto. [appellante] had op 2 augustus 2018 een gebruikte Mercedes verkocht aan een Belgische koper, die later klachten indiende over een ernstig schadeverleden van de auto. Na terugname van de auto door [appellante] op 12 oktober 2018, heeft zij pas op 13 februari 2019 [geïntimeerden] benaderd met een klacht. Het hof oordeelt dat [appellante] niet binnen bekwame tijd heeft gereclameerd, zoals vereist door artikel 7:23, lid 1 BW. De periode van vier maanden tussen het ontdekken van het gebrek en het indienen van de klacht is te lang, waardoor [appellante] haar recht op beroep op non-conformiteit heeft verloren. Het hof bekrachtigt de beslissing van de kantonrechter die de vorderingen van [appellante] heeft afgewezen en veroordeelt haar in de proceskosten van het hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team Handelsrecht
zaaknummer 200.289.356/01
arrest van 4 oktober 2022
in de zaak van
[[Y]] Cars B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
appellante,
hierna aan te duiden als [appellante] ,
advocaat: mr. A. Moonen-Šabanovic te Veldhoven,
tegen

1.[[X]] Auto's V.O.F.,

gevestigd te [vestigingsplaats] ,
2.
[geintimeerde 2] ,wonende te [woonplaats] ,
3.
[geïntimeerde 3] ,wonende te [woonplaats] ,
geïntimeerden,
hierna aan te duiden als [geïntimeerden] ,
advocaat: mr. L. Isenborghs te Heerlen,
als vervolg op het door het hof gewezen tussenarrest van 30 maart 2021 in het hoger beroep van het door de kantonrechter van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, onder zaaknummer 8271278 / CV EXPL 20-149 gewezen vonnis van 2 september 2020.

5.Het verloop van de procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenarrest van 30 maart 2021 waarbij het hof een mondelinge behandeling na aanbrengen heeft gelast;
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 4 mei 2021;
  • de memorie van grieven van 10 augustus 2021 met twee producties;
  • de memorie van antwoord van 19 oktober 2021 met vier producties.
Het hof heeft daarna een datum voor arrest bepaald. Het hof doet recht op bovenvermelde stukken en de stukken van de eerste aanleg

6.De beoordeling

6.1.
In dit hoger beroep gaat het hof uit van de volgende relevante feiten.
Zowel [appellante] als [geïntimeerden] houden zich bedrijfsmatig bezig met de handel in gebruikte auto’s. Op 2 augustus 2018 heeft [geïntimeerden] aan [appellante] een gebruikte personenauto verkocht, merk Mercedes, type CLA, [kenteken] , datum eerste toelating 22 februari 2016, [kilometerstand] , verder hierna aan te duiden als ‘de auto’, voor een bedrag van € 23.096,= met toepassing van de margeregeling.
Voorafgaand aan de verkoop is de auto op 27 juli 2018 door een medewerker van [appellante] geïnspecteerd.
Op 2 augustus 2018 heeft [appellante] de auto doorverkocht aan een Belgische koper. Op 30 augustus 2018 is de auto bij [geïntimeerden] opgehaald en op 18 september 2018 is deze getransporteerd naar de Belgische koper.
Bij e-mail van 5 oktober 2018 heeft de Belgische koper bij [appellante] gereclameerd vanwege het feit dat zou zijn gebleken dat de auto een ernstig schadeverleden had en volgens een geraadpleegde merkdealer niet meer gerepareerd kon worden. [appellante] heeft daarop de auto op 12 oktober 2018 teruggenomen.
Op 13 februari 2019 heeft [appellante] per e-mail [geïntimeerden] voor het eerst benaderd met een klacht over de auto.
Op 26 februari 2019 heeft een medewerker van Macadam VAB Inspection N.V. (verder te noemen MVI) de auto onderzocht en zijn bevindingen in een rapport neergelegd.
Op 20 maart 2019 heeft [appellante] in een e-mail [geïntimeerden] gesommeerd om binnen acht dagen tot herstel van geconstateerde schadepunten over te gaan, dan wel in te stemmen met een vergoeding voor het verschil tussen de eerder bedongen prijs en de opbrengst van een hernieuwde verkoop, maar dan met schade. [geïntimeerden] is niet tot herstel overgegaan.
Bij brief van 11 juni 2019 heeft [appellante] de koopovereenkomst buitengerechtelijk ontbonden. Hierbij heeft [appellante] aangekondigd dat zij de auto zal gaan verkopen en dat zij de daarbij door haar te lijden schade op [geïntimeerden] zal verhalen.
Op 7 oktober 2019 heeft [appellante] de auto verkocht voor een bedrag van € 18.231,61, inclusief € 141,61 kosten voor de handling van de auto en de daarbij behorende documenten.
6.2.1.
In de onderhavige procedure vordert [appellante] - zakelijk weergegeven – een verklaring voor recht dat de koopovereenkomst met betrekking tot de auto rechtsgeldig is ontbonden, met veroordeling van [geïntimeerden] , hoofdelijk, tot betaling van € 5.756,23, waarvan € 4.864,39 aan hoofdsom, € 280,40 wegens rente en € 611,44 exclusief btw wegens buitengerechtelijke incassokosten. Aan deze vordering heeft [appellante] , kort samengevat, ten grondslag gelegd dat [geïntimeerden] toerekenbaar is tekortgeschoten in de nakoming van de tussen partijen gesloten koopovereenkomst door een auto te leveren die niet aan de overeenkomst heeft beantwoord. Ondanks sommatie en ingebrekestelling heeft [geïntimeerden] de gebreken aan de auto niet hersteld, waardoor zij in verzuim is geraakt. [appellante] heeft de auto vervolgens als schadeauto verkocht tegen een lagere prijs dan eerder was bedongen bij een verkoop die zij ongedaan heeft moeten maken. Het prijsverschil is de schade die [appellante] als gevolg van het tekortschieten van [geïntimeerden] heeft geleden. [geïntimeerden] is aansprakelijk voor die schade, maar weigert die, ondanks sommatie en aanmaning, te voldoen.
6.2.2.
[geïntimeerden] heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Dat verweer komt, zakelijk weergegeven, op het navolgende neer.
Primairbetwist [geïntimeerden] dat de auto een schadeverleden had ten tijde van de verkoop en levering. [appellante] heeft dat niet, althans niet deugdelijk, onderbouwd. Van de gebreken die zijn genoemd in het door [appellante] overgelegde schaderapport blijkt niet dat die bij de verkoop al aanwezig waren. [geïntimeerden] is ook niet uitgenodigd om het onderzoek van MVI bij te wonen. Omdat geen sprake is van een tekortschieten, bestond ook geen grond voor een ontbinding van de koopovereenkomst.
Subsidiairvoert [geïntimeerden] aan dat [appellante] een professionele partij is die in heel Europa handelt in gebruikte auto’s. De auto in kwestie is vóór aankoop onderzocht door een medewerker van [appellante] . Zou er al een schadeverleden zijn, dan had die dat moeten opmerken, te meer omdat [appellante] bij haar e-mail van 20 maart 2019 foto’s van de veronderstelde schades meestuurt. [geïntimeerden] heeft de auto ook zelf laten taxeren en daarbij is geen schadeverleden vastgesteld.
Meer subsidiairvoert [geïntimeerden] aan dat [appellante] haar pas op 20 maart 2019 heeft benaderd met een klacht over de auto. Als het schadebeeld zo duidelijk was dat het op de meegestuurde foto’s te zien zou zijn, had [geïntimeerden] de schade meteen bij haar inspectie kunnen en moeten waarnemen en heeft zij niet tijdig geklaagd.
Nog meer subsidiairmerkt [geïntimeerden] op dat na de ontbinding verplichtingen ontstaan om de gevolgen van de ontbonden overeenkomst ongedaan te maken. [appellante] heeft de auto echter verkocht, waardoor zij niet aan haar verplichting tot teruggave kan voldoen. [appellante] had de auto ook niet met een Nederlands kenteken terug kunnen geven. [geïntimeerden] zou dan kosten hebben moeten maken (BPM, kosten voor de RDW), in totaal door [geïntimeerden] gesteld op € 3.475,10.
Meest subsidiairvoert [geïntimeerden] aan dat een causaal verband tussen (de omvang van) de schade en haar tekortschieten ontbreekt. Na verkoop aan een Belgische partij heeft [appellante] de auto in oktober 2018 teruggenomen. Pas in oktober 2019, één jaar later, heeft zij de auto opnieuw verkocht en die had alleen al daarom nooit voor hetzelfde geld verkocht kunnen worden.
Voorts betwist [geïntimeerden] de verschuldigdheid van rente en buitengerechtelijke incassokosten op in de conclusie van antwoord opgenomen gronden.
6.2.3.
In het bestreden vonnis heeft de kantonrechter de vorderingen van [appellante] afgewezen en [appellante] in de proceskosten veroordeeld. Daartoe heeft de kantonrechter overwogen dat de door [appellante] gestelde schade, zoals vermeld in het overgelegde expertiserapport, de medewerker van [appellante] bij de uitgevoerde inspectie niet had kunnen ontgaan en dat daarom de auto bij verkoop heeft voldaan aan de overeenkomst.
6.3.
[appellante] heeft in hoger beroep twee grieven aangevoerd. [appellante] heeft geconcludeerd tot vernietiging van het beroepen vonnis en tot het alsnog toewijzen van haar vorderingen.
6.4.
Het hof overweegt nu als volgt.
Door grief 1 betoogt [appellante] dat de feitenvaststelling door de eerste rechter niet compleet is. Deze grief kan onbesproken blijven, omdat het hof de relevante feiten zelf onderzoekt en zo nodig nog aanvullende feiten zal vaststellen. Bovendien leidt de grief bij gegrondheid nog niet tot andere (dan door de eerste rechter gegeven) eindbeslissingen. Dat hangt af van de (te onderzoeken) andere grief.
6.5
De vordering van [appellante] berust op de stellingname dat [geïntimeerden] haar een auto heeft geleverd die, ook na inspectie door een medewerker van haar, niet aan de overeenkomst heeft beantwoord, doordat deze bij aflevering een gebrek vertoonde.
Met grief 2 keert [appellante] zich tegen het oordeel van de eerste rechter dat de afgeleverde auto aan de overeenkomst heeft beantwoord. De grief behoeft geen beoordeling, want als de grief slaagt moet het hof door de devolutieve werking van het beroep de door [geïntimeerden] in eerste aanleg opgevoerde, maar door de eerste rechter onbehandeld gelaten, grondslagen of verweren die in beroep niet zijn prijsgegeven van rechtswege onderzoeken. Daaronder valt het door [geïntimeerden] gevoerde verweer dat, kort gezegd, [appellante] niet binnen bekwame tijd na ontdekking bij [geïntimeerden] heeft gemeld dat de afgeleverde auto niet aan de overeenkomst heeft beantwoord.
6.6.
Ten aanzien van die klachtplicht bepaalt artikel 7:23, lid 1 BW voor wat betreft een beroep op non-conformiteit bij een koopovereenkomst het navolgende:
“De koper kan er geen beroep meer op doen dat hetgeen is afgeleverd niet aan de overeenkomst beantwoordt, indien hij de verkoper daarvan niet binnen bekwame tijd nadat hij dit heeft ontdekt of redelijkerwijs had behoren te ontdekken, kennis heeft gegeven. Blijkt echter aan de zaak een eigenschap te ontbreken die deze volgens de verkoper bezat, of heeft de afwijking betrekking op feiten die hij kende of behoorde te kennen doch die hij niet heeft meegedeeld, dan moet de kennisgeving binnen bekwame tijd na de ontdekking geschieden. Bij een consumentenkoop moet de kennisgeving binnen bekwame tijd na de ontdekking geschieden, waarbij een kennisgeving binnen een termijn van twee maanden na de ontdekking tijdig is.”
In het onderhavige geval is geen sprake van een consumentenkoop als bedoeld in de laatste volzin van deze bepaling.
6.7.
Het hof stelt vast dat de koopovereenkomst tot stand is gekomen op 2 augustus 2018. [appellante] heeft de auto die dag nog verkocht aan een Belgische koper, waarna de auto op 18 september bij die koper is afgeleverd. De Belgische koper heeft op 5 oktober 2018 bij [appellante] gereclameerd met (onder meer) de klacht dat het chassis krom is, vele onderdelen ontbreken en de schokdemper krom is, waarbij deze heeft opgemerkt dat de auto volgens een geraadpleegde merkdealer niet meer te repareren was. Op die dag is [appellante] dus bekend geworden met een klacht over gebreken aan de auto en met de aard van die gebreken. Op 12 oktober 2018 heeft zij de auto teruggenomen, waaruit volgt dat zij de gebreken ook heeft onderkend en heeft berust in een beroep op ontbinding van de koop door de Belgische koper. Het hof is dan ook van oordeel dat [appellante] in elk geval op 12 oktober 2018 bekend was met het feit dat de auto een gebrek vertoonde waardoor deze niet aan de overeenkomst beantwoordde. Pas bij e-mailbericht van 13 februari 2019 heeft [appellante] [geïntimeerden] op de hoogte gesteld van het feit dat zij de auto terug heeft moeten nemen, omdat deze eerder bij een aanrijding betrokken zou zijn geweest. Bij conclusie van repliek (nr. 38), waar [appellante] in haar memorie van grieven naar verwijst, merkt zij ook zelf op dat zij [geïntimeerden] op 13 februari 2019 voor het eerst heeft benaderd.
6.8.
Het hof stelt vast dat [appellante] pas bij [geïntimeerden] heeft gereclameerd nadat vier maanden waren verlopen vanaf het moment waarop zij bekend werd met een gebrek aan de auto. Het hof is van oordeel dat [appellante] daarmee - in strijd met het bepaalde in artikel 7:23, lid 1 BW - niet binnen bekwame tijd na het moment van ontdekking van het gebrek bij [geïntimeerden] heeft gereclameerd. De vraag of de auto aan de overeenkomst heeft beantwoord, behoeft dan verder geen onderzoek. Ook indien dat al zo zou zijn geweest, betekent het bepaalde in artikel 7:23, lid 1 BW dat [appellante] zich daar niet meer op kan beroepen.
6.9.
Het voorgaande betekent dat het hoger beroep niet kan slagen. Het hof zal, met aanpassing van de gronden waarop deze berust, de beslissing van de kantonrechter bekrachtigen. [appellante] heeft in hoger beroep als de in het ongelijk gestelde partij te gelden en zal om die reden worden veroordeeld in de kosten van het geding in hoger beroep.

7.De uitspraak

Het hof:
bekrachtigt, waar nodig onder aanpassing van de gronden, het in hoger beroep bestreden vonnis;
veroordeelt [appellante] in de proceskosten van het hoger beroep, en begroot die kosten tot op heden aan de zijde van [geïntimeerden] op € 760,= aan griffierecht en op € 787,= aan salaris advocaat;
verklaart dit arrest voor wat betreft de proceskostenbeslissing uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. M.G.W.M. Stienissen, R.J.M. Cremers en J.K.B. van Daalen en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 4 oktober 2022.
griffier rolraadsheer